God, Die somtijds heeft verleend, dat zij, die eenmaal de Kerk
door den glans hunner heiligheid tot sieraad zouden strekken, reeds
eenigen tijd vóór hun geboorte aan de wereld werden
aangekondigd, heeft ook gewild, dat zulks zou geschieden met den
heiligen Theobaldus.
Zijn overoudoom, de Gelukzalige Theobaldus, aartsbisschop van Vienne,
zeide eens in een onderhoud met zijn nicht, de grootmoeder van onzen
heilige: "Verblijd u, gelukkige moeder, want uit de dochter, die gij
zult baren, zal een kind geboren worden, dat al zijn voorzaten in deugd
zal overtreffen en groot zal zijn voor God en voor de menschen."
Deze voorzegging werd nog bevestigd door een arme vrouw, die, toen zij
de moeder van Theobaldus ontmoette, de verzekering aflegde, dat het
kind, hetwelk zij in haar schoot droeg, overladen zou worden met
hemelsche gunsten en de glorie zou uitmaken zijner familie.
Dit kind van zegening was onze Theobaldus. Hij werd gebo-ren te
Provins, uit rijke en adellijke ouders, in de eerste helft der elfde
eeuw; en hij groeide op, zegt de eerste geschiedschrijver van zijn
leven, gelijk een bloem tusschen doornen. Een ander geschiedschrijver
(Jamotte), na met lof te hebben gesproken over de geneeskundige
hoedanigheid der rozen van Provins, zegt, dat de kostelijkste roos,
welke die stad ooit heeft voortgebracht, de heilige Theobaldus is, die
voor ons de gezondheid kan bewaren en ook kan terugschenken aan
degenen, die haar verloren hebben, wijl hij overal, voor God en
menschen, den heerlijken geur zijner deugden verspreidt.
Volgens algemeen gevoelen waren Arnulf, zijn vader, en Giselle, of
Guille, zijn moeder, verwant aan het luisterrijk geslacht der eerste
graven van Brie en van Champagne. Hij werd ten doop gehouden door graaf
Theobald III, van Blois, een bloedverwant, van wien hij dan ook
denzelfden naam ontving.
Al vroeg bleek wat een vroom gemoed er in den jeugdigen Theobaldus
verborgen lag. Zijn moeder Giselle beijverde zich om hem van kindsbeen
af de vreeze Gods en nog meer Zijn liefde in te boezemen. Theobaldus
wist aan dien vromen ijver te beantwoorden en werd weldra de vreugde
zijner ouders en leeraren. Nimmer bemerkte men in zijn gedrag iets
lichtzinnigs of iets kinderachtigs en hij legde steeds ingetogenheid,
bescheidenheid en godsvrucht aan den dag. De wereld was niet
besmettelijk voor hem. Omringd door grootheid en vermaak, vond hij in
het ouderlijk huis alles wat de ijdelheid kan streelen, doch hij wist
er zijn onschuld te bewaren en onthecht te blijven van het aardsche.
Een sterke neiging dreef hem tot de eenzaamheid. Hij ging geheel en al
op in het engelachtig leven van den profeet Elias op den berg Carmel,
van den heiligen Joannes Baptist bij de oevers der Jordaan en hij vond
zich diep begeesterd door het verhaal der wonderbare levens van
eremieten gelijk Paulus en Antonius in de woestijn van Tebaïda.
Hunkerend naar het geluk van zulk een leven, legde hij zich toe op
afzondering en onthouding om geen anderen omgang meer te hebben dan met
God door gebed en overweging.
Alvorens een levenswijze te omhelzen zoo verschillend van die, waartoe
zijn geboorte hem scheen te roepen, oordeelde hij het voorzichtig om
eerst eens raad te winnen bij wijze menschen. In het geheim ging hij
een eremiet raadplegen, met name Burchhard, die leefde op een eilandje
in de rivier de Seine en bij het volk den naam van een heilige had. Hij
openbaarde hem de bewegingen zijns harten en het besluit om zijn
vaderland en zijn ouders te verlaten om het kluizenaarsleven te
omhelzen.
Burchhard ontving hem met goedheid en hield hem enkele dagen bij zich
om hem in te wijden in de strengste gebruiken van het boeteleven. Toen
hij zich genoegzaam vergewist had van zijn roeping, moedigde hij hem
aan om haar getrouw te volgen en Theobaldus, gesterkt door den zegen
van den heiligen kluizenaar, keerde bij zijn ouders terug om er een
gunstig oogenblik af te wachten ter volvoering van zijn besluit.
Het valt niet te betwijfelen, of Arnulf verlangde voor zijn zoon een
adellijk huwelijk overeenkomstig zijn stand. Doch de jeugdige
Theobaldus had geheel andere inzichten. "Wat is deze wereld", zoo sprak
hij tot zichzelf, "met al zijn genietingen en beloften? Eenmaal moet
men er toch noodzakelijk van scheiden. Is het niet veel verstandiger om
zich vrijwillig zoo spoedig mogelijk terug te trekken?"
Volgens sommige geschiedschrijvers wilde Arnulf zijn zoon aanstellen
als bevelhebber over een leger, hetwelk hij ter hulp zond aan graaf
Eudes II, die toen in oorlog was met Keizer Koenraad, de Saliquer. Doch
onze heilige, die de glorie der wereld evenzeer versmaadde als haar
genoegens, weigerde die eer. Aan anderen liet hij den krijgsroem, zijn
eenigste begeerte was slechts God te dienen en over zijn hartstochten
te zegevieren met de wapenen van gebed en boete.
Moedig zou Theobaldus de banden verbreken die hem nog aan
vaderland en familie hechtten. Aan zijn schildknaap Walter die zijn
vrome gevoelens deelde, heeft hij zijn besluit verhaald en samen
verlaten zij te paard Provins, ieder begeleid door een soldaat. Zij
slaan den weg in naar Reims, waar de ouders dachten dat Theobaldus met
Paschen ridder zou geslagen worden. In die stad aangekomen, vragen zij
gastvrijheid in de abdij van den heiligen Remigius en onder voorwendsel
van zich vrijer met den abt en de kloosterlingen te kunnen onderhouden,
zenden zij aan het gastenkwartier de twee dienaren met hun paarden
terug.
's Anderendaags verlaten zij te voet het klooster. verwisselen hun
kleeren met die van twee arme bedelaars, welke zij ontmoeten, en
begeven zich blootsvoets en in lompen gehuld, tot aan het woud van
Pettingen, in het bisdom van Trier. Vrijwillig arm geworden, gaan zij
in de omliggende dorpen en gehuchten steenen en kalk dragen voor de
metselaars in de velden, arbeiden met de maaiers, stallen reinigen met
de boerenknechten en gelijk de heilige het later in allen eenvoud
vertelde, houtskool maken voor de smederijen. Op die wijze vinden zij
in het eenvoudigste werk op het platte land voedsel voor de
nederigheid, en als zij door hun arbeid genoeg verdiend hebben om een
stuk grof brood te koopen, dan zonderen zij zich af in een armoedige
hut om zich daar over te geven aan gebed en de gestrengste
boetplegingen.
"Wat zijn deze eerste beginselen wonderbaar " roept zijn lof-redenaar
Rayer uit. "Wat zijn deze proefnemingen groot; wat is dit noviciaat
lofwaardig! Theobaldus opgevoed in een schatrijke familie is thans
blootgesteld aan al de ongemak-ken van een koud klimaat. Hij heeft geen
ander bed, dan den grond, geen kleeren dan lompen, geen voedsel dan een
stuk zwart brood, hetwelk hij met zijn tranen bevochtigt! Altoos gewend
geweest aan de edele oefeningen der ridder-schap, gaat hij nu gebukt
onder de lasten van den ruwsten arbeid en heeft geen ander gezelschap
dan dat van onwetende, ruwe menschen!"
Op zekeren dag werd hij meedoogenloos geslagen door den meester, die
toezicht over hem hield in een wijngaard, waarin hij het onkruid
wiedde. De heilige bezweek onder den last van dien arbeid, zijn rug,
noch zijn knieën kon hij meer buigen en zijn handen en voeten
waren verscheurd. Toen wierp de brutale opzichter zich op hem en
verwondde zijn rug en schouders door een aantal slagen met zijn
drijfstok, om hem vlugger te doen werken. Walter, bedroefd, omdat hij
zijn vriend zoo onwaardig zag behandelen, smeekte den opzichter onder
tranen om toch den jongen man te sparen, die aan zulk werk niet gewoon
was en beloofde hem het werk van Theobaldus te zullen voltooien, als
het zijne gereed was. Doch die man verstond de taal van Walter niet;
werd zelfs niet eens bewogen door diens tranen en bleef den jeugdigen
heilige slaan, die de slagen en wonden met wonderbaar geduld verduurde.
Intusschen bleek het duidelijk uit hun handelwijze, dat deze twee jonge
mannen door hun geboorte niet bestemd waren om te leven van den
handenarbeid. De goede geur hunner deugden begon zich te verspreiden in
den omtrek en men schonk hun eerbewijzen, waaraan zij zich haastig
onttrokken door die landstreek te verlaten, waarin zij niet langer meer
in ongekendheid en vernedering vermochten te leven. Besloten om een
bedevaart te doen naar Sint Jacobus in Galicië, verschaften zij
zich een weinig geld door den arbeid en zonder verder uitstel
vertrokken zij naar Spanje, barrevoets en blootgesteld aan de
ongemakken van een lange en moeizame reis. Te Compostella aangekomen,
brachten zij verscheidene dagen door in gebed bij de tombe van den
heiligen Apostel en gevoelden in hun hart zulk een zoeten troost, dat
zij niet ophielden den dag te zegenen, waarop zij de wereld hadden
vaarwel gezegd om zich geheel en al toe te wijden aan den dienst van
God.
Op hun terugtocht had de duivel. die de gestrengheid van Theobaldus
niet kon uitstaan, zich onder een menschelijk gedaantewezen neergelegd
op zijn pad en liet hem met een hevigen smak op den grond vallen. Maar
de dienaar Gods doorschouwde terstond de list van den belager, en zich
teekenend met het kruis dreef hij den onverzoenlijken vijand van het
menschelijk geslacht op de vlucht en zag hem uit het gezicht verdwijnen
in de gedaante van rook.
Beide pelgrims keerden te samen naar het land van Trier terug, waar het
hart van Theobaldus aldra op een zware proef werd gesteld. Amulf, die
zijn zoon overal zocht. ontmoette hem in die stad doch zonder hem te
herkennen; zoodanig hadden de gestrengheden zijn wezenstrekken
veranderd. De zoon echter herkende zijn vader en groot was zijn
ontroering bij het zien van hem, dien hij zoo innig lief had; doch in
de meening dat hij dit offer aan God behoorde te brengen, wist hij zich
boven de zoetste aandoeningen der natuur te verheffen en verwijderde
zich zonder zichzelf bekend te maken. Theobaldus. wiens hart zoo'n
gevoelige proef had ondergaan, wilde er zich niet opnieuw aan
blootstellen en beraamde met zijn trouwen gezel een andere pelgrimsreis.
Zij begaven zich dan naar Rome om de graven der heilige Apostelen te
bezoeken en andere plaatsen, geheiligd door het bloed van martelaren.
Na de reis besloten zij naar Palestina te gaan om daar de plaatsen te
bezoeken waar de mysteriën onzer verlossing zijn geschied. Reeds
waren zij op weg naar Venetië om zich in te schepen, toen te
Salanigo. een eenzame plaats in de omstreken van Vicenza, zijn vriend
verklaarde dat zijn krachten waren uitgeput en niet toelieten om nog
verder te gaan.
Theobaldus meende den wil Gods te erkennen in dit beletsel
hetwelk zijn plan om een bedevaart te doen naar Jerusalem verijdelde,
en gehoor schenkend aan een geheime inspraak, besloot hij zich te
vestigen in Salanigo om daar het kluizenaarsleven te beoefenen. Daar
stond midden in de bosschen een oude vervallen kapel die weleer was
toegewijd aan de heilige martelaren Hermagoras en Fortunatus. Hij liet
den eigenaar die te Verona woonde, vragen om haar aan hem af te staan.
Toen dit verzoek was ingewilligd, bouwde hij twee cellen dicht er bij:
een voor Walter, den dierbaren deelgenoot van zijn boeteleven en de
andere voor zichzelf. Later kwamen verscheidene leerlingen zich bij hem
vestigen.
Drie jaren waren er verloopen sedert Theobaldus de wereld had verzaakt,
en ziende. dat hij nu op de plaats was, waar God wilde dat hij zijn
levensdagen zou eindigen, werd hij met zulk een ijver bezield, dat het
hem toescheen, als had hij tot heden nog niets gedaan. Zijn
gestrengheden werden zoo talrijk, dat men zonder huivering er niet aan
kan denken.
Gedurende vijf jaren droeg hij een boetegordel, welke hij nooit
aflegde, dan om zijn vleesch geweldig te tuchtigen met lange lederen
geeselriemen. Eerst ontzegde hij zich vleesch en vet, vervolgens
bepaalde hij zich tot gerstebrood en water en ten laatste dreef hij de
versterving zoover dat hij noch brood noch eenigen drank meer nuttigde
en uitsluitend leefde van kruiden, wortelen en vruchten. Zijn bed
bestond eerst uit een houten kist, vervolgens alleen uit een plank,
waarover hij een laken spreidde. Als hoofdkussen diende een stuk hout
en als deken gebruikte hij de pij, waarmede hij gekleed was.
Op het eind van zijn leven legde hij zich in het geheel niet meer ter
ruste, doch nam zittend die weinige rust welke hij aan de natuur
volstrekt niet kon weigeren. Zijn slaap was zeer kort, daar hij
ongeveer den ganschen nacht doorbracht in gebed, doch om zijn
versterving te verbergen bediende hij zich van allerlei kunstgrepen.
Vóórdat degene, die hem verzorgde, zich verwijderd had,
hield hij zich alsof hij sliep en dit deed hij ook wederom eenige
oogenblikken vóórdat deze terugkeerde om aldus den indruk
te maken dat hij den noodigen tijd aan de rust besteedde.
Na twee jaren ontrukte hem de dood zijn getrouwen Walter, den drager
zijner geheimen en zijn troost in de moeilijkheden. Doch Theobaldus
wist dit zware offer te brengen met een berusting, welke hem nieuwe
gunsten van God verwierf. Sindicher, bisschop van Vicensa, een man vol
ijver voor het heil van zijn volk, was blijde in Theobaldus zoo' n
zeldzaam voorbeeld van heiligheid te zien. Hij diende hem eerst de
heilige orden toe tot aan het diakonaat, en verplichtte hem daarna
ondanks de tegenstrevingen zijner nederigheid om het priesterschap te
ontvangen. Zoodoende was onze heilige in staat om nog meer diensten te
bewijzen aan zijn leerlingen en aan de talrijke geloovigen, die hem
kwamen bezoe-ken in de eenzaamheid.
Ondertusschen kwelde hem de duivel op verschillende manieren; doch het
hart van Theobaldus was te sterk bevestigd in de genade om aan de
pogingen van den bekoorder toe te geven. Van den anderen kant werd onze
heilige dikwijls ge-troost door hemelsche visioenen en openbaringen.
Meermalen werd hij vereerd door het bezoek van heilige engelen. Op
zekeren dag, dat hij zijn zonden bitter beweende, verscheen er een
engel, die hem zeide: "Staak uw geween, want uw zonden zijn u
vergeven".
Tegen dien tijd verschenen hem ook de heilige martelaren Hermagoras en
Fortunatus, wier kapel hij had hersteld. Zij dankten hem voor de zorg,
waarmede hij hen had doen prijzen en eeren op die plaats.
God gewaardigde Zich zelfs de deugd van onzen heilige te doen
uitschijnen door mirakelen. Eudus of Odon die hem oppaste, werd ernstig
aangetast door koorts en verzocht zijn meester om voor hem te bidden.
Theobaldus weigerde aanvankelijk, daar hij vreesde tegen Gods Wil te
handelen. 's Anderendaags evenwel liet hij hem naar de kerk dragen, en
droeg in zijn tegenwoordigheid de heilige Mis op. Bij het einde der Mis
vond Eudus zich volkomen genezen en keerde zonder eenige hulp naar zijn
cel terug.
Een priester, Henricus, die blind was geworden, vroeg hem eens, hem te
helpen door zijn gebed. Toen Theobaldus had geantwoord, dat dit het
werk was der heiligen, doch niet van hem, wendde zich de arme blinde
tot de gezellen van den vromen kluizenaar. Hij ontving van hen een
weinig water, waarin Theobaldus de handen had gewasschen, bevochtigde
er zijn oogleden mede en kon terstond zien. Eenige Milanezen op weg
naar Venetië om de relikwieën van Sint Markus te vereeren,
hielden zich een dag lang op bij zijn kluis. Theobaldus begon hen te
onderhouden over geestelijke zaken. Vervolgens liet hij hun eten
voorzetten en beval zijn medebroeders om ook wijn te brengen. Daar men
bij ongeluk het laatste beetje wijn had omgestooten, was er niets meer
aanwezig. God, die alles schenkt aan die niets bezitten, liet toe, dat
de kruik op mirakuleuze wijze gevuld werd.
De roep over zulk 'n deugd kon niet langer meer verborgen blijven
binnen de grenzen van Italië, doch verspreidde zich zelfs over
Frankrijk en kwam ook ter oore van zijn ouders. Wie zal de vreugde
beschrijven, welke hen vervulde toen zij vernamen, dat Theobaldus nog
in leven was en bovendien nog een hoogen graad van heiligheid bereikt
had!
Zij spoedden zich naar Italië, vergezeld van nog andere voorname
personen, om zich met hem te verblijden over de gelukkige keuze, die
hij gedaan had en om zich in zijn gebeden aan te bevelen.
Hoe moet zijn moeder vreugdetranen hebben geschreid bij het wederzien
van den zoon, wiens verlies zij zoo bitter had beweend!
Een groote strijd begon nu in haar ziel; zij zeide niet gaarne aan haar
vaderland, haar echtgenoot en kinderen vaarwel, en toch viel het haar
ook hard te scheiden van Theobaldus. Ten laatste heeft de liefde tot
haar zoon, of liever de liefde tot Christus, gezegevierd over de liefde
tot de wereld.
Zij verbrak alle banden, die haar in de wereld terughielden, en
verkreeg, na dringend smeeken, van haar echtgenoot toestemming om zich
bij haar zoon te vestigen. Zij, die tot dan toe uitgestrekte goederen
had bezeten, stelde zich nu tevreden met de eenzaamheid om in een
eenvoudige cel den Heer volmaakter te dienen.
Theobaldus liet haar een kleine woning optrekken, op eenigen afstand
van de zijne en omringde haar met teedere zorgen. Niets belette hem
haar dagelijks te bezoeken om haar te versterken in een levenswijze,
die voor haar zoo nieuw en ongewoon was. Wij hebben dit bezoek der
ouders van Theobaldus medegedeeld, gelijk men het aantreft bij den
eersten beschrijver van zijn leven.
Toen Arnulf er in had toegestemd, dat zijn echtgenoote bij Theobaldus
blijven zou, keerde hij voor zijn zaken naar Frankrijk terug; doch
weldra gevoelde hij zoo'n hevig verlangen om de personen, die hem zoo
dierbaar waren, terug te zien dat hij zich wederom op reis begaf. In
een onderhoud deelde Theobaldus zijn vader mede, dat hem bij zijn
thuiskomst een droeve tijding wachtte, doch hij liet zich niet uit over
den aard daarvan. En werkelijk, Arnulf hoorde, dat een zijner zonen in
den oorlog gesneuveld was.
Theobaldus had aan zijn getrouwen Eudus vooruit medegedeeld, dat God
hem dit ongeluk geopenbaard had. Hij verhaalde het niet aan zijn
moeder, vooraleer hij gedurende acht dagen het heilig Misoffer voor den
overledene had opgedragen.
Weldra zou hij uit dit leven scheiden, gelijk goud, dat in den
smeltkroes gezuiverd is. De Goddelijke Voorzienigheid zond hem een
vreeselijke ziekte over, die geheel Zijn lichaam met zweren overdekte.
Er was geen gezond lichaamsdeel meer aan hem. Zijn voeten waren zoo
zwak, dat zij hem niet konden dragen; zijn handen zoo krachteloos, dat
hij ze niet aan den mond kon brengen. Nochtans, te midden van al dat
lijden, kon men hem er nimmer toe bewegen om zijn vasten en andere
gestrengheden een weinig te matigen.
De ziekte nam toe en Theobaldus, die nu negen jaren te Salanigo woonde,
deelde zijn gezellen mede, dat zijn einde naderde. Hij liet Petrus, den
abt van Vangadiciõ, met wien hij zeer bevriend was en die hem
datzelfde jaar het habijt der Camalduien gegeven had, ontbieden. Aan
hem beval hij zijn moeder en ook zijn geestelijke zonen en vertrouwde
hem tevens de zorg der kluis toe.
Drie dagen vóór zijn dood gevoelde men in zijn cel vijf
aardschokken, welke de tegenwoordigheid schenen aan te kondigen van
Hem, aangaande Wien er geschreven staat: " Hij beschouwt de aarde en
doet haar beven."
Vervolgens verviel Theobaldus in een harden strijd, waarin hij veel
doorstond, doch hij kwam er uit als overwinnaar. Hij ontving de heilige
Teerspijze met wonderbare vurigheid en, na meermalen deze woorden vol
liefde: "Heer, erbarm U over Uw volk" herhaald te hebben, gaf hij zijn
ziel schitterend van genaden en deugden aan God.
Het was Vrijdagavond, 30 Juni van het jaar 1066. Zijn moeder en
vrienden weenden, doch in den hemel was er vreugde. Het lichaam behield
na den dood geen spoor meer van de zweren, die het hadden bedekt, doch
het glansde van schoonheid. Wel een teeken, dat het tot de glorievolle
verrij-zenis was bestemd! Zoohaast men in Vicenza en omstreken vernam,
dat Theobaldus gestorven was, stroomden geestelijkheid en volk, zoowel
van de stad, als van het land, in menigten naar zijn cel. Zij namen het
lichaam, dat in de kapel geplaatst stond, op en brachten het in
grootschen optocht naar de stad. Die nog in de stad waren
achtergebleven, zoo wel vrouwen als kinderen, gingen den stoet
tegemoet, en zoo dicht was de schare samengedrongen, dat men zich
genoodzaakt zag om stil te houden en op den weg te overnachten.
Op den 3den Juli werden de heilige overblijfselen onder uitbundige
toejuiching des volks naar de kathedrale kerk van Vicenza gebracht.
Daarna werden zij begraven in de kapel der heilige martelaren Leontius
en Carpophorus, waar God zijn graf door vele mirakelen verheerlijkte.
De Bollandisten vermelden negentien genezingen geschied te Vicenza,
namelijk, die van twaalf blinden, vijf kreupelen of verminkten, een
waterzuchtige en een lamme. Deze mirakelen, geschied door de voorbede
van Theobaldus, beziel-den het volk met een groot vertrouwen in de
verdiensten van den heiligen kluizenaar en met een groot verlangen om
hem als heilige te vereeren.
Op dringend verzoek der bevolking van Vicenza en van twee bisschoppen,
onder wie de beroemde bisschop Petrus Damianus, vergunde Paus Alexander
II, overtuigd, dat Theobaldus het loon zijner deugden reeds in den
hemel had ontvangen, dat hij, gelijk andere heiligen, op aarde mocht
vereerd worden, ofschoon hij nog maar enkele jaren dood was.
De heilige Theobaldus wordt afgebeeld als priester, of als kluizenaar,
somtijds ook als abt met kruis en mijter, en ook ooit te paard met een
valk op de hand. Eenige malen komt men een beeld tegen met een
voorstelling der Allerheiligste Drievuldigheid er naast, als zinspeling
op een visioen, waar-in volgens een zijner geschiedschrijvers (Reiner),
de drie Goddelijke Personen zich aan hem zouden vertoond hebben.
Bijvoegsel van den Vertaler.
Vóór
het jaar 1211 stond er tegen de helling van een berg, even buiten de
stad Hoeij in België, een kapel toegewijd aan den heiligen
Theobaldus.
De plaats werd genoemd "Clair Lieu" (verlichte plaats), omdat aldaar,
volgens oude overlevering, somtijds een wonderbaar licht gezien werd.
Of dit licht doelde op den heiligen Theobaldus, patroon der kapel, of
op Theodorus de Celles, die bij deze kapel de grondslagen legde der
Orde van het heilig Kruis, of op beiden tegelijk, weten wij niet. Hugo,
bisschop van Luik, schonk de Theobalduskapel aan Theodorus de Celles,
toen deze zich in 1211 met zijn vier gezellen uit de wereld terugtrok.
Deze kapel werd later vervangen door een groote kerk, onder den titel
van het heilig Kruis, doch steeds bleef een beeld van den heiligen
Theobaldus in de kerk behouden en vereerd; ook was daar het goddelijk
officie en de mis van den heilige in gebruik.
In de woelige tijden der achttiende eeuw zijn kerk en klooster
verwoest,
doch het schoone beeld van den heilige Theobaldus is aan de verdelging
ontkomen, en staat thans nog in de collegiale kerk van O. L. Vrouw te
Hoeij. Dit beeld is zeer schoon, vooral als men het van dichtbij
beziet. Toen ik het in October 1931 zag, hing er een dankbetuiging bij
voor verkregen gunsten.
Beknoptheidshalve
deelen wij uit een meer uitgebreide geschiedenis het volgende mede
over de relikwieën van den heiligen Theobaldus. Arnulphus, broeder
van den heilige en abt der kloosters van Sint Petrus te Lagny en van
Sint Columba te Sens, begaf zich twaalf jaren na den dood van
Theobaldus naar Italië, waar de heilige gestorven was, en kreeg
een aanzienlijk gedeelte der heilige overblijfselen, welke hij medenam
naar zijn geboorteland, Frankrijk.
Op het oogenblik berust daarvan het grootste gedeelte, een arm, eenige
kleinere beenderen en de boetegordel, in een kerk nabij Lagny,
provincie Seine et Marne in het bisdom van Meaux. Deze kerk, Saint
Thiebaut-des- Vignes geheeten, werd niet lang na de overbrenging der
relikwieën op een driemaal herhaald verzoek van den heiligen
Theobaldus gebouwd. Vele pelgrims kwamen aldaar den heilige vereeren en
vele wonderen zijn er geschied.
In de geboortestad Provins, in de kerk van den heiligen Qui-riacus,
wordt een kleinere relikwie bewaard in een bronzen schrijn. Daar kan
men ook nog het geboortehuis zien, dat sedert de elfde eeuw wel eenige
herstelling heeft ondergaan, maar toch voor een groot gedeelte nog in
de oorspronkelijke toestand is. Het staat nog steeds bekend als "maison
natale de St. Thiebaut, geboortehuis van Sint Theobaldus".
Overloon, ter onderscheiding van Neerloon bij Ravestein, is
ontstaan door ontginningen en gelegen in de tweede rij dorpen van de
Maas af gerekend, waarin Venray, Overloon, Oploo, St. Anthonis,
Rijkevoort en Haps liggen. Men vermoedt, dat deze tweede rij dorpen
gesticht is door uit de Maasdorpen westwaarts getrokken bewoners.
Overloon had reeds vroeg een kapel, toegewijd aan den heiligen
Theobaldus, priester en eremiet. In 1553 had het reeds een eigen
pastoor.
Dat hier de heilige Theobaldus, priester en eremiet, als patroon
bedoeld is, en niet de heilige Theobaldus, Cisterciënser abt,
blijkt uit het feit, dat van oudsher het patroonsfeest stond
vastgesteld op 1 Juli, terwijl dat van den anderen heilige Theobaldus
op een anderen datum valt. Verder, dat onze heilige Theobaldus in dit
nieuw ontluikend dorpje (het moet toen maar klein geweest zijn) als
patroon gekozen werd, bewijst overduidelijk, dat deze groote dienaar
Gods ook reeds in deze streken als een groote heilige bekend was.
Hierbij moet men in aanmerking nemen, dat in die tijden, toen Overloon
gesticht werd, correspondentie en verkeersmiddelen geheel anders waren
dan in onzen tijd. Zij die hier eens de heilige Theobaldus als patroon
van dit dorp kozen, moeten, dunkt mij, ook wel degelijk met den aard
van zijn leven bekend zijn geweest. Immers, die eerste stichters van
Overloon moeten lieden geweest zijn, die door harden arbeid in die nog
ontgonnen streek hun brood zochten te verdienen; wellicht niet meer dan
een stuk grof brood.
Doch, dewijl zij daarbij over het algemeen hoogst waarschijnlijk diep
godsdienstig waren, wisten zij hun arbeid te heiligen en te verzoeten
door het vooruitzicht op eeuwigdurende schatten in den hemel, vanwaar
die stoere werkers nu welwillend neerblikken op hen, die thans hun
plaatsen hebben ingenomen. De gedachte aan een heiligen Theobaldus, die
in weelde en rijkdom geboren en opgevoed, uit eigen verkiezing den
omgang met de groote wereld ontvluchtte, vrijwillig alles verliet, en
uit nederigheid en boetvaardigheid zwaren handenarbeid wilde
verrichten, moet wel in staat geweest zijn om die harde werkers in een
nog weinig ontgonnen streek te bemoedigen te midden van den zwaren
arbeid, dien zij wel niet, gelijk de heilige Theobaldus, vrijwillig
hadden gekozen, doch waaraan zij zich door zulk een voorbeeld gesticht,
toch gewillig en ter liefde Gods onderwierpen.
De van oudsher te Overloon bestaande schuttersgilde van Sint Theobaldus
legt het bewijs af, dat de bewoners in die vroege eeuwen de
broederlijkheid hebben liefgehad, en nu en dan hun ontspanning hebben
gezocht in het onschuldig vermaak van vogelschieten, hetgeen dan werd
voorafgegaan door een kerkelijke plechtigheid en werd gevolgd door een
vroolijke bijeenkomst.
Ofschoon in Overloon geen Hervormden woonden, sloegen de Staten
Generaal in 1648 de kerkelijke goederen aan en gebruikten de kerk als
bergplaats. De inwoners timmerden toen een noodkerk op Venraysch
grondgebied. Later, bij gratie der Staten, bouwde men naast de
ontstolen kerk een eenvoudige schuurkerk en pastorie.
In 1800 kregen de katholieken hun kerk terug, doch door slecht
onderhoud was deze zoo bouwvallig geworden, dat enkel het schip met
steenen gewelf was blijven staan. In 1821 werd er een nieuw koor aan de
oude kerk gebouwd en de schuurkerk werd afgebroken. Sinds dien tijd
stond er een beeld van Sint Theobaldus boven het altaar. De heilige
stond voorgesteld als priester in surplis en stool, geheel en al
verslonden in hemelsche beschouwing.
In 1911 werd de oude kerk vervangen door een geheel nieuwe, een fraai
gebouw in Romaanschen stijl opgetrokken. Boven den hoofdingang ontwaart
men een medaillon met de beeltenis van den heiligen patroon.
Sinds 1930 prijkt er in de kerk een schoon nieuw beeld van Sint
Theobaldus. Hij staat afgebeeld als priester in misgewaad. De groene
kleur van het kasuifel herinnert aan het eeuwigjeugdig, onvergankelijk
leven. De gelaatsuitdruk-king is waardig en innemend, doch spreekt van
versterving. Uitdrukking van gelaat en handen schijnen den aandachtig
en toeschouwer toe te spreken: Indien gij een levend lidmaat wilt zijn
van Christus, zoek dan hetgeen boven is, waar Christus zich bevindt in
de glorie des Vaders; smaak dan, hetgeen boven is, niet hetgeen aardsch
is.
Overloon is de laatste jaren sterk vooruitgegaan door den aanleg van
goede wegen, door de ontginning der gemeentegronden, zoowel als de
stichting van schoone nieuwe land-hoeven.
Moge de heilige Theobaldus, de van oudsher gevierde patroon, over het
geestelijk en tijdelijk welzijn zijner bescher-melingen blijven waken.
Moge zijne voorbede bewerken, dat het diep godsdienstig leven nooit of
nimmer door tijdelijke voorspoed worde verstikt, noch door tegenspoed
worde aan het wankelen gebracht, en dat de ongekunstelde eenvoud, welke
de eerste bewoners moet gekenmerkt hebben, moge bewaard blijven als een
kostbaar erfdeel der vaderen. De beschermelingen moeten echter ook
nooit vergeten, dat hun heilige patroon bizonder recht heeft op hun
dagelijksche getrouwe vereering en aanroeping en op een luisterrijke
vie-ring van zijn feestdag.
Eenieder, wie hij ook zij, die door het lezen zijner
levensge-schiedenis den heiligen Theobaldus nader heeft leeren ken-nen,
zal zich ongetwijfeld getrokken gevoelen om hem te bewonderen, om God
te loven en te danken voor alle genade en glorie aan hem geschonken, en
om op de macht zijner voorspraak bij den troon des Allerhoogste te
vertrouwen.
Enkele aanvullingen uit het boek "Schuttersgilden en hun beschermheiligen" uitgegeven in december 2000.
Behalve de heilige Theobaldus van Provins, hiervoor
beschreven, is er ook een heilige Theobaldus (of Ubaldo), bisschop van
Gubbio ( 16 mei 1160). De eerste wordt meestal afgebeeld als priester,
de tweede als bisschop. Maar heel dikwijls worden ze met elkaar verward.
In Nederland was Theobaldus, dank zij het kolenbran-den, uitgeroepen
tot patroon van de R.K.Bond van kolenhandelaren, maar tot volksheilige
is hij hier nooit uitgegroeid (wel in Italië, Luxemburg en de
Elzas).
In Noord-Brabant bleef zijn devotie beperkt tot Dinther (altaar en
gedeeld patronaat van het gilde) en Overloon, als patroon van de
parochie en van het gilde.
Hoe Theobaldus in Overloon terecht is gekomen, is niet duidelijk. In
1441 wordt de Theobalduskapel vernoemd. Ook naar de stichtingsdatum van
het gilde kan slechts gegist worden, daar bijna alle oude stukken in
1822 tij-dens een brand verloren zijn gegaan.
In de negentiende eeuw werd Theobaldus in Overloon aangeroepen tegen
kinkhoest, koortsen en zweren.
Op de eerste zondag van juli vieren de parochie en het gilde het feest
van hun patroon.