Achter dichte luiken en
gesloten deuren zitten Jezus' leerlingen: bang, verward, verdrietig,
rouwend,
met de grote vraag: wat nu? Ze blijven bij elkaar, dat is al iets heel
bijzonders. Het zou helemaal niet vreemd geweest zijn als ze, een week
na
Jezus' dood, allemaal hun eigen weg gegaan waren. Ze vormden toch maar
een raar
allegaartje van vissers en buitenlui, met een verdwaalde ex-tollenaar
ertussen.
Maar in die drie jaar dat ze met Jezus opgetrokken waren was er toch
een band
gegroeid, en die band was al zo sterk dat ze ook nu bij elkaar bleven.
En maar
goed ook, want alleen samen met elkaar kun je verder. Je moet het wel
zelf
doen, maar je kunt het niet alléén. En zo zoeken ze troost bij elkaar,
en
vooral: ze praten over Jezus, wat hij voor hen betekende, ze haalden
herinneringen op. Weet je nog van die blinde daar bij Jericho? Weet je
nog wat
hij toen op die heuvel? Weet je nog wat hij deed toen ze die vrouw bij
hem
brachten? Maar zonder het te beseffen, hielden ze, al pratend over Hem,
hun
Jezus in leven. Je bent immers pas echt dood wanneer je ook wordt
doodgezwegen,
wanneer je vergeten bent. Dat was precies wat Jezus' tegenstanders
wilden: hem
doodzwijgen, want dan had hij geen invloed meer. Maar bij zijn vrienden
van het
eerste uur werkte dat al niet. Ze waren te vol van hem, Hij bleef in
hun
gedachten.
En toen opeens hadden ze een hele bijzondere ervaring. Toen ze daar
zo samen zaten, met hun herinneringen, stond hun Jezus opeens in hun
midden,
levensecht. Hij zei: Sjaloom, vrede. En hij voegde eraan toe: Ga verder
in mijn
geest. Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik jullie. Mijn werk
moet
doorgaan. Met dit verhaal vertelt Johannes ons niet alleen dat Jezus'
leerlingen steun vonden hebben bij elkaar, in hun gezamenlijke
herinneringen, dat
ze zo vrede leerden hebben met zijn dood, maar hij leerde nog veel meer
dat ze,
bezield door zijn Geest, de draad van het leven weer konden oppakken.
Allemaal,
op één na: Tomas. Die heeft meer tijd nodig. Tomas was die zondag niet
bij de
groep. Blijkbaar was hij toch een beetje zijn eigen weg gegaan, daarom
had hij
zich even buiten de groep geplaatst, maar daardoor miste hij ook die
hele
bijzondere ervaring van de anderen. En als ze hem erover vertellen,
enthousiast
en blij, dan doet hij hun ervaring af als flauwekul, zo van: maak mij
niks
wijs, dat kan toch niet.
Maar blijkbaar is Tomas toen toch bij de groep
gebleven en zo gebeurde het dat een week later, bij zo'n zelfde
ervaring, hij er
wel aan geloven moest. Toen kreeg ook hij die overweldigende ervaring
van Jezus
die midden in hun groep stond, die voortleefde in die groep. En zo kon
ook hij
als gelovige zijn boodschap verder dragen. Ik denk dat we van dit
Paasverhaal moeten
leren dat je niet in je eentje kunt geloven in Jezus, want dan is hij
alleen maar
iemand uit een ver verleden, iemand die dood is. Maar ervaren dat Hij
voortleeft in ons midden, dat kun je alleen in verbondenheid met
anderen, in de
groep, de geloofsgemeenschap, in de kerkgemeenschap, daar waar we samen
de
herinneringen aan Jezus levend houden, daar waar we samen zijn
bedoelingen
proberen te begrijpen, daar waar we samen willen werken om zijn
boodschap ook
nu gestalte te geven.
Tomas staat een beetje symbool voor mensen, die menen de
groep, de geloofsgemeenschap, niet nodig te hebben. Die zeggen: ik kan
op
mezelf ook geloven, daar hoef ik niet voor bij een kerkgemeenschap te
horen, of:
ik kan thuis ook bidden, daar hoef ik niet voor naar de kerk. Het
paasgeloof,
nl: Jezus leeft voort in ons midden, heeft alleen dan zin als we een
gemeenschap
vormen waarin we ons verbonden voelen met elkaar, zoals in de
allereerste jaren
van het christendom waarin we ook regelmatig samenkomen om dat te
vieren. Ik
denk dat er tegenwoordig wat te gemakkelijk gezegd wordt: ik geloof wel
God en
ik geloof in Jezus Christus, maar daar heb ik de kerk niet bij nodig,
dat doe
ik wel op mezelf. Maar dan missen ze wel wat Tomas de eerste keer
miste. Dan
blijft Jezus toch een dode, iemand van toen en niet iemand van nu.
Bange
mensen doen de deur op slot en houden de ramen dicht. Jammer genoeg is
dat
tegenwoordig gewoon noodzakelijk. Oudere mensen hoor je wel eens
vertellen over
vroeger toen je de deur nooit op slot hoefde te doen en niet bang
hoefde te
zijn dan dieven zouden komen inbreken. Toen leefden de mensen veel
geruster.
In
de Kerk van Jezus Christus zijn ook bange mensen die de deuren en ramen
van de
kerk stijf dicht willen houden. Toen paus Johannes de 23ste
de
deuren en ramen open zette en een frisse wind door de kerk liet waaien,
toen
ging er opeens een heleboel veranderen. en hier en daar ging de
vernieuwingsdrang wel eens wat te ver. En vele kerkmensen schrokken
zich een
ongeluk en zij begonnen haastig de
deuren en ramen weer dicht te spijkeren. Angst is echter nooit een
goede
leermeester, angst verlamt, angst belemmert de beweging. Maar Gods
geest werkt
toch door, brengt toch mensen in beweging, komt uiteindelijk toch door
gesloten
deuren en ramen.
Het evangelie vertelde over Jezus leerlingen, die na zijn dood
bang en ontredderd bij elkaar zaten, de deuren en ramen dicht uit angst
voor de
joden. Maar Jezus kwam toch binnen. Ik stel me zo voor dat ze over hem
hebben
zitten praten, over allerlei dingen die hij gezegd en gedaan had. Dat
doen mensen
eigenlijk altijd als er iemand gestorven is. Zo van: weet je nog wat
hij toen
en toen zei, weet je nog hoe hij de joden de mond snoerde, weet je nog
hoe hij
die lamme weer op de been hielp. En ik stel me voor dat er een van de
leerlingen zei: ach, dat is nu allemaal verleden tijd, hou er maar over
op. en dat een ander zei: hij zou niets liever willen dat wij
doorzetten wat hij begonnen is ,
en een derde: nou dat kunnen we toch ook . En zo kwam Jezus weer tot
leven in dat groepje bange leerlingen. Dat gevoel van onvrede, van
angst, ebt
weg, er groeit een gevoel van Jezus is niet dood, hij leeft door in ons
en door ons. Dat geloof is niet het product van één ontmoeting, maar
het is een heel proces waarin Jezus tot
leven komt in hun midden.
En het is duidelijk een moeizaam proces geweest. Dat
blijkt wel uit het verhaal van Thomas. Die was er in het begin niet
bij, hij heeft dus een stuk gemist van de
gesprekken, van heel dat proces dat de anderen doorgemaakt hadden. Hij
is niet
zomaar te overtuigen, hij stribbelt behoorlijk tegen. Hij is de realist
die
niet in dromen gelooft, hij staat met beide benen op de grond en
gelooft alleen
wat hij ziet. Ik stel me voor dat het een pittige discussie is geweest,
maar
ook hij gaat om en komt tot geloof: ook voor hem komt Jezus tot leven.
Dit
Paasverhaal is een bemoedigend en inspirerend verhaal voor iedere
gelovige van vandaag, voor ieder
die zijn twijfels en vragen heeft omtrent
de gang van zaken in de kerk, omtrent de toekomst van de
geloofsgemeenschap
rond Jezus. van die gemeenschap waarin Jezus zou moet leven. Al degenen
die
moeite heeft met het feit dat van hogerhand zo dikwijls deuren en ramen
stijf
dicht gehouden worden en er zo weinig bewegingsruimte is voor zoekende
mensen, kunnen
vertrouwen putten uit dit paasverhaal. Want juist als toen kunnen die
gesloten
deuren en ramen Jezus ook nu niet
tegenhouden: zijn geest blijft mensen in beweging houden, die is niet
vast te binden in een veelheid
van regeltjes. De kerk van Jezus heeft wel degelijk toekomst.
Thomas is naast Jezus een beetje de hoofdpersoon in deze lezing,
de ongelovige Thomas, zoals hij te boek staat.
Maar ik mag hem wel die Thomas.
Ik wou dat alle gelovigen even ongelovig waren als Thomas.
Dat klinkt wellicht wat vreemd en heeft wel wat uitleg nodig.
Thomas was een realist, iemand die met beide benen op de grond stond.
Daarom slikte hij ook niet alles wat hem verteld werd door de anderen,
zeker niet als die hem vertellen dat ze een dode weer levend hebben
gezien.
Hij was de man van eerst zien, eerst onderzoeken en dan geloven.
Goed, hij kreeg de kans om te onderzoeken, maar hij kreeg ook te horen:
zalig zij die niet zien en toch geloven.
Maar wat is eigenlijk geloven? Wanneer ben je een gelovige?
Als we even terugkijken naar de recente geschiedenis,
dan is er duidelijk heel veel veranderd in het gelovig zijn.
In mijn jonge jaren was je een goede gelovige als je elke zondag naar
de kerk ging, liefst twee of zelfs drie keer,
als je elke maand te biechten ging,
als er 's avond het rozenhoedje werd gebeden, op je knieën,
als je op vrijdag geen vlees at en bij de slacht een dikke karbonade
naar de pastoor bracht.
Ons gelovig zijn werd bepaald door een hele berg plichten,
uiterlijkheden,
je wist waar je aan toe was, het gaf je zekerheid in het leven.
Die uiterlijkheden vormden a.h.w. een stevige doos waarin je geloof
verpakt zat.
Die doos van het geloof was al generaties lang altijd trouw bewaard
als een kostbaar bezit en met zorg werd doorgegeven aan de kinderen.
Maar heel velen hadden de inhoud ervan eigenlijk nooit onderzocht.
Zeker in katholieke kringen werd er weinig nagedacht over de inhoud,
ook al werden de gelovige plichten door de meesten heel trouw vervuld.
Het was allemaal heilig, voorgeschreven door de heilige kerk,
en als je het ergens niet mee eens was, dan durfde je dat niet te
zeggen.
Je had als gewone gelovige geen recht van spreken.
In de zestiger jaren ging er geleidelijk heel veel veranderen.
Men ging kritisch kijken naar die uiterlijkheden,
en velen konden echt niet de zin en betekenis ervan meer inzien.
En de eerdere goed-gelovigheid werd door steeds meer beminde gelovigen
afgelegd en ze zeiden: ze hebben ons vroeger maar wat wijsgemaakt.
Je hoort dat nog wel eens zeggen.
Dat is op zich natuurlijk niet zo, iedereen dacht toen dat het zo
hoorde,
maar dat mensen achteraf dat gevoel hebben, is helemaal niet vreemd.
Velen dachten: we hebben alles wat ons verteld werd maar geslikt,
maar dat is afgelopen, dat doe ik niet meer.
Maar toen deed zich een groot probleem voor.
Maar toen men in de doos van zijn gelovig zijn ging kijken, bleek die
eigenlijk leeg te zijn.
Toen dat uiterlijke omhulsel van hun godsdienstige beleving wegviel,
bleven velen met lege handen zitten.
Daar zaten ze met een lege doos, waar ze geen raad mee wisten
en bij velen belandde die doos in de afvalbak. Anderen lieten de doos
ergens op zolder staan,
omdat ze, soms heel vaag en onduidelijk, toch wel gelovig bleven
en verder keken dan die uiterlijkheden die weinig of niets meer voor
hen betekenden.
Maar voor de rest wisten ze er ook geen raad mee.
De ongelovige Thomas wilde zien, onderzoeken.
Maar dat ligt bij vele gelovigen van nu vaak wat moeilijk.
Nadenken over je gelovig zijn, nadenken over de betekenis van de
bijbel,
dat vinden velen maar een enge en verwarrende zaak,
ze zijn bang dat ze er dan nog minder van snappen,
en dat zou best eens kunnen zijn.
Anderen zouden het wel willen, maar het komt er niet van,
we hebben het zo druk met allerhande zaken.
Er zijn er ook die zeggen, en misschien denkt u zo ook wel:
zeg nu eens precies waar het over gaat,
dan hoeven we niet te zoeken.
We willen graag zekerheid, zoals men vroeger zekerheid had.
Maar dan moeten we toch denken aan die woorden van Jezus:
Zalig die niet zien en toch geloven.
Gelovig zijn is wezenlijk vragend en zoekend openstaan voor het
onzichtbare,
gelovig zijn is twijfelend en weifelend Gods Geest in je toelaten,
is proberen Jezus' boodschap in je leven te vertalen in daden.
Geen zekerheid, wel zaligheid.
Je hebt tegenwoordig van die futuristische Science Fictionfilms
waarin robots een belangrijke rol spelen
soms duidelijk herkenbaar als machines, soms met een heel menselijk
uiterlijk.
Het grote voordeel van robots is dat je ze kunt programmeren,
je kunt ze laten doen wat jij wilt en dat geeft grote macht,
niet alleen over de robots maar over heel de samenleving.
Robots zijn duidelijk te programmeren, bij mensen ligt dat wat
moeilijker
toch heeft men het alle tijden door wel geprobeerd.
Ook hier gaat het om macht uitoefenen over mensen.
In de middeleeuwen hebben koningen hun best gedaan
om te zorgen dat al hun onderdanen dezelfde godsdienst aanhingen.
Allemaal katholiek, of allemaal protestant, dat gaf ze meer macht over
hun onderdanen.
Als alle neuzen dezelfde kant opstaan, dan zijn ze gemakkelijker te
sturen,
dan wanneer ieder zijn eigen ideeën heeft en eigen wegen gaat.
In de meeste landen bestaat tegenwoordig democratie,
waarbij de burgers direct of indirect betrokken zijn bij het bestuur
van een land.
De partijen hebben wel hun programma's maar ieder is vrij in zijn keuze.
In de katholieke kerk kennen we echter nog lang geen democratie.
Daar lijkt het erop dat de kerkelijke autoriteiten de gelovigen zoveel
mogelijk willen programmeren naar hun ideeën.
Bij het tweede Vaticaans concilie leek er iets van democratie te gloren
maar de autoriteiten hebben sindsdien van alles gedaan om dat terug te
dringen.
Veel te gevaarlijk voor de eenheid van de kerk, vond men en vindt men
nog steeds.
Met afwijkende meningen en ideeën kan de Kerk nog steeds niet overweg.
Men zoekt uniformiteit, allemaal dezelfde programmering,
allemaal dezelfde geloofswaarheden en regel,
allemaal dezelfde goedgekeurde gebeden,
allemaal dezelfde goedgekeurde liederen,
Het is nog niet zo heel lang geleden dat de beminde gelovigen
zich min of meer lieten programmeren door bisschoppen en pastoors.
Die wisten alles en die had je dus te gehoorzamen.
De meeste gewone gelovigen waren niet ontwikkeld, hadden niet verder
geleerd.
Dat gaf de kerkelijke autoriteiten een grote machtspositie.
Maar ook toen waren er dissidenten, mensen met afwijkende meningen,
maar die werden vaak hardhandig de mond gesnoerd en zaken die het
daglicht niet konden verdragen werden in de doofpot gestopt.
Maar er is ondertussen heel veel veranderd in de wereld, in de mensen.
Ze zijn veel meer ontwikkeld dan vroeger, denken zelf meer na over
zaken
en slikken niet zomaar alles wat hun van bovenaf wordt opgelegd.
Terwijl de Kerk krampachtig haar machtspositie probeert te behouden,
lopen steeds meer mensen stuk op die onbuigbare houding.
En velen zijn in verwarring en weten niet goed wat ze met de kerk aan
moeten.
Ze zijn op zoek naar de Jezus zoals hij voortleeft in zijn kerk
maar kunnen hem te vaak niet vinden in het instituut kerk.
Jezus laat zich immers niet vinden in starre structuren
en gelovige mensen kunnen en mogen geen robots zijn,
precies geprogrammeerd wat ze wel of niet moeten geloven.
De kerk moet inspireren en niet programmeren.
Met het evangelie kijk ik even naar de kerk van Jezus in het
allereerste begin.
De apostelen waren ook allemaal eigen individuen.
Vandaag horen we over Thomas, hij is een beetje mijn favoriete apostel.
Hij liet zich echt niet zomaar programmeren door wat de anderen zeiden.
Hij was realistisch en kritisch. Dat leverde hem de titel "ongelovige
Thomas" op,
maar zijn geloof, zijn verbondenheid was misschien wel groter
dan dat van de andere apostelen.
Ik denk dat er in onze tijd ook veel ongelovige Thomassen rondlopen,
heel gelovige mensen maar wel kritische gelovigen met een eigen mening,
mensen die niet zomaar alles slikken wat er van bovenaf gezegd wordt.
Ik zou willen dat we allemaal iets van die ongelovige Thomas in ons
hadden, dat we wat meer zouden nadenken
over de boodschap van het evangelie, over Jezus' idealen, kritisch maar
gelovig.
Dan zou Jezus meer en meer zichtbaar worden in ons en door ons.
Als we zeggen: de Kerk als instituut inspireert heel veel goede mensen
niet meer
dan moeten we wel bedenken: hier ter plekke zijn wij de Kerk
en hier moeten wij Jezus' boodschap samen beleven en waarmaken.
En dat stukje Kerk dat wij hier beleven zou anderen moeten inspireren.
Als mensen de levende Jezus niet meer ontmoeten in die machtige Kerk
mogen ze Hem dan toch tegenkomen in ons,
in de manier waarop wij zijn boodschap inhoud geven en levend houden.