God is de vader van vele kinderen,
kinderen van allerlei soort en allerlei kleur. Een gedeelte van Gods
kinderen
wilde hun eigen weg gaan. Ze vonden hun vader in de hemel ouderwets en
wispelturig. Ze waren het helemaal niet eens met de manier waarop hij
alles
regelde. Hun vader mocht dan wel god en almachtig zijn, ze vonden zich
mans
genoeg om hun eigen boontjes te doppen, daar hadden ze hem niet voor
nodig.
En zij namen het hunne mee uit het
rijke bezit van hun vader: hun verstand, hun vrije wil, hun veelsoortig
kunnen,
een heel kapitaal van mogelijkheden. En zo trokken zij de wijde wereld
in: ze
zouden er wel eens iets moois van maken, want je leeft maar eens. En je
moet
het zo plezierig mogelijk doen, je moet genieten van het leven, het is
toch al
zo kort. Daarom moet het leven ook zo gemakkelijk mogelijk worden
gemaakt. En
ze bedachten allerlei apparaten en allerlei vormen van ontspanning. Ze
vonden
ook echtscheiding uit en abortus en euthanasie. Met mijn en dijn hoefde
je het
niet zo nauw te nemen. En wat de milieuvervuiling betreft vonden ze dat
de
volgende generatie dat maar moest oplossen. Het zou hun tijd van leven
wel
duren.
Soms lag er wel eens iemand wakker
en dan vroeg hij zich af of het allemaal zo verstandig was wat ze aan
het doen
waren, Maar als het dan weer morgen geworden was, dan ging hij toch
maar weer
mee met de grote stroom, dat was het gemakkelijkst, en het gemak dient
de mens
nu eenmaal.
De dag kwam echter dat die
kinderen van God bemerkten dat ze helemaal leeg waren, hol, failliet.
Ze
voelden zich doodongelukkig en niets kon hun honger naar geluk stillen.
Ze
probeerden wel van alles: ze gingen naar psychiaters, ze deden aan
groepstherapie, ze slikten potten vol pillen, ze namen nog meer rust en
vakantie. Maar ze bleven zitten met een heel onbevredigd gevoel.
Sommigen liepen helemaal verloren,
anderen kwamen tot nadenken en ze zeiden bij zichzelf: wat ben ik dom
geweest.
Ik had het zo goed kunnen hebben. Ik ga terug naar mijn vader en ik zal
hem
zeggen: Vader, het mooie en kostbare dat ik van u ontvangen heb, dat
heb ik
verknoeid, weggegooid. Vergeef mij vader, ik wil mijn leven beteren.
En God de
vader was dolblij met hun bekering en schonk hen zijn rijkste zegen.
Maar nu kwam er groot protest van
de andere kinderen van God, de kinderen die altijd thuis gebleven
waren, die
braaf elke zondag naar de kerk gegaan waren, die hun christelijke
plichten goed
nagekomen waren. Ze vonden het niet eerlijk dat die knoeiers er zo
gemakkelijk
vanaf kwamen. Ze moesten gestraft worden. Het geluk is altijd met de
kwaaien, morden zij: wij die altijd goed leven, wij krijgen nooit eens
iets
extra, onze gebeden worden niet gehoord. Juist het tegendeel: wij gaan
gebukt
onder de lasten terwijl zij maar profiteren. Het is niet eerlijk.
En God, de vader van alle mensen,
was zeer bedroefd om de halsstarrigheid en de hardheid van zovelen van
zijn
kinderen. Hij wilde geluk voor alle mensen, goeden en kwaden, maar dat
konden
de goeden blijkbaar maar niet begrijpen.
Begrijpen wij dat wel?
U hebt net de gelijkenis van de verloren zoon gehoord, tenminste zo
noemen we het
verhaal altijd maar eigenlijk is het een heel verkeerde naam. Het gaat
niet op
de eerste plaats over die zoon die zijn eigen weg gaat en daarin
verloren
loopt, en dan, ten einde raad, met hangende pootjes naar huis
terugkeert. Wat
die jongste zoon doet, wat hem overkomt, is alleen een soort decor, de
clou
ligt bij de vader en de oudste zoon, en vooral bij de laatste.
Jezus vertelt
dit verhaal naar aanleiding van opmerkingen van de Farizeeën die hun
ergernis
uitspraken dat Jezus omgang had met de zondaars. Daar begint het
evangelieverhaal mee. Die jongste zoon kun je gemakkelijk herkennen als
de
zondaar. Zijn bekering komt meer voort uit noodzaak dan dat het van
binnen uit
komt. Maar dat is hier bijzaak. Het gaat om de houding van de vader en
de
oudste zoon.
De vader komt in het verhaal naar voren als een ruimdenkend man: hij
geeft zijn zoons de ruimte: als de jongste de wijde wereld in wil, dan
accepteert hij dat. En als zijn zoon berooid weer terugkomt, omarmt hij
hem en
geeft een feest om zijn blijdschap inhoud te geven. Die houding van de
vader is
de houding van God, wil Jezus zeggen. God is barmhartig jegens elke
zondaar, hij
omarmt ieder die terugkomt van zijn dwaalwegen.
De oudste zoon daarentegen is
het daar helemaal niet mee eens. Hij heeft altijd keurig opgepast, hij
veracht
duidelijk zijn broer die een losbandig leven is gaan leiden, en wil
niets meer
met die zondaar te maken hebben. En hij neemt het zijn vader hoogste
kwalijk dat
die een feest geeft voor die nietsnut die uit noodzaak teruggekomen is.
En die
oudste zoon, dat zijn jullie, zegt Jezus tot de Farizeeën. Jullie zijn
zo
overtuigd van eigen goedheid, dat jullie neerkijken op de zwakkere
broeders. Jullie
willen geen omgang met die zondige mensen, daarvoor vinden jullie
jezelf te
goed. Maar in feite zijn jullie bekrompen en gaan jullie in tegen Gods
bedoelingen. Dit soort verwijten werden hem niet in dank afgenomen.
Ook in onze
tijd lopen er heel wat mensen rond als die oudste zoon, mensen die van
zichzelf
vinden dat ze heel goed en braaf leven, en die daarom menen dat ze veel
beter
zijn dan een heleboel anderen, op wie zij dan neerkijken, die ze vaak
luidkeels
veroordelen.
Die oudste zoon kom je ook nu tegen in mensen die altijd anderen
zitten af te kammen: de jeugd van tegenwoordig deugt niet, alle
buitenlanders
zijn lui, alle woonwagenmensen zijn bedriegers. Die oudste zoon zit ook
beetje
in die mensen die zo hun eigen weg gaan, die zorgvuldig vrienden kiezen
uit
eigen kring en geen omgang willen met mensen beneden hun stand.
Ik denk dat die
oudste zoon bij tijd en wijl een beetje in ons allemaal te vinden is
als we
praten/kletsen over de fouten van anderen, als we anderen niet de
ruimte willen
geven hun eigen weg te gaan en ons niet met anderen willen verzoenen
als er
iets voorgevallen is.
Jezus vraagt een heel andere houding van zijn
volgelingen: de houding van die ruimdenkende en vergevende vader uit
het
verhaal, dat wij, juist als hij, anderen de ruimte geven hun eigen
leven te
leiden, ook al doen ze dat heel anders dan ons lief is, dat wij, als
het
misloopt, juist als hi,j die anderen toch weer accepteren en hen niet
afwijzen.
Jezus vraagt dat wij als broeders en zusters weten te geven en te nemen
en in
alle omstandigheden zorg dragen voor elkaar, niet alleen voor degenen
die we
lief en aardig vinden maar ook voor hen die misschien wat verloren
gelopen zijn
in hun leven.
In het boek Genesis vermoordt Kaïn zijn broer. De verteller laat hem
daar de vraag stellen: Ben ik
soms de hoeder van mijn broeder? Dat had hij inderdaad moeten zijn,
maar haat
en nijd hadden hem verblind. Wij vergeten misschien ook te snel dat ook
de
mindere goden in onze samenleving, ook degenen die in onze ogen
verkeerd
gehandeld hebben, toch onze broeders en zusters zijn en blijven. Dat
wij dus
ook tegenover hen ruimdenkend en barmhartig moeten zijn. Beslist geen
gemakkelijke opgave.
Een echtpaar had twee opgroeiende dochters.
De oudste was steeds braaf en oppassend.
De jongste daarentegen had eigenlijk een jongen moeten zijn:
zij was een waaghals, die alles moest uitproberen
en zich nogal eens bezeerde aan de dingen die zij uithaalde,
letterlijk en figuurlijk.
Haar gedrag leidde thuis regelmatig tot knallende ruzies,
met name met haar vader die een goede baan had
en zich bij de betere klasse rekende.
De moeder zweeg meestal maar om de liefde vrede te bewaren.
Na een heftige ruzie liep de jongste dochter weg van huis,
na eerst nog gauw de portemonnee van haar vader te hebben gepikt.
De vader was woedend: "Ze komt er niet meer in".
De moeder zuchtte en zuchtte maar zweeg.
De oudste dochter was het helemaal met haar vader eens:
"ik wil niets meer met haar te maken hebben".
Jarenlang hoorden zij niets meer van de weggelopen dochter.
Ze hadden geen idee waar die was. De moeder leed er erg onder.
De vader en de oudste dochter deden net alsof ze nooit bestaan had,
zij werd letterlijk en figuurlijk doodgezwegen.
Op een avond ging de telefoon en aan de lijn was een pastor uit een
ziekenhuis in Amsterdam. De moeder nam aan.
"Bent u de moeder van die en die". "Ja dat ben ik".
"Uw dochter ligt hier in het ziekenhuis en is er slecht aan toe.
Zij heeft aids en heeft niet lang meer te leven.
Zij zou u nog zo graag ontmoeten. Daarom bel ik."
De moeder vertelde de anderen van het telefoongesprek
en het enige wat die zeiden was: nou, dat is dan haar verdiende loon.
De moeder zweeg, zoals ze altijd al gedaan had.
Maar de volgende morgen, toen de anderen naar hun werk waren,
nam zij de trein naar Amsterdam om haar doodzieke dochter op te zoeken.
Het was een heel emotioneel weerzien voor allebei.
De verloren zoon, de verloren dochter, of moet je zeggen:
de verstoten zoon en de verstoten dochter.
Het gaat in de gelijkenis van de verloren zoon niet eens zozeer om die
zoon,
die van huis wegliep en een losbandig leven leidde.
Het gaat Jezus op de allereerste plaats om die vader en die oudste
zoon:
dat zijn de voornaamste personages in deze gelijkenis,
de barmhartige vader die meteen alles vergaf
en de harde oudste zoon die niet vergeven kon.
Jezus' verhaal is een verwijt aan de joodse priesters en
schriftgeleerden,
die gemakkelijk klaar stonden met hun kille veroordeling van medemensen
die in hun ogen verkeerd gedaan hadden,
die steeds weer schermden met de straffen van God.
Zoals we vorige week in het evangelie zagen, werd ziekte en narigheid
meteen gezien als straf voor de zonden.
Jezus wil hen en ons echter duidelijk maken dat God geen straffende God
is maar een barmhartige God,
een God die mensen steeds weer nieuwe kansen geeft, ook de zondaars,
die juist blij is als mensen zich bekeren en terugkeren op hun wegen.
God is helemaal niet zoals jullie zijn, zegt Jezus tegen de brave
joden,
jullie schrijven mensen af, jullie zetten hen in de hoek waar ze niet
meer meetellen.
God laat steeds weer zijn hart laat spreken, maar jullie zijn harteloos.
Verloren zonen en verloren dochters zijn er nog steeds,
er zijn nog steeds mensen die op het verkeerde pad terecht komen,
mensen die verloren lopen in hun leven,
maar ook nu zijn het heel vaak tegelijk verstoten zonen en dochters,
mensen die de kans niet meer krijgen om weer een eigen plaats
in de samenleving in te nemen.
Barmhartige vaders en moeders zijn er gelukkig ook nog steeds,
maar keiharde vaders en moeders en broers en zussen zijn er ook volop,
vaak keurig oppassende mensen die niet kunnen vergeven,
die niets te maken willen hebben met die losbandige zondaars van onze
tijd.
Verloren zonen en dochters zullen er ook altijd wel zijn,
maar degenen die zich keihard opstellen jegens medemensen die in de
fout gegaan zijn, dat zijn de echte verliezers.
Die verliezen namelijk hun menselijkheid en innerlijke waardigheid
door zich zo hard en harteloos op te stellen.
Echte menselijkheid is immers lijken op die barmhartige God,
die vergevende vader die zijn verloren gelopen zoon weer omhelsde,
die liefhebbende moeder die ondanks alles haar dochter niet liet vallen.
Mogen ook wij die menselijke mensen zijn.
Jezus vertelt een verhaaltje met een duidelijke boodschap.
Een vader heeft twee zonen: een goeie en een minder goeie.
De oudste zoon is een oppassende en hardwerkende jongen, die precies
doet wat zijn vader van hem vraagt.
De jongste zoon is meer een losbol, die graag de bloemetjes buiten zet.
Werken op het land vindt hij maar niks, hij wil de wijde wereld in.
Dat doet hij ook maar hij maakt er een zooitje van.
Tot zover is het verhaal, denk ik, voor iedereen duidelijk.
Misschien denken we zelfs aan bepaalde personen
van wie we iets soortgelijks zouden kunnen zeggen.
Een goeie zoon en een minder goeie. Het komt meer voor.
Maar aan het einde van het verhaal zijn de rollen omgekeerd.
Het venijn zit in de staart, zou je kunnen zeggen.
De minder goeie zoon krijgt spijt van zijn gedrag en komt met hangende
pootjes weer naar huis.
Zijn vader vergeeft hem alles en richt een feest voor hem aan.
De goeie zoon laat zich echter van een minder goeie kant zien:
hij kan niet vergeven, hij kan geen streep zetten onder het verleden
en hij sluit zichzelf buiten van het feest.
Ja, wil Jezus zeggen: de goeien zijn soms toch niet zo goed als men
denkt
en de minder goeien hebben toch vaak iets goeds in zich.
Jezus heeft dit verhaaltje bedoeld voor de Farizeeën en
schriftgeleerden.
Die beschouwden zich als heel brave en oppassende gelovigen. Zij
hoorden, in hun ogen, zonder meer bij de goeien.
En ze ergerden zich bont en blauw dat Jezus omgang had met zondaars en
tollenaars, met de minder goeien dus.
Maar Jezus heeft juist geen goed woord over voor die brave goeien.
Hij noemt ze ergens zelfs witgepleisterde graven.
In de joodse denkwereld is dat een zware belediging.
Jezus keurt het gedrag van de minder goeien niet goed,
maar hij ziet toch dat ze ook iets goeds in zich hebben
en in zijn barmhartigheid wil hij dat goeie toch naar boven halen en
hun nieuwe kansen geven om een ander, een beter leven te gaan leiden.
Maar juist als in het verhaal van de verloren zoon, zijn ook de
Farizeeën en schriftgeleerden niet in staat om te vergeven,
om barmhartigheid te betonen jegens hun zwakkere broeders.
Nu hebben we allemaal wel een beetje de neiging
om de mensen te verdelen in goeien en minder goeien.
Maar soms moeten ook wij onze mening herzien,
omdat de zogenaamde goeien toch niet zo goed blijken te zijn
en de zogenaamde minder goeien toch wel iets goeds in zich hebben.
Een goede kennis van mij vertelde eens het volgende verhaal:
de auto van zijn zoon was rijp voor de sloop.
Pa vroeg nog: "heb je alle waardevolle spullen eruit gehaald". "Ja pa".
Een week later werd er gebeld uit een woonwagenkamp
waar de auto gesloopt werd: "Er zit nog een goede radio in de wagen
en er ligt ook nog een rijbewijs in. Ik denk dat u die wel terug wilt
hebben".
Ja, zei de vader, ik moest mijn mening over woonwagenbewoners wel
herzien.
Ik heb altijd nogal negatief over hen gedacht, maar in dit geval bleek
dit helemaal ten onrechte.
Een ander voorbeeld waar ik laatst over gelezen heb.
De dochter van een streng gereformeerde man, ouderling in de gemeente,
was ongehuwd zwanger geworden. De vader was in alle staten.
Hij eiste dat zij stiekem abortus zou plegen,
of anders was ze thuis niet meer welkom. De dochter koos het laatste.
Die brave ouderling was toch minder goed dat hijzelf en anderen
dachten:
Hij was meer bezorgd om zijn goede naam dan om het welzijn van zijn
dochter.
Dat maakte hem onbarmhartig en hard.
De tegenstelling tussen goeien en minder goeien is er altijd geweest
en die zal er ook wel altijd blijven.
Maar we moeten ons wel steeds afvragen of onze criteria wel kloppen,
want anders zouden veel zogenaamde goeien wel eens minder goed kunnen
zijn dan we denken
en veel minder goeien toch veel beter dan het etiket
dat zij opgeplakt hebben gekregen.
Het moet ons leren niet te gauw met een oordeel klaar te staan,
om niet te vlug in te stemmen met wat men van mensen zegt.
God wordt steeds weer een barmhartige en vergevende God genoemd.
Die levenshouding moet ook de onze zijn,
anders horen we in Jezus' ogen niet bij de goeien.