Pastoor, we willen ons kindje laten dopen, maar we willen niet dat
het lid wordt van de katholieke kerk. Dan sta je even achter je oren te
krabben met de vraag:
wat moet ik hier nu mee?
Ja, werd er gezegd: de doop vinden we heel belangrijk,
maar we willen niets te maken hebben met de katholieke kerk.
Daarin gebeuren zoveel dingen waar we het helemaal niet mee eens zijn,
maar we willen wel dat God een plaats in het leven van ons kindje
krijgt.
Dan kun je als pastoor vragen:
als jullie niet willen dat jullie kindje katholiek wordt,
waarom komen jullie dan bij mij om het te laten dopen.
Hoe je het ook draait en keert: ik ben een priester van de katholieke
kerk.
Ja, ze kwamen bij mij omdat ik nu eenmaal hier in het dorp woon.
Als je zo'n doopaanvraag krijg, dan heb je als pastor een probleem.
In het verleden is de doop veelal, misschien wel te veel,
gezien als een prive-gebeuren, iets tussen de dopeling en God.
Tegenwoordig zien we de doop toch meer als een gemeenschapsgebeuren:
een band tussen de dopeling en de gemeenschap van gelovigen.
Dat zit ook een beetje in het woord. Dopen betekent: onderdompelen.
Een kind wordt geboren in een gezin, een kleine gemeenschap van
zichzelf,
maar daarmee wordt het ook ondergedompeld in die grotere samenleving
waar het gezin deel van uitmaakt.
En als dat gezin ook deel uitmaakt van de kerk, de geloofsgemeenschap,
dan wordt het kindje ook in die gemeenschap ondergedompeld,
en dat krijgt gestalte in de ceremonie van de doop.
Vroeger, in de begintijd werden dopelingen ook letterlijk
ondergedompeld in het water.
Zo is ook Jezus hoogstwaarschijnlijk gedoopt door Johannes.
Kopje onder in de Jordaan.
Nu is het doopsel van Johannes toch anders dan ons doopsel.
Voor Johannes was het een teken van bekering,
het afwassen van de zonden.
Zo hebben we vroeger ook ons christelijke doopsel gezien:
het afwassen van de erfzonde.
De rest was niet zo belangrijk: als die erfzonde er maar afgewassen
was.
Eigenlijk is het heel vreemd dat Jezus zich laat dopen door Johannes,
zeker als je bedenkt dat dat een doopsel van bekering was.
Wat hij de eerste dertig jaar van zijn leven gedaan heeft, weten we
niet,
maar we mogen toch wel veronderstellen dat hij als een goed mens
geleefd heeft en dat hij dat symbool van afwassen van het kwaad, van de
zonde, dat teken van bekering persoonlijk niet nodig had.
Jezus' doop wordt dan ook gezien als een soort verklaring:
ik hoor bij deze mensen, die het goede willen,
ik voel met hen allen verbonden,
met hen en voor hen wil ik nu mijn zending gaan uitvoeren.
En zo gezien is Jezus' doop ook heel uitdrukkelijk een
gemeenschapsgebeuren.
En dat is het ook bij elke volwassene en elk kind
dat in zijn naam gedoopt wordt.
En eigenlijk zou elke doop moeten plaatsvinden
in een gemeenschapsviering als deze.
Praktisch alle ouders geven de voorkeur aan een viering in
familiekring,
en dat heeft natuurlijk ook zijn goede kanten,
maar dopen wanneer de gemeenschap samen komt om te vieren
zou veel mooier en zinvoller zijn.
Maar ook al zou er niemand bij de doopviering aanwezig zijn:
het is en blijft een symbolische gebaar van:
jij kindje, jij hoort er ook bij, bij die gemeenschap van gelovigen,
bij die kerk die de weg van Jezus wil gaan.
De ouderen onder u kennen nog wel de oude traditie van vroeger jaren
dat een kindje dat doodgeboren was, en dus niet gedoopt,
niet vanuit de kerk en niet op het kerkhof begraven mocht worden.
Dat was een keiharde manier van zeggen: jij hoort er niet bij.
Gelukkig is dat niet meer.
Als ouders met hun kindje naar de kerk komen om het te laten dopen,
dan zeggen ze in feite daarmee:
wij willen dat jij er ook bij hoort, bij diezelfde gemeenschap,
diezelfde kerk,
waar wij bij horen.
En ze spreken daarmee ook hun hoop uit
dat hun kindje, juist als zij zelf, de weg zullen gaan,
die Jezus ons gewezen heeft.
Of alle ouders dat ook zo bewust beleven, daar kun je een vraagteken
bij stellen.
Toch is dat het wezen van elke doopviering.
Ik was denk ik een jaar of vijftien toen ik mijn zwemdiploma haalde,
A, verder ben ik nooit gekomen. Maar ik mocht toen in het diepe.
Nu is een zwemdiploma maar een papiertje en dus heel betrekkelijk.
Al heb je tien diploma's aan de muur hangen
als je niet volop je armen en benen beweegt in het water,
kom je nergens en zak je toch naar beneden.
Ons doopsel is ook een soort zwemdiploma.
Dat klinkt waarschijnlijk wat banaal, en toch zit er iets in.
Gedoopt worden is ondergedompeld worden in het water:
met de opdracht: ga en zwem naar de overkant.
Een doopoorkonde of doopbewijs is ook maar een papiertje,
als je als gedoopte niet echt in beweging komt dan kom je niet vooruit
en heeft het weinig of geen betekenis.
Tegenwoordig wordt er gedoopt door water te gieten over het hoofd
en als symbolische handeling denken we dan aan afwassen, schoon wassen.
Vroeger werd er dan gedacht aan het afwassen van de erfzonde.
Bij volwassen dopelingen kun je je nog iets voorstellen
van het afwassen van zonden, van dingen die verkeerd waren,
maar bij een pasgeboren kindje heeft dat iets absurds
en gelukkig leeft die opvatting tegenwoordig niet meer.
Die betekenis vind je een beetje in het doopsel van Johannes de Doper.
Dat was een doopsel van bekering; een afwassen van gedaan kwaad.
Maar het was ook een nieuw begin maken:
ik wil vanaf nu anders, beter, door het leven gaan,
ik wil in beweging komen op nieuwe wegen.
Als Jezus zich door Johannes laat dopen, dan is dat in eerste instantie
een vreemd gebeuren.
Dan heeft dat niet de betekenis van bekering, dat was niet nodig.
Het was meer een soort verklaring:
ik hoor bij al die zwakke fouten makende mensen,
en ik wil nieuwe wegen gaan, in beweging komen,
samen met al die mensen van goede wil.
Dit moment markeert ook het begin van zijn openbaar leven.
Johannes zegt in de tekst van vandaag ook:
Ik doop met water, maar hij die na mij komt, zal dopen met de H. Geest
en vuur.
De H. Geest staat voor beweging en vuur staat voor enthousiasme.
Die twee aspecten hebben ook zijn eigen leven getekend:
steeds in beweging zijn, ook letterlijk in de zin van rondtrekken,
maar ook in de zin van actief bezig zijn voor anderen
en dat met veel inzet en enthousiasme.
En dan komen we natuurlijk ook bij ons eigen doopsel,
weliswaar door begieting maar ook in de betekenis
van ondergedompeld worden in de gemeenschap rond Jezus,
in zee gaan met allen die de weg van Jezus willen gaan,
en als je in zee gaat, moet je ook zwemmen, anders kom je nergens.
Nu zijn er gedoopten die maar een beetje meedrijven, mee dobberen,
ze drijven waar ze wind ze naartoe blaast, een beetje doelloos,
en dus een beetje zinloos omdat de zin van het doopsel niet beleefd
wordt.
Heel veel anderen zijn wel in beweging, de een wat vlugger, een ander
wat langzamer
de een met wat meer enthousiasme dan een ander,
de een wat meer uitgesproken en actiever dan een ander
maar er zit beweging is en dus dragen zij de gemeenschap rond Jezus
verder.
Er zijn er ook die een soort koudwatervrees hebben,
de staan aan de kant maar durven niet in het diepe te springen,
bang dat ze teveel moeten spartelen om het hoofd boven water te houden.
Je komt wel eens mensen tegen die zeggen:
ik zou best wat meer willen weten over mijn geloof,
over de bijbel, over kerk en liturgie.
En als je dan zegt: kom eens bij de bijbelgroep,
of ga eens een cursus volgen die links en rechts wordt aangeboden,'
dan hoor je soms al gauw allerlei excuses:
het is toch eng om op die manier in het diepe te springen.
Gelukkig kom je ook heel veel mensen tegen,
die zich weliswaar niet zozeer verdiepen in geloofszaken
maar die heel concreet de dingen doen die bij de weg van Jezus horen:
zorg en aandacht geven voor medemensen,
en die zo in beweging komen zoals het past bij iemand
die met Jezus in zee gegaan is.
Gedoopt zijn is niet genoeg, je moet ook zwemmen.
En als ouders hun kinderen laten dopen,
nemen ze ook de plicht op zich om hen te leren zwemmen.
Ik was vijftien of zestien jaar toen ik mijn zwemdiploma haalde,
diploma A, verder ben ik nooit gekomen.
Ik was al heel vaak wezen zwemmen,
maar dat beperkte zich tot wat spartelen in het ondiepe.
In het diepe mocht ik niet komen, veel te gevaarlijk.
Om in het diepe te zwemmen moet je de zwemslag kennen,
rugslag, vlinderslag, watertrappelen.
Tegenwoordig beginnen kinderen al heel vroeg met zwemles, en dat is
heel goed.
Je hebt kinderen en volwassenen die bang zijn voor water
en die met geen stok in het water te krijgen zijn.
Die zullen dus ook nooit leren zwemmen.
Maar de meeste leren het wel, kunnen zich goed in het water bewegen
en beleven daar heel veel plezier aan.
Ook in het leven ben je geen vis op het droge maar moet je zwemmen.
Dan is het te hopen dat je je voelt als een vis in het water. Men zegt
wel eens: ik ben maar in het diepe gesprongen,
of ze hebben me in het diepe gegooid.
Niets pootje baden in het leven maar er meteen volop tegenaan.
Dan gaat het uiteraard niet om letterlijk diep water, maar om bepaalde
werkzaamheden of levenssituaties
die een grote uitdaging voor je zijn.
Wie zich laat dopen springt ergens ook in het diepe.
Hij gaat in zee met Jezus, wil in zijn geest vooruitkomen op zijn
levenszee.
Maar wie zich laat dopen neemt wel een enorme uitdaging aan,
en hij zal voortdurend moeten proberen om de zwemslag die Jezus ons
geleerd heeft gaandeweg onder de knie te krijgen.
Het klinkt misschien vreemd als ik gedoopt worden vergelijk met in het
diepe springen. Toch is het een goede symboliek.
Dat kleine beetje water in een doopvont waarmee tegenwoordig een baby
gedoopt wordt,
is maar een heel schraal teken van de eigenlijke betekenis van de doop.
Gedoopt worden betekent immers ondergedompeld worden in het water.
In de begintijd werd de doopceremonie altijd uitgevoerd in stromend
water,
de dopeling ging kopje onder en kreeg a.h.w. de opdracht:
ga zwemmen, kom in beweging, ga leven in de geest van Jezus.
En dat is een heel grote uitdaging waar elke gedoopte voor staat.
Veel gedoopte krijgen dan koudwatervrees
en ze komen niet verder dan wat poedelen in het pierebadje,
maar echt zwemmen, echt leven in de geest van Jezus,
daar komen velen niet aan toe. Dat is iets teveel gevraagd.
Nu is het leven natuurlijk geen kampioenschap zwemmen:
zo van wie het hardst en het verst zwemt die is de winnaar.
Iedereen mag zich voortbewegen in de geest van Jezus
naar zijn eigen kunnen, naar zijn eigen mogelijkheden.
Maar je moet wel leren zwemmen zoals hij ons geleerd heeft,
je moet je voortdurend oefenen in zijn zwemslag.
Hij heeft ons geleerd dat de rugslag heel belangrijk is
Op je rug zwemmend je voortbewegen geeft je de kans
om naar boven te kijken, naar de hemel van je dromen,
naar al die grote en kleine lichtbronnen in je leven,
naar God die als een stille kracht zijn energie uitstraalt.
Maar als christen moet je ook de vlinderslag goed kennen.
Als je je op je buik zwemmend voortbeweegt in het leven
dan kun je naar links en rechts kijken naar de mensen
die ook met jou in dat wereldwijde zwemwater zitten.
Elke gedoopte moet de vlinderslag kennen
om in zorg en aandacht om te zien naar de mensen om hem heen,
dan zal hij medemensen in nood niet zomaar voorbij zwemmen.
Maar hij moet ook regelmatig de rugslag beoefenen
om zich te laten inspireren door Jezus' boodschap
en door je eigen dromen en levensverwachtingen.
Veel gedoopte durven het niet aan om in het diepe te springen,
dat vinden ze te link, dan weet je niet wat je op je hals haalt.
Ze poedelen wel wat aan de rand van de zee, in het ondiepe water,
want dat is veel veiliger en veel minder vermoeiend.
maar ze weten niet wat het echt betekent te zwemmen in de zee van het
leven,
niet de inspanningen ervan, maar ook niet de vreugde ervan.
Gelukkig zijn er in alle tijden toch gedoopte christenen
die wel in het diepte durven springen, ook als dat hun leven totaal
verandert.
Neem bijvoorbeeld een moeder Teresa.
Ze deed haar werk op een kostschool in India,
maar ze kreeg het gevoel: dit is niet het zwemmen dat Jezus bedoelde,
dit is te ondiep, te oppervlakkig, teveel aan de zijlijn van het
werkelijke leven.
En zij durfde de sprong in het diepe aan
en ging zich inzetten voor de armen en kanslozen in Calcutta.
Zo zijn er meer mensen die soms door omstandigheden in het diepe
gegooid worden en de uitdaging aannemen.
Je vindt ze overal ter wereld en deze mensen maken duidelijk
wat gedoopt zijn in Jezus' naam betekent, eigenlijk zou moeten
betekenen.
Jaren geleden, in de tijd van het rijke roomse leven, was er in
Nijmegen een soort nieuwjaarsbijeenkomst van Bisschop Bekkers met zijn
dekens en pastoors. En zoals het toen nog was, mochten veel dekens en
ook sommige pastoors paars dragen en op die bewuste bijeenkomst waren
dan ook verschillende eerwaarde heren
gekleed in een toog met paarse knoopjes en een brede paarse sjerp. Toen
de bisschop arriveerde, was die gekleed in een eenvoudig zwart pak,
zonder enig paars.
Het klinkt misschien vreemd maar aan dit voorval moest ik denken bij
het lezen van de evangelietekst van vandaag. Jezus die toch titels
draagt als: Mensenzoon, zoon van God, Messias, verlosser, hij sloot
gewoon aan in die rij van gewone mensen
die zich door Johannes lieten dopen, en dat doopsel was een doopsel van
bekering. De dopeling zei daarmee: ik ben maar een onvolmaakte mens.
Jezus liet zich niet voorstaan op zijn verheven afkomst of op zijn
titels, nee, hij ging midden tussen de gewone mensen staan, als
medemens, als naaste, als broeder.
Dat getuigt van een totaal andere levenshouding en levensvisie
dan we meestal in onze wereld tegenkomen.
Meestal hebben we de neiging om op onze strepen te gaan staan, we
vinden al gauw dat we recht hebben op een bepaalde plaats of
behandeling. We voelen ons vaak wat verheven boven anderen en dat laten
we dan ook merken ook.
Onze samenleving wordt voor een groot deel beheerst door kompetitie en
rivaliteit. Dat mag dan goed zijn voor de sport of voor het zakenleven,
maar voor een gezonde samenleving is die houding heel slecht,
want het leidt heel gemakkelijk tot jaloezie, tot haat en nijd
en dat is weer de bron van veel ellende in de wereld.
Jezus gaf een totaal andere weg aan: geen kompetitie maar
saamhorigheid, geen rivaliteit maar dienstbaarheid en zorg voor elkaar,
niet de eerste willen zijn maar de laatste. Alleen langs die weg kan
Gods rijk op aarde werkelijkheid worden,
alleen zo kan er echt levensgeluk zijn voor iedereen.
In het boek Genesis wordt het kwaad in de wereld geïllustreerd in het
verhaal van de twee broers Kain en Abel, waarin Kain zijn broer
vermoordt uit jaloezie. En als hem dan door God gevraagd wordt naar
zijn broer, maakt Kaïn zich ervan af met te zeggen: ik ben toch mijn
broeders hoeder niet. Maar elke mens zou dat juist wel moeten zijn.
Mens zijn vraagt wezenlijk om verbondenheid en solidariteit
Jezus wijst in woord en daad heel uitdrukkelijk naar die weg
en hij illustreert dat aan het begin van zijn actieve leven
door heel uitdrukkelijk midden tussen de mensen te gaan staan, mensen
die zich klein en onvolmaakt voelen. Hij wilde mens met de mensen zijn,
en goed zijn en goed doen aan zijn medemensen. En dat heeft hij ook
heel concreet in zijn leven gedaan: hij was echt een hoeder van zijn
broeders, jegens zieken en gehandicapten, maar ook jegens de zondaars
van zijn tijd.
Jezus' doopsel was een solidariteitsverklaring met de medemens, wie en
hoe hij ook was, met de goeden en ook de minder goeden. Dat zou ook de
betekenis van ons doopsel moeten zijn.. We zeggen meestal: door het
doopsel worden we kinderen van God, maar dat zijn we alleen als we ook
echt broeders en zusters zijn voor elkaar, als we, juist als Jezus,
ieder ander een goed hart toedragen. Ook ons doopsel zou een
solidariteitsverklaring moeten zijn, een belofte om eerlijke zorg te
dragen voor elkaar, om rivaliteit en jaloezie en vijandschap uit te
bannen, om elkaar als gelijken alle goeds te gunnen en te geven. Dan
alleen zijn we ware volgelingen van die Jezus, die profetische mens die
zich toen liet dopen door Johannes.
Wij zullen wel nooit een stem uit de hemel horen
die, zoals toen, tegen ons zegt: jij bent zijn zoon, mijn dochter,
ik ben heel blij met jou, ga zo door.
Maar in ons hart mogen we geloven dat ook wij alleen dan mensen van
Gods welbehagen zijn,
als we juist als Jezus mens met de mensen zijn,
als medemenselijkheid en menslievendheid ons leven richting geven.