Gebeden op de derde zondag van de advent
Inleiding:
Ik las onlangs een artikel over een
Britse schrijfster
die aan de wieg stond van een handvest voor compassie.
Dat handvest, ondertekend door honderden prominenten uit oost en west,
is een oproep tot actie om met veel energie te werken
aan een goed leefklimaat in onze wereld,
om in het publieke leven geen kwaad te spreken van elkaar,
niet over je ex-vrouw, maar ook niet over het land waarmee we in oorlog
zijn.
Kwaadspreken, wordt er gezegd, is een ontkenning van onze
menselijkheid.
Het handvest gaat uit van de gouden regel die het hart is van elke
moraal en elke godsdienst:
behandel de ander zoals je zelf behandeld wenst te worden.
Compassie met ieder ander, eerlijk meeleven met ieder ander,
niemand tekort doen dat is ook de droom van een nieuwe tijd
die we tegenkomen in de lezingen van vandaag.
Alleen door eerlijke compassie met elkaar wordt de nacht verdreven
en wordt het overal lichter.
Dat geloof, die hoop, willen we symbolisch weergeven in de drie kaarsen
van de adventskrans die nu aangestoken worden.
Bij het aansteken van de kaarsen
De derde kaars mag branden; weer wint het licht terrein. Je ziet:
straks zal de duisternis voorgoed verdwenen zijn.
Een groene krans, vier kaarsen, want Kerstmis komt in zicht. Het wordt
steeds minder donker, dus zie je steeds meer licht.
Openingsgebed:
God van licht, help ons geloven,
help ons U te zien overal waar mensen eerlijk en liefdevol geven om
elkaar,
help ons samen te bouwen aan een toekomst met leven in overvloed voor
iedereen.
God van licht, wijs ons de weg door het leven,
de weg die leidt naar uw koninkrijk van duurzame vrede,
vandaag en alle dagen. Amen.
Gebed over de gaven:
God van licht, wijs ons de weg,
geef ons antwoord op de vraag wat we moeten doen
om deel te hebben aan uw koninkrijk op aarde.
Moge ons samenzijn rond brood en wijn, deze tekenen,
waarin Jezus zijn verbondenheid met U en met ons beleefd heeft,
ook ons de kracht schenken om onze saamhorigheid steeds duidelijker
gestalte te geven in ons dagelijks bestaan,
vandaag en alle dagen. Amen
Slotgebed:
God van licht, nu wij weer onze eigen
wegen gaan, vragen wij U:
geef ons een open oor voor de boodschap van Johannes de Doper,
geef ons een open hart voor het doopsel waarmee Jezus ons gedoopt
heeft:
dat wij leren leven in zijn geest, die geest van liefde en zorg voor
elkaar,
dat we ons steeds weer door hem laten inspireren tot verbondenheid en
saamhorigheid met al onze medemensen.
Moge zo uw Rijk naderbij komen, in ons en door ons,
vandaag en alle dagen. Amen
Voorbede
Laat komen het licht van Gods goedheid,
laat het komen overal waar duisternis heerst.
Moge het schijnen voor de vele armen in de wereld,
voor allen die steeds weer slachtoffer zijn van de macht der rijken;
voor hen, die aan de kost proberen te komen
op de vuilnisbelten van de grote steden.
Moge Jezus, de Komende, ook hen Gods licht brengen.
Moge het licht van Gods liefde schijnen
voor de armen in onze eigen samenleving vol welvaart;
voor de velen die onder de armoedegrens leven,
voor hen die niet rond kunnen komen van hun uitkering,
voor allen die geen raad weten met onze bureaucratie.
Moge Jezus, de Komende, voor hen Gods licht tevoorschijn brengen.
Moge het licht van Gods barmhartigheid schijnen,
door allen die zich bekommeren om de zwakken in de maatschappij,
door hen die bereid zijn van hun welvaart te delen met de armen,
die vrijwillig hun tijd en aandacht beschikbaar stellen voor medemensen
in nood.
Moge Jezus, de Komende, ook dóór hen Gods licht nabij brengen.
Moge het licht van Gods liefde schijnen, op alle duistere plekken,
overal waar mensen verdrietig zijn en getroost worden,
overal waar mensen het leven niet op eigen kracht meer aankunnen
en ondersteuning ontvangen,
overal waar kinderen verloren lopen en goed opgevangen worden.
Moge Hij, de Komende, ook in hen Gods licht laten stralen.
God, verlangend zien wij naar Hem uit, de vreugdebode van uw genade.
Moge Hij in en door ons steeds weer tot leven komen,
tot welzijn van heel onze mensengemeenschap. Amen
Teksten, gebeden, gedichten bij de derde zondag van de advent
Advent is verwachten
Ik verwacht een einde aan het lijden
ik verwacht een stralend licht
ik verwacht dat jij me zult begeleiden
ik verwacht een open hand
ik verwacht een lachend gezicht
ik verwacht een grenzeloos land
maar wat ik doe is onvolmaakt
ik heb geslapen, niet gewaakt
ik houd me doof en luister niet
ik zwijg en zing geen lied
ik moet op zoek naar wat ik ben verloren
ik verwacht een roep te zullen horen
Advent is hopen
Ik hoop op een wereld
waarin mensen accepteren
dat iedereen anders is
en zijn eigen kwaliteiten heeft,
maar ik verwacht
dat die houding niet zomaar vanzelf komt.
Ik hoop op een wereld
zonder oorlog en geweld,
zonder ruzie en pijn,
zonder pesterijen en gesar,
maar ik verwacht dat ik zelf
dan niet rustig kan afwachten.
Ik hoop op een wereld
waarin niemand honger heeft
en iedereen genoeg verdient
om van te leven,
maar ik verwacht dat dat alleen lukt
als iedereen meewerkt.
Gebed
God, we kunnen niet zonder verwachtingen.
We moeten plannen maken.
We zijn nooit klaar.
Altijd zijn er weer nieuwe plannen.
We leven naar de toekomst toe...
God, geef ons een open visie.
Doe onze oogkleppen af opdat we weten
dat onze verwachtingen misschien niet uitkomen
en dat onze plannen kunnen mislukken.
Geef ons het vertrouwen
dat we sterk genoeg zijn
om na het vallen op te staan
en verder te leven
met nieuwe hoop...
Zien in geloof
Zien in geloof
is verder kijken dan de buitenkant.
Is kansen zien in wie kansloos is.
Is in een schuldig mens een stukje onschuld zien.
Zien in geloof
is kijken met ogen
vol hoop en verwachting.
Is de morgen zien als het nog nacht is.
Is in een kind in een stal een koning zien.
Zien in geloof
is oog hebben
voor wat verborgen is.
Is vrede zien in oorlogstijd.
Is in een medemens iets van God zien.
In de wereld van vandaag
In de wereld van vandaag
hopen mensen macht te krijgen
door te schelden of te dreigen,
door te trappen of te moorden,
soms met wapens, soms met woorden.
In de wereld van vandaag
krijgt een mens de volle laag.
Wie durft daar doorheen te kijken,
door die duivelse praktijken?
Wie kijkt door zijn tranen heen
en ziet meer dan haat alleen?
In de mensen van vandaag
zie je soms de liefde winnen,
onverwacht iets goeds beginnen,
zie je iets van vrede groeien,
en een sprankje hoop gaan gloeien.
In de mensen van vandaag
zie je een verborgen laag.
Wie dat ziet durft weer te hopen
en houdt beide ogen open,
durft te dromen als een kind
dat de vrede het ooit wint.
Advent is kijken
Advent is kijken naar wat komt,
hoewel er weinig zicht is.
Je steekt een kaars aan in de nacht
omdat je iets van God verwacht:
een wereld waar het licht is.
Advent is kijken naar wat komt,
zoals toen, lang geleden.
Er werd een kind van God verwacht,
een kind van licht, een kind vol kracht,
een kind dat zorgt voor vrede.
Advent is kijken naar wat komt.
Advent is durven hopen.
Het kerstkind is een nieuw begin.
We slaan een weg van vrede in.
Die moet je verder lopen.
Advent is kijken naar wat komt.
Advent is durven dromen.
Is licht zien in de duisternis,
geloven dat God met ons is
en dat zijn rijk zal komen.
Het geweten
Een aantal gevangenen zat samen opgesloten in de barak van een
concentratiekamp. Elke avond kwam de bewaker langs en deze zocht
telkens dezelfde man uit om hem af te ranselen. De anderen keken in
machteloze woede toe. Maar wat konden ze doen? Immers elke poging om
hun kameraad te helpen zou leiden tot nog meer geweld.
Totdat iemand op een avond zei: 'Als u dan beslist elke avond iemand
moet martelen, neem dan mij vandaag eens in plaats van hem.'
Deze reactie kwam voor de bewaker volkomen onverwacht omdat hij er vast
op rekende dat de angst zou overheersen. Maar na wat aarzelen zei hij:
'Goed, ik neem vanavond jou en niet die ander. En omdat je zo flink
bent om jezelf aan te bieden mag je me zeggen hoeveel slagen je wilt
hebben.'
De gevangene zei: 'Dat laat ik over aan uw geweten.'
Volkomen verward gaf de bewaker ten antwoord: 'Ik heb geen geweten.'
Waarop de gevangene reageerde: 'Natuurlijk hebt u wel een geweten, want
anders had u mij allang afgeranseld.'
De bewaker verdween en kwam nooit meer terug in de barak.
De bedelkoningin
Er was eens een koningin in een land, waar veel mensen arm waren.
Zij hadden gebrek aan eten en drinken en hadden nauwelijks kleren om
aan te trekken. De vorstin was zeer begaan met het lot van haar volk,
maar zij wist niet wat zij moest doen om hun lot te verbeteren.
Tijdens een van haar slapeloze nachten kreeg zij een ingeving. Zij
stond op, waste zich niet en maakte zich niet op. Zij trok een
versleten japon aan en ging zonder ontbijt het paleis uit.
Op straat trok zij veel bekijks. Iedereen die haar zag, vroeg zich af
wat zij nu weer ging doen. Zij ging naar de villawijk van de stad, waar
rijke mensen wonen. Daar belde zij aan bij een van de huizen. Omdat zij
de koningin was, durfde de bewoner haar niet weg te sturen, hoewel zij
er haveloos uitzag. Buiten hadden zich al wat mensen verzameld,
benieuwd wat er zou gebeuren.
De koningin vroeg wat te eten. De rijke gaf het haar. Zij zei tegen
hem: 'Als je mij te eten kunt geven, dan heb je vast ook wel wat voor
de mensen die buiten staan en voor de zoveelste keer zonder eten van
huis zijn gegaan.'
De rijke kon de wens van de koningin, die immers wet was, niet
weigeren. Zo trok de koningin die dag de hele stad door, overal
bedelend om eten voor haar en haar volk.
Sinds die tijd is het de plicht van de rijken om iedere arme, die
daarom vraagt, eten en drinken te geven.
Grote broer
Joepie, mijn eerste schooldag op de middelbare school. Ik wilde
per se naar de HAVO, omdat mijn broer daar ook op zat. Ik kreeg een
nieuwe fiets, omdat ik iedere dag samen met tientallen andere kinderen
zo'n twintig kilometer moest fietsen van het dorp naar de grote stad.
Trots sta ik op de foto met de nieuwe fiets aan de hand.
Mijn eerste scheikundeles. Ik was al goed door mijn broer voorgelicht.
Die man, die scheikundeleraar, was een verschrikking. Een heel gemene
kerel. De namen werden één voor één voorgelezen. Toen hij bij de
achternaam Effing was gekomen, zei hij met een geniepig stemmetje:
'Effing... toch niet de zus van Peter Effing?'. 'Ja', zei ik
natuurlijk, trots als ik was op mijn grote broer, en mijn reputatie was
gevestigd.
Een paar weken later moest ik nablijven bij Nederlands. Waarom weet ik
niet meer. De leraar gaf me een enorme uitbrander, want ik had me
kennelijk nog al misdragen. Tot mijn stomme verbazing zei hij: 'Jij
moet enorm oppassen, meisje, het is een schande. Je wilt toch niet zo
worden als je broer en diens kornuiten... Nou, geef antwoord'.
Natuurlijk wilde ik zo worden als mijn broer en diens kornuiten. Ik
vertelde hem alles wat ik meemaakte en hoe vaak ik met hem vergeleken
werd. Mijn broer lachte zich iedere keer een deuk, en het zusje mocht
mee uit met de kornuiten. Ze kocht haar eerste hard-rock LP, verruilde
haar loodzware schooltas voor een pukkel, trok strakke vale
spijkerbroeken aan en was vooral stoer.
M. Effing
<
terug naar de overweging