Openingsgebed:
God, wij geloven in U, maar U bent zo ongrijpbaar ver weg, en toch wilt U dat wij U ontdekken midden in onze mensenwereld, niet in het grote en machtige, maar in het kleine en zwakke, niet waar mensen elkaar harteloos voorbijlopen, maar waar zij in liefdevolle zorg omzien naar elkaar. God, wees herkenbaar aanwezig in ons midden zoals U tegenwoordig was in Jezus, uw gezondene, in zijn grandioze dienstbaarheid. Mogen wij op Hem gelijken, vandaag en alle dagen. Amen.Gebed over de gaven:
God, die ons nabij wil zijn in brood en wijn, de tekenen van Jezus' liefde en trouw. Mogen deze gaven voor ons een bron van kracht zijn om ook zijn weg van dienstbaarheid te gaan elke dag van ons leven, dat wij juist als hij de kant kiezen van zwakke en gekwetste medemensen. Dat vragen wij U voor vandaag en alle dagen. AmenSlotgebed
God, klein en zwak in mensen, in ons hier samen. Help ons te bouwen aan uw rijk op aarde, uw rijk van waarheid, van licht, van liefde, uw rijk waarin plaats is voor kleine en onaanzienlijke mensen, voor arme, hongerige en dorstige mensen, voor zieke, verdrietige en lijdende mensen. Geef dat wij hen allen welkom heten in ons bestaan, en met hun welzijn begaan zijn, naar het voorbeeld van Jezus Christus, die dienaar van mensen bij uitstek, voor vandaag en alle dagen. AmenEen koning liep eens door het korenveld. Hij deed dat niet uit
landsbelang, of omdat hij graag wilde weten of het koren van zijn
onderdanen tot goede wasdom groeide.
Hij deed het uitsluitend voor zijn plezier. Het was prettig, dat al die
halmen slechts tot zijn heupen kwamen en dat zij bogen tot de grond,
telkens als er een briesje over voer.
'Wat is een koning toch machtig,' sprak hij glimlachend, 'niet alleen
de mensen, doch ook de halmen buigen voor mij. Ieder weet toch waar hij
staan moet.' Nu gebeurde het, dat hij, halverwege de wandeling, de
behoefte gevoelde, die wij allen weleens gevoelen. De koning zag rond
naar een schuilplaats. Doch er was er geen. Nu viel zijn oog op het
koren.
'Komaan,' sprak hij, 'daar zal ik in gaan. Ik moet wel enige halmen
vertreden, doch het is de koning ook.' Hierop hing hij zijn hermelijnen
mantel aan een wilg, zette zijn kroon af, en stapte in het koren.
Na enige ogenblikken kwam er een boer voorbij. 'Hé daar! vlegel!' riep
de boer, 'wat zit jij daar te doen?' De koning werd rood van kwaadheid;
doch daar hij nog niet gereed was, keek hij op zijn hurken de ander
bars aan. 'Kun je niet spreken, kwajongen!' schreeuwde de boer
vervolgen, 'is het niet genoeg dat je mijn koren plattrapt? Moet je het
nog vies maken ook?'
'Het is niet aldus dat men zijn vorst aanspreekt,' antwoordde de koning
waardig.
'Een viezerik ben je!' schreeuwde de boer, dwars door het koren op hem
toe stappend, 'een viezerik in een hemd! Een landloper zonder broek!
D'r uit!'
En hij riep de andere boeren en samen joegen zij de koning met
knuppelslagen door het korenveld. Bij de ingang van het dorp echter
riep een soldaat: 'Het is de koning! Geef acht!' En hij presenteerde
het geweer.
De boeren stonden beschaamd en wachtten met gebogen hoofd hun vonnis.
Doch de koning was beschaamder. Hij sloop naar zijn paleis en bedacht
dat hij zonder hermelijn een man was in een hemd.
Er was eens een prinses die in het huwelijk wilde treden. Maar
er was geen prins om mee te trouwen. De koning en de koningin besloten
herauten uit te sturen om aan prinsen bekend te maken dat er een
prinses was die wilde trouwen. En als er een prins op af zou komen,
zouden de prinses en haar ouders uit maken of hij geschikt was.
In de tijd dat de herauten weg waren, kwam er een arme man naar het
paleis. Zijn vrouw was zojuist gestorven en hij had niemand om voor
zijn vele kinderen te zorgen. Hij vroeg de koning om geld. Maar deze
koning was een arme koning. Zijn schatkist was leeg. Maar toen zijn
dochter het verhaal hoorde, vroeg ze haar ouders of zij voor het gezin
mocht zorgen.
Ze vonden het heel goed. Zo zou hun dochter Ieren dat er meer was dan
mooie kleren en tafelzilver. Ze zou er achter komen dat het leven ook
zorgen kent. Van die dag af was de prinses moeder van acht kinderen. Ze
waste, streek, schilde aardappelen, stopte kinderen in bad, las
verhaaltjes voor. Ze wist niet eens meer dat ze prinses was.
Intussen kwam er een prins aan op het kasteel. De koning stuurde hem
het dorp in. Daar was de prinses, zei hij. Maar de prins kon haar niet
vinden. Teleurgesteld ging hij terug naar zijn land. Zo ging het met
alle prinsen. En toen uit één land achtereenvolgens drie prinsen van
één koning voor niets gekomen waren, werd die vader heel boos en stapte
naar de vader van de prinses. "Kollega (zo praten koningen onder
elkaar), je zegt dat je een dochter hebt die wil trouwen. Ze moet in
het dorp zijn, maar niemand kan haar vinden. Is er eigenlijk wel een
prinses?" De koning stuurt een heraut om de prinses te gaan halen. Ze
zat juist aardappelen te schillen. Ze vergat het mesje uit haar handen
te leggen, of haar schort af te doen. Vader riep. Dus het was dringend.
Zo ging ze met ongewassen handen naar het paleis. "Is ze dat?" vroeg de
boze gast van de koning. "Geen wonder dat mijn zoons haar niet hebben
gevonden, want ze is ook helemaal geen prinses. Nou ja, ik bedoel, ze
ziet er niet uit als een prinses."
De koning antwoordde: "En daarmee zegt u nog eens duidelijk hoe
ongeschikt uw zonen zijn om met onze dochter te trouwen. Want ze
trouwen wel met het tafelzilver en de mooie jurk, maar niet met onze
dochter."