Ik ben een bedelaar.
Elke dag liep ik langs de deuren,
zong ik aan de kerken,
stak ik mijn handen uit in drukke winkelstraten,
smekend om begrip
en aandacht voor mijn bedelpet.
Op een dag zag ik de rijkdom komen,
zolang verwacht in mijn dromen.
Een dure wagen stopte vlak voor mij,
een droom opende het portier
en iemand met koninklijk uiterlijk kwam naar mij toe,
met wat een chequeboek leek in de hand.
Maar de schim toonde mij zijn andere hand met een vraag
kan jij mij vandaag iets geven?
Ik gaf verbaasd, verrast, schuldbewust
alles wat ik die prille dag gevonden had:
één klein kraaltje, 't zat in mijn rechterzak.
Hoe groot was die avond mijn verbazing
toen in mijn jaszak weer datzelfde kraaltje zat,
in een edelsteen veranderd.
Ik geef je deze boodschap als waarschuwing mee,
want ik kwel tot vandaag nog steeds mijn geest:
waarom heb ik hem niet alles gegeven?
Op zekere dag werkte Franciscus in de lakenwinkel van zijn vader.
Hij wou net een rijke klant bedienen, toen een bedelaar de winkel
binnenstapte en in naam van God om een aalmoes smeekte.
'Zie je niet dat ik nu geen tijd voor bedelaars heb?', blafte
Franciscus hem af. Nauwelijks was de arme man buiten, of Franciscus
kreeg spijt van zijn harde woorden. 'Wat zou ik gedaan hebben als hij
in naam van een graaf of baron iets gevraagd had', dacht hij. 'Ik had
hem zeker niet de deur gewezen... Maar nu hij me in Gods naam om een
aalmoes vroeg, heb ik hem weggestuurd.' Beschaamd en vol spijt liet hij
zijn rijke klant staan voor wat hij was, liep de bedelaar achterna en
schonk hem een geldstuk.
Een oude Chinese keizer hoopte op een troonopvolger en was dan ook
heel gelukkig toen zijn zoveelste vrouw een zoon baarde. Na korte tijd
echter bleek het jongetje blind te zijn en de keizer was zo
teleurgesteld dat hij zijn dienaren het kindje te vondeling liet leggen
in het bos. Hij dacht dat de wilde dieren hem wel zouden verslinden.
Maar de dieren hadden medelijden met het kind en een tijgermoeder gaf
hem haar melk te drinken.
Het kind groeide op in het bos en de dieren leerden hem de mooiste
verhalen vertellen en de mooiste muziek maken. Hij kon prachtig zingen.
Toen hij groot geworden was, trok hij de wereld in en overal waar hij
komt, luisteren mensen naar zijn verhalen en zijn prachtige liederen.
En hij is ook een heel wijs man. Velen komen om zijn goede raad vragen.
Tijdens zijn omzwervingen komt hij ook in het paleis van zijn vader.
Die is zo onder de indruk van zijn wijsheid, dat hij hem benoemd tot
zijn troonopvolger.
Hij was nog altijd kinderloos, dacht hij. Maar zijn zoon werd de beste
koning die het land ooit gehad had.
Geachte heer Bartimeus,
Gezien uw wonderbaarlijke genezing, ontnemen wij u het recht te bedelen
in de gemeente Jericho. Wij adviseren u zich in te schrijven bij het
job-centre in deze gemeente, om zodoende een fatsoenlijke
inkomensvoorziening te verwerven. Het spreekt voor zich dat u uw
aangepaste woning zo spoedig mogelijk dient te verlaten.
Je bent genezen, dat is mooi. Maar dan beginnen de problemen. Je
zult je leven anders moeten gaan inrichten. Wat ga je doen? Leven als
een burgermens, met een inkomen, vaste lasten, rechten en plichten? Dat
heb je toch je leven lang gewild: zijn zoals die anderen?
'Uw vertrouwen heeft u gered'. En Bartimeus bleef vertrouwen. Hij had
blijkbaar al die zekerheid niet nodig, maar volgde zijn vertrouwen.
'Hij sloot zich bij Jezus aan op zijn tocht'. Er was nog veel te zien.
Er was eens een man die erg depressief was. Hij zag het leven
somber in en nergens kon hij een lichtpuntje ontdekken. Hij piekerde en
piekerde en op een dag besloot hij om iets te gaan doen. Als het licht
niet naar hem toekwam, zou hij het licht gaan halen! Zo ging hij op weg
om overdag de zonnestralen te vangen in vuilniszakken, die hij vol
licht dichtbond en mee naar huis nam.
De mensen in het dorp begrepen er niets van en keken toe. Steeds vaker
ging de man op weg, niet alleen overdag maar ook 's nachts, om het
licht van de maan en de sterren te vangen. Wat ben je toch aan het
doen, vroegen de mensen hem uiteindelijk. Ik vang licht voor die dagen
dat er geen licht is, zei hij. Eerst vond iedereen dat maar gek, maar
omdat je nooit kunt weten of je nog eens om licht verlegen zult zijn,
gingen ook zij op weg.
Na een tijd waren alle huizen boordevol vuilniszakken met licht, zo vol
dat er bijna geen ruimte meer over was. De kinderen vonden dat maar
niks, want er was helemaal geen plek meer om te spelen. Onze ouders
zijn gek geworden, zeiden ze en ze gingen op onderzoek uit.
Vuilniszak na vuilniszak maakten ze open en ze konden hun ogen niet
geloven! (vuilniszakken gaan open, worden leeggeschud ... ) Hebben
jullie het gezien? Er zit helemaal geen licht in! Geen piepklein
straaltje, geen restje, geen glimpje, niks ... Hoe kan dat nou!
De kinderen gingen naar de man die het allemaal bedacht had. Eerst werd
hij boos en later heel verdrietig. Was al zijn zoeken naar het licht
dan echt voor niets geweest? Toen hij de ernstige, vragende ogen van de
kinderen zag drong de waarheid opeens tot hem door: licht kun je niet
bewaren, je moet het zien. Licht is er altijd, dag en nacht, in de ogen
van mensen. Je kunt het niet vasthouden voor later, je kunt het niet
vasthouden voor jezelf. Het enige wat je kunt doen is het licht zien,
voelen, zijn!