Heer, maak dat ik zien kan. Die bede van de blinde Bartimeüs zou ook
de bede van ons allemaal moeten zijn. Want te vaak zijn we ziende
blind, of we zien alleen maar wat we graag willen zien, of we kijken
door een gekleurde bril.
Vaak is het zo dat we pas dingen zien als iemand ons erop wijst, als
iemand ons zegt: daar moet je kijken, of zo moet je kijken.
Laten we eens kijken naar het evangelieverhaal van vandaag. Het gaat om
drie partijen: twee individuen Bartimeüs en Jezus en de groep
omstanders. Als als we wat nader naar die mensen kijken, dan moeten we
onszelf de vraag stellen: in wie vind ik mezelf weerspiegeld, op wie
lijk ik eigenlijk?
Ik verwacht dat niemand van ons zal zeggen: ik lijk op die blinde
bedelaar. Maar dat zou toch ook een teken kunnen zijn dat we niet goed
lijken. Zien we alleen een zielige figuur langs de weg, dan kunnen we,
hopelijk, terecht zeggen: daar lijk ik niet op. Maar Bartimeüs is meer
dan een zielige figuur. Hij is ook iemand die gezien en gehoord wil
worden: hij laat zich niet meteen monddood maken, als de omstanders hen
toesnauwen dat hij zijn mond moet houden. Dat hij blijft roepen om
Jezus, daar spreekt ook geloof en vertrouwen uit. Het is niet voor
niets dat Jezus op het eind tegen hem zegt: "Ga, uw geloof heeft u
gered".
En als we van die Bartimeüs dan naar onszelf kijken, dan kunnen we ons
de vraag stellen: Heb ik ook iets van zijn geloof? Heb ook ik iets van
zijn vertrouwen in God, in medemensen, dat ik om hulp durf te vragen
als ik dingen op eigen kracht niet kan? Of laat ik me verlammen door
mijn onmacht, en blijf ik maar zitten waar ik zit? Of laat ik me
monddood maken door de onverschilligheid van anderen? Hou ik mijn mond
maar, bang voor minder plezierige opmerkingen van anderen? Bartimeüs
was dan lichamelijk blind, maar geestelijk, in zijn geloof en
vertrouwen, zag hij dingen heel helder, en hij liet zich niet zomaar in
de hoek drukken door anderen. Lijken wij daarin een beetje op hem?
Kijken we even naar die omstanders, die mensen die met Jezus meelopen.
Dan zien we dat ze door willen lopen, dat ze verder willen. Ze willen
niet stil staan bij die roepende bedelaar, ze waren blind en doof voor
de nood van die mens Bartimeüs. En de vraag aan onszelf is: lijken wij
soms niet op die meelopers? Wij lopen ook met Jezus mee, we zeggen
immers in Hem te geloven, maar zijn ook wij niet vaak blind voor de
noden en het verdriet van mensen die we tegenkomen? Willen ook wij vaak
niet doorlopen? Ik moet nog zover gaan, nog zoveel doen, ik zou wel
willen maar ik heb geen tijd. Ze moeten maar bij anderen aankloppen,
bij de daartoe bestaande instanties, dit is niets voor mij. Maar wie
met Jezus in zee gaat, wie met hem mee loopt, die moet ook kijken met
zijn ogen.
Maar er is meer met die omstanders uit het evangelie. Als ze merken dat
Jezus wel stil wil staan bij die blinde, dan roepen ze hem toe: heb
goede moed. Sta op, Hij roept u. Kunnen wij iets van onszelf daarin
herkennen? Hebben wij zoveel geloof en vertrouwen in Jezus' boodschap
dat wij aan mensen in nood kunnen zeggen: heb goede moed, sta op, kom
in beweging, ook jullie hebben toekomst, ook jullie tellen mee, bij
God, bij Jezus, bij alle mensen die in Jezus' boodschap geloven.
De grote vraag achter alles is natuurlijk: lijken wij op die Jezus van
het evangelie, die mens die niet voorbij loopt aan een medemens in
nood, die niet doof is voor zijn hulpgeroep, die hem of haar ziet staan
in zijn of haar benarde levenssituatie? Zeggen wij net als die Jezus
uit het evangelie: Wat wil je dat ik voor u doe? Uit die woorden
spreekt een hele levenshouding: openstaan voor medemensen, bereid zijn
om hulp te verlenen. Dat is precies een christelijke levenshouding.
Dat is precies de uitdaging waar iedere gelovige voor staat. Maar
gemakshalve sluiten we daar misschien te vlug onze ogen voor. Te vaak
hebben we niet in de gaten dat in mensen vlak om ons heen die uitdaging
tot ons komt. Misschien moeten ook wij wat vaker bidden: Heer, maak dat
ik zien kan. En het antwoord van de Heer zal dan zijn: ga, ga aan het
werk, uw geloof kan redding brengen, aan anderen, en aan uzelf.
Jaren geleden ben ik eens met twee collega's op vakantie geweest in
Sauerland. We gingen samen wandelen, maar dat was niet zo'n succes.
Een collega hield van stevig doorstappen,
die wilde eigenlijk zo snel mogelijk een flinke afstand afleggen.
De ander echter zag overal interessante dingen,
een plantje hier, een struikje daar, een vogeltje, een vlinder,
en overal bleef hij stil staan om er goed naar te kijken.
Maar zo schiet je natuurlijk niet op. Ikzelf zat er een beetje tussenin.
Zien en zien is twee. De een ziet van alles, een ander loopt er
blindelings langsheen.
De een loopt te mopperen over al het blad op de weg,
een ander kijkt naar de prachtige herfstkleuren van de bomen.
De een ziet alleen maar negatieve dingen die er links en rechts
gebeuren,
en hij zegt: alles gaat naar de knoppen,
een ander ziet ook het goede dat overal gebeurt
en zegt: wat zijn er toch een hoop goede mensen.
De een ziet het verdriet dat mensen hebben wel maar loopt er langsheen
en denkt: daar kan ik toch niets aan doen.
Een ander stelt zichzelf de vraag: kan ik iets doen om die verdrietige
mensen te troosten.
Zien en zien is twee.
Dat is ook de betekenis van het evangelie van vandaag.
Het gaat om een blinde bedelaar,
zeker in die tijd was zo'n gehandicapte mens echt niet te benijden.
Het gaat echter niet zozeer om deze letterlijke blinde,
maar om de mensen die met Jezus meetrekken: die zijn ziende blind.
Ze zien de man alleen als een lastpost, zijn geroep irriteert hen.
Wees toch stil, doe niet zo vervelend.
Maar Jezus zag de man als iemand die hulp nodig had.
Wat wil je dat ik voor je doe?
Zien en zien is twee.
Al zijn je ogen nog zo goed, als je niet kijkt met de ogen van je hart
ben je toch slechtziend of zelfs stekeblind.
Ook al zien je ogen precies hetzelfde als je buurman,
met de ogen van je hart zie je misschien heel iets anders.
Als je een hekel aan iemand hebt, dan kijk je al heel anders naar zijn
doen en laten
dan wanneer je hem leuk en aardig vindt.
Wat je ziet, en hoe je tegen mensen en dingen aankijkt,
heeft ook veel te maken met wat je belangrijk en onbelangrijk vindt in
het leven,
heeft ook veel te maken met je idealen, met je gelovig zijn.
Als we onszelf zien als christenen, als volgelingen van Jezus,
dan moet ons zien ook bepaald worden door zijn levensvisie.
Als kinderen geboren worden dan proberen de ouders hen op te voeden
volgens de waarden en normen die zij belangrijk vinden.
Zoals zij aankijken tegen leven en samenleven,
dat geven ze bewust of onbewust ook door aan hun kinderen.
Als kinderen gedoopt worden en daarmee bij de gemeenschap gaan horen
van mensen die in Jezus geloven,
dan beloven ouders ook hun een christelijke opvoeding te geven.
Nu is christelijke opvoeding een vreselijk vaag begrip
maar het geeft zeker ook te maken met hoe je kijkt naar je medemensen,
of je oog en aandacht hebt voor het wel en wee van anderen.
Zien en zien is twee.
Zien met je ogen en zien met je hart.
Het kan een hemelsbreed verschil maken
in wat je ziet en hoe je met mensen en situaties omgaat.
Maak dat ik zien kan, vroeg de blinde uit het evangelie.
Uw geloof heeft u genezen, was het antwoord.
Moge ons geloof ons ook onze kortzichtigheid en blindheid wegnemen,
dat we kunnen zien met de ogen van ons hart.
In het evangelie gaat het om een blinde.
Ik wil beginnen met een verhaaltje over drie blinden.
Die bekeken een olifant. Zoals u weet kijken blinden met hun handen.
De eerste blinde stond naast de olifant en streek met zijn handen over
het massieve lijf van het dier.
Een olifant is een sterke muur, zei hij, niet doorheen te komen.
De tweede blinde streek met zijn handen langs een van de poten en zei:
Een olifant is helemaal geen muur, het is een boomstam,
hij staat zo stevig dat er geen beweging in te krijgen is.
De derde blinde die met zijn handen de slurf betastte, zei:
Jullie hebben het helemaal mis. Een olifant is een dikke slang waar
volop beweging in zit.
En ze kregen een knallende ruzie wat een olifant wel was. Ze hadden
helemaal niet in de gaten
dat ze elk maar een klein deel van de olifant zagen met hun handen.
Nu is dit niet enkel een probleem van blinde mensen,
ook ziende mensen krijgen vaak onenigheid over zaken
en vergeten daarbij dat ze heel dikwijls slechts naar een klein deel
kijken
van de vaak omvangrijke en gecompliceerde werkelijkheid.
Je hebt dat in de politiek en op allerlei andere terreinen,
en dan verzucht men heel vaak:
hoe is het mogelijk dat ze zo blind zijn voor de werkelijkheid.
Nu vindt men van een ander al gauw dat die stekeblind is.
Voor- en tegenstanders zouden meer met elkaar in gesprek moeten gaan
om samen een beter zicht te krijgen op de werkelijkheid, en op elkaars
visies maar dat is toch vaak een moeizaam proces.
In onze Katholieke Kerk doet zich hetzelfde probleem voor.
Daar vind je ook verschillende zienswijzen
die elk een bepaald facet belichten van een heel complexe
werkelijkheid.
En als men daar dan alleen naar kijkt, is men blind voor andere
aspecten van diezelfde werkelijkheid.
Je hebt mensen die alleen maar oog hebben
voor de hiërarchische en klerikale structuur van de kerk,
met de daarin vastliggende gezagsverhoudingen,
waarin alleen gewijde bedienaren met gezag bekleed zijn.
In deze groep ligt ook grote nadruk op leerstellingen, wetten en regels.
Maar lang niet iedereen is het eens met deze visie op de Kerk.
Veel gelovige mensen zien de kerk op de eerste plaats als een
gemeenschap van mensen die samen de weg van Jezus willen gaan.
In hun zienswijze moeten leerstellingen en wetten minder nadruk
krijgen,
zij pleiten ook voor een soort democratie in de kerk,
waarin, bijvoorbeeld, de parochianen zelf kunnen uitmaken wie zij
willen als herder en voorganger.
Kerk zijn moet je doen met elkaar, zeggen ze.
Twee groepen gelovigen die heel verschillend denken en vaak botsen met
elkaar.
De groep die wil vernieuwen verwijt de andere vaak
dat ze stekeblind zijn voor de werkelijkheid van het gelovig zijn in
deze tijd.
Maar de conservatieven verwijten hen weer van nieuwlichterij,
dat ze verblind zijn door de liberale opvattingen van deze tijd
en daardoor geen oog meer hebben voor de traditie die heilig is
en ook in onze tijd onveranderd voortgezet moet worden.
Heer, maak dat ik zien kan, zei de blinde in het evangelie.
Door de eerste voorbijgangers werd hij ervaren als een lastpost,
maar Jezus hoorde er een roep om hulp in en stond stil bij hem.
Uw geloof heeft u gered, zei Jezus
of in een andere vertaling: uw vertrouwen heeft u gered.
Ook tot de huidige blinden in de kerk wordt gezegd:
uw geloof kan u redden, uw geloof in Jezus' idealen
uw vertrouwen dat hij de juiste weg wijst naar een goed leven.
Als je probeert naar de werkelijkheid te kijken met zijn ogen, dan zie
je mogelijkheden om zijn dienstbaarheid waar te maken
en niet blind te zijn voor het wel en wee van medemensen.
Uw geloof is uw redding. Dat is natuurlijk gemakkelijker gezegd dan
gedaan. Wat is echt geloof?
Daar kan verschillend over gedacht worden,
maar levend geloof zit in mijn ogen niet in leerstellingen en wetjes,
levend geloof zit ook niet in het krampachtig vasthouden aan tradities.
Levend geloof is daar te vinden waar mensen zich met hart en ziel
betrokken voelen bij de Jezus' beweging, die beweging van mensen naar
elkaar toe in de geest van het evangelie.
Geloven is in beweging zijn en niet opgesloten zitten in hokjes.
Waar beweging is raken mensen misschien wel eens buiten de lijnen,
maar daar leeft wel iets, daar krijgen ze oog voor de idealen van
Jezus,
daar gaan blinden weer zien.