Lezingen: Jesaja 53, 10-12 ;  Marcus 10, 35-45

Negenentwintigste zondag door het jaar 1997

Als we aan de apostelen denken dan zien we voor ons 12 mannen die met Jezus aan het begin van de kerk staan, 12 heilige mensen, bezielde mensen, geestelijke mensen. Maar als je het evangelie van vandaag leest dan merk je ook dat het echte mensen waren met menselijke kortzichtigheden, niets menselijks is hen vreemd.
Als Jacobus en Johannes vragen aan Jezus' linker- en rechterhand te mogen zitten in zijn glorie, dan denken ze niet aan de hemel, aan glorie na de dood. Nee, dan denken ze aan een hoge positie in het leven nu, want ondanks al Jezus' woorden hadden ze toch het idee dat hij koning zou worden in deze wereld, net als alle andere koningen. En ze droomden ervan dan een belangrijke en machtige positie te krijgen als het zover was.
Diezelfde houding vinden we terug in heel de geschiedenis van de kerk terug: het dienaar zijn van Jezus Christus ging maar al te vaak gepaard met macht, gezag, niet alleen geestelijk maar ook gewoon wereldlijk. Er zijn in de Middeleeuwen heel wat pausen en bisschoppen geweest die meer koningen en prinsen waren dan geestelijke leiders. En het is nog niet zo heel lang geleden dat met name in de dorpen de pastoors tegelijk ook burgemeester en veldwachter waren. Hetzelfde zag je ook een beetje bij missionarissen. Ze gingen het geloof verkondigen bij de heidenen, maar de meesten waren wel behept met wat we tegenwoordig noemen: een koloniale mentaliteit: zij waren de baas, zij wisten alles beter, maar al te vaak twee handen op een buik met de koloniale machthebbers.
Nu is het natuurlijk erg gemakkelijk en ook goedkoop om kritiek te leveren op de handelswijzen van missionarissen, pastoors en bisschoppen. Ze waren allemaal kinderen van hun tijd en voor de allermeesten kun je alleen maar grote bewondering hebben: hun grote ijver en inzet zijn geweldig groot geweest. Ze hebben, in vaak hele moeilijke omstandigheden, ontzettend veel werk verzet. Bovendien, laten we eens naar onszelf kijken: zijn wij zo anders?
De zucht naar macht en aanzien, meer willen zijn dan anderen, de neiging om de baas te willen spelen over anderen zit er bij de meesten van ons, van kinds af aan. Als je kinderen gadeslaat die ergens aan het spelen zijn, dan hebben ze nogal eens ruzie met elkaar. En meestal is het probleem dat iedereen de baas wil spelen over de anderen en dan botst het natuurlijk.
Maar zijn wij, volwassenen, eigenlijk wel een haar beter, ook al doen we het misschien niet zo luidruchtig en wat subtieler. Je hebt natuurlijk mensen die uitgesproken bazig zijn, en dat zijn meestal niet de prettigste mensen. Maar een beetje zit het er bij ons allemaal in.
Tegen zijn apostelen zegt Jezus: jullie moeten geen bazen willen zijn, zoals de heersers der volken. Wie onder u groot wil worden moet dienaar van u zijn. Dat ideaal houdt hij ook ons voor. En dat is veel gevraagd. Dat is verschrikkelijk moeilijk. En toch, in elke vorm van samenleven, of het een huwelijk is, een gezin, of welke vorm van gemeenschap ook overal waar mensen samen wonen, waar mensen samen werken, daar zal alleen dan levensvreugde en geluk te vinden zijn, als mensen zich dienstbaar opstellen naar elkaar toe. Maar als iedereen de baas wil spelen, als iedereen vooraan wil staan, als iedereen zijn eigen belangen steeds voorop zet, dan komt daar een hoop narigheid van, dan verziekt dat de sfeer van saamhorigheid. We zien het overal gebeuren, in het groot en in het klein. Maar leren we er ook iets van?

Gebeden en teksten bij deze zondag

Negenentwintigste zondag door het jaar 2000

In de passiespelen zoals die een aantal jaar geleden in Tegelen gehouden werden kwam een woordenwisseling voor tussen Jezus en Judas. Ze droomden allebei van een nieuw koninkrijk, maar gaandeweg bleken zij een totaal ander beeld daarvan te hebben.
Judas droomde meer van een aards koninkrijk, een herstel van het koningschap van David en Salomo en dus ook van een opstand tegen de Romeinse bezetters.
Jezus daarentegen dacht aan een geestelijk koninkrijk, een rijk waarin het niet om macht ging maar om dienstbaarheid, niet om opstand of oproer maar om innerlijke vrede.
Toen Judas dat in zijn ogen zachtzinnige gedoe niet meer kon aanzien ging hij zijn eigen weg en verraadde hij zijn vriend.
De tragiek van dit gebeuren is iets van alle tijden. Macht oefent altijd een enorme aantrekkingskracht uit op mensen. Bijna iedereen wil graag vooraan staan, in de eerste rij, op een ereplaats, bijna iedereen zoekt een soort machtspositie in welke vorm dan ook. Maar het maakt ook veel kapot tussen mensen, tussen volken, want macht en het streven naar macht maakt mensen corrupt, om macht te verkrijgen pleegt men dikwijls verraad, aan mensen, aan idealen, het doel heiligt maar al te vaak te middelen. Je ziet het telkens weer in alle gradaties gebeuren in onze wereld.
Maar als Jezus spreekt over het koninkrijk der hemelen dan denkt hij niet aan macht, niet aan invloed, niet aan glorie. Bij hem gaat het om dienstbaarheid, om liefde, om waarachtigheid. Maar zijn boodschap gaat wel in tegen het gewone menselijk denken. Judas snapte er niets van, maar hij was beslist niet de enige.
Vandaag horen we hoe Johannes en Jacobus er ook niets van begrepen. Ook zij dachten aan een koninkrijk van macht en glorie, en zij droomden van ereplaatsen links en rechts van de koning. Maar Jezus zette de zaken weer eens op zijn kop: als je ereplaatsen wil, ga dan naast de mens in nood zitten. Als je groot wil zijn, maak je klein en ga naast de kleinen zitten, als je machtig wil zijn, maak jezelf zwak en ga naast de zwakken zitten. Dat zijn de ereplaatsen in het koninkrijk der hemelen. Maar zo'n ereplaats is voor de meeste echt niet aantrekkelijk.
En ook in de kerk van Jezus zijn heel de geschiedenis door ereplaatsen gezocht, niet in de dienstbaarheid maar wel in de macht. De tiara, vroeger door de pausen gedragen is daar een schrijnend teken van. Want die drievoudige kroon drukte uit dat de pauselijke macht hoger was dan die kan koningen en keizers.
In de middeleeuwen gedroegen bisschoppen zich vaak als kleine koninkjes. In feite was het een aanfluiting van Jezus' bedoelingen. Dat is gelukkig niet meer, maar ook nu is de kerk niet vrij van diverse vormen van machtspolitiek. Juist zoals in de gewone politiek aan allerlei touwtjes getrokken worden om ereplaatsen te krijgen, om macht te verwerven of veilig te stellen, zo bestaat dat politieke spel helaas ook in de kerk. En daarmee doet die kerk afbreuk aan haar zending om het koninkrijk der hemelen dat Jezus voor ogen had te verwerkelijken.
Als de kerk vandaag voor velen geen bron van inspiratie meer is, dan heeft het denk ik daarmee te maken. Een kerk die regelmatig op haar strepen gaat staan om haar wil dwingend op te leggen aan de gelovigen, een kerk die haar heil zoekt in het handhaven van regels en wetten, die weet mensen niet te winnen voor Jezus' boodschap. Tegelijk moeten we ook weer niet te somber denken over die kerk. Gelukkig wordt Jezus' droom van het koninkrijk der hemelen door heel veel kerkleden wel werkelijkheid gemaakt. Gelukkig zijn er vele gelovigen (en ongelovigen) die heel concreet doen wat Jezus bedoelde met zijn koninkrijk der hemelen.
Overal vind je mensen die geen ereplaatsen voor zichzelf zoeken maar zich in alle eenvoud dienstbaar maken aan de medemens. Je vindt ze in derde wereldlanden, missionarissen, artsen zonder grenzen, ontwikkelingswerkers, mensen die zo goed als ze kunnen naast de armen en de zwakken in de wereld gaan zitten en hun een helpende hand toereiken. Je vindt ze in onze eigen samenleving, vrijwilligers op allerlei gebied, mensen die zo goed als ze kunnen naast de zieken gaan zitten, naast de eenzamen, naast degenen die tussen het schip en de wal vallen. Die mensen maken Jezus' koninkrijk waar in hun leven, in de gemeenschap.
Waar dat gebeurt, daar leeft zijn kerk, niet als een machtig instituut maar als een levende gemeenschap waarin het gaat om dienstbaarheid en hopelijk horen wij bij die levende kerk.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Negenentwintigste zondag door het jaar 2003

Er is een oud verhaal over twee broers. Ze hadden gehoord dat er een prachtige, fantastisch mooie stad bestond. Als je daar woonde, dan was je volmaakt gelukkig. Volmaakt gelukkig zijn wilden ze allebei maar wat graag en beiden gingen op stap naar die grote mooie stad, ieder langs een andere weg.
De eerste vertrok en stapte rusteloos door. Af en toe vroeg hij onderweg waar die stad lag. Dan antwoordde men: 0, dat is nog heel ver. En dan zette hij zijn tocht voort zonder iets te zien van de mensen en de natuur.
De tweede broer ging ook op stap, maar hij kwam niet ver. Hij bleef staan bij spelende kinderen, genietend van hun spel. Hij vroeg belangstellend aan de mensen die hij tegenkwam hoe ze leefden, wat ze tekort kwamen en wat ze verlangden. Zo nu en dan bleef hij maanden op dezelfde plaats om mensen een helpende hand te bieden.
De eerste broer stierf ergens langs de weg, onbekend en onbemind. Toen echter de tweede broer stierf, liepen de mensen van heinde en verre te hoop, want hij werd betreurd, vereerd en nooit vergeten. En men vertelt dat in zijn stervend oog een prachtige stad glansde.
Beide broers staan symbool voor mensen van alle tijden. Iedereen droomt er wel van dat hij of zij geluk vindt in het leven. We zijn allemaal op weg naar plekken waar we dat geluk denken te vinden, alleen we gaan dikwijls verschillende wegen. Je hebt de carrièremakers, de machtzoekers, de roemjagers, ze stappen met grote stappen door het leven, vooruit, hogerop, steeds meer, steeds groter, steeds machtiger. Soms vertrappen ze medemensen als die hen in de weglopen, vaak lopen ze blindelings langs mensen heen die langs de weg staan en om een helpende hand vragen. Maar daar hebben ze geen tijd voor. Ze moeten verder. Hun leven is meestal haastig, jachtig, onrustig, ze hebben geen tijd om nu en dan even stil te staan.
In onze tijd en in onze maatschappij lijkt alles te gaan om carrière, macht, invloed, bij de upper ten horen. De reclame en veel films onderstrepen dit telkens opnieuw: je moet presteren, uitblinken, voorop staan, daar gaat het om. Ouders duwen hun kinderen soms al deze richting op, als het gaat om sport, om atletiek, om muziek of dans. Alles staat in het teken van de top halen, op het erepodium komen, maar of men hier het ware geluk vindt, is echter de vraag, heel vaak juist het tegendeel. Echt geluk lijkt steeds weer van hen weg te lopen.
Maar er zijn ook nog mensen die zich niets aantrekken van die prestatiezucht. Gelukkig zijn er ook mensen, die juist als die tweede broer uit het verhaaltje, wel oog en aandacht hebben voor medemens, die hun levensgeluk vinden in verbondenheid met anderen, in een huwelijk, in een gezin, in een gemeenschap. Ze halen nooit de eerste prijs, zitten niet op de ereplaatsen, maar ze zijn geliefd in de gemeenschap en dat is de voornaamste bron van geluk.
Als Jezus sprak over het koninkrijk Gods, dan bedoelde ook hij iets als een prachtige stad waarin iedereen gelukkig kan zijn. Maar juist als zovelen in onze tijd snapten zijn leerlingen er ook niets van. Ook zij dachten in termen van macht, van geëerd worden. Dat blijkt ook weer in het evangelie van vandaag. Die twee broers Jacobus en Johannes droomden van ereplaatsen in een aards koninkrijk. Ze dachten dat Jezus dat kwam brengen. Maar Jezus had het helemaal niet over een aards koninkrijk. Bij hem ging het niet over macht en aanzien, maar juist over dienstbaarheid, jezelf ondergeschikt maken aan het geluk van anderen, en zonodig daarvoor moeilijke situaties op de koop toe nemen.
Geluk zit niet in rijkdom, macht, beroemdheid, dat zijn dikwijls juist belemmeringen om gelukkig te worden. Het ware geluk zit in het geven van je aandacht, je hartelijkheid, je liefde, en hoe meer je weet te geven, hoe meer je terug krijgt.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Negenentwintigste zondag door het jaar 2009

Niet heersen maar dienen is het thema van deze viering. Op het eerste gezicht denk je daarbij aan twee totaal verschillende werelden, de wereld van de heersers en de wereld van de dienaars, de wereld van degenen die het voor het zeggen hebben en de wereld van hen die alles te slikken hebben. Toch liggen die werelden vaak veel dichter bij elkaar dan we denken en zijn ze soms zelfs helemaal met elkaar verstrengeld.
Kijken we bijvoorbeeld even naar de paus. Hij heeft als titel "servus servorum" dienaar der dienaren. Op zich een mooie titel maar het is wel een titel voor een kerkvorst, zoals hij ook wel eens genoemd wordt. Hij geeft zijn dienstbaarheid aan de kerk gestalte als een heerser en je mag zelfs zeggen als een soort alleenheerser.
Dat geldt natuurlijk een beetje voor veel leidinggevenden in de kerk. Bisschoppen en priesters zijn allemaal dienaren van de geloofsgemeenschap, en tegelijk zijn het heel vaak kleine en grote baasjes die uitmaken wat de onderdanen moeten geloven en moeten doen. Niet heersen maar dienen is vaak: dienen door te heersen. Op zich hoeft daar niets mis mee te zijn, voor leidinggevenden is dat een manier om te dienen, toch gaat het daar juist heel vaak mis.
In de gedachte die na de Kyrie werd voorgelezen, werden enkele heel belangrijke verschillen tussen heersers en dienaren genoemd. Een ervan was deze: een heerser praat veel, een dienaar luistert veel. En met name dat laatste is heel fundamenteel.
Het probleem van onze Kerk en deels ook van onze samenleving is juist dat de onderdanen wel moeten luisteren naar de leiders maar dat leiders vaak heel slecht luisteren naar hun onderdanen. In de Kerk wordt dat in toenemende mate als een probleem ervaren. De gelovigen zijn niet meer onmondig en onkundig over geloofszaken. Er zijn steeds meer ontwikkelde mensen, die nadenken over de zin van het leven, die nadenken over de zin van gelovig zijn en die daar eigen ideeën over hebben. Die mensen slikken niet zomaar alles wat er van bovenal gezegd worden en ze willen dat er ook voor hen ruimte is in de Kerk, dat er ook naar hen geluisterd wordt. En dat heeft de kerkleiding nog steeds niet geleerd.
In ons land hebben we een democratie, eigenlijk betekent dat: het volk heerst. Zestien miljoen heersers op een klein stukje aarde werkt natuurlijk niet, daar kennen we verkiezingen om volksvertegenwoordigers aan te wijzen die weer leiders aanstellen. Vaak is dat wel een heel moeizaam proces, maar het is een zeer kostbare verworvenheid. De politici moeten wel een beetje luisteren naar de kiezers, anders worden ze een volgende keer niet gekozen.
In de kerk kennen we geen democratie, en dus geen gekozen leiders. De kerkelijke leiders worden van boven af aangewezen en hebben door hun wijding de H. Geest in hun broekzak. En dus denken zij dat ze niet hoeven luisteren naar al die gelovige mensen. Dat is misschien een beetje oneerbiedig gezegd, een beetje kort door de bocht ook, maar het lijkt wel vaak de werkelijkheid bij sommige bisschoppen en priesters. Hun dienende taak wordt van bovenaf ingevuld, daar wordt bepaald wat de regels zijn, maar het gevolg is wel dat ze steeds meer het contact met de basis verliezen. En dat is een heel verdrietige zaak voor alle trouwe gelovigen. Het is dan ook niet zo vreemd dat steeds meer gelovige mensen zich niet meer thuis voelen in die kerk en hun eigen weg gaan.
Niet heersen maar dienen blijft een opdracht voor iedereen die zich laat inspireren door de boodschap van Jezus van Nazareth. En daar gaat het vooral om; niet heersen maar dienen, niet de baas willen spelen maar je dienstbaar maken En ons gewone leven kunnen we dienstbaar zijn aan elkaar, door te luisteren, ook naar de leiding maar vooral naar elkaar, door open te staan voor het wel en wee van anderen, door je niet verheven te voelen boven anderen, door niet te vlug toe te geven aan de bekoring anderen te veroordelen. Als we zo omgaan met elkaar, dan komt daarin de boodschap van het evangelie tot leven, dan zijn we zo doende samen de kerk van Jezus.
Als we het instituut Kerk als krampachtig en verstikkend ervaren, als we dingen horen waar we het helemaal niet mee eens zijn laten we dan steeds weer bedenken: de kerk zijn wij.

Gebeden en teksten bij deze zondag