Als we aan de apostelen denken dan zien we voor ons 12 mannen die
met Jezus aan het begin van de kerk staan, 12 heilige mensen, bezielde
mensen, geestelijke mensen. Maar als je het evangelie van vandaag leest
dan merk je ook dat het echte mensen waren met menselijke
kortzichtigheden, niets menselijks is hen vreemd.
Als Jacobus en Johannes vragen aan Jezus' linker- en rechterhand te
mogen zitten in zijn glorie, dan denken ze niet aan de hemel, aan
glorie na de dood. Nee, dan denken ze aan een hoge positie in het leven
nu, want ondanks al Jezus' woorden hadden ze toch het idee dat hij
koning zou worden in deze wereld, net als alle andere koningen. En ze
droomden ervan dan een belangrijke en machtige positie te krijgen als
het zover was.
Diezelfde houding vinden we terug in heel de geschiedenis van de kerk
terug: het dienaar zijn van Jezus Christus ging maar al te vaak gepaard
met macht, gezag, niet alleen geestelijk maar ook gewoon wereldlijk. Er
zijn in de Middeleeuwen heel wat pausen en bisschoppen geweest die meer
koningen en prinsen waren dan geestelijke leiders. En het is nog niet
zo heel lang geleden dat met name in de dorpen de pastoors tegelijk ook
burgemeester en veldwachter waren. Hetzelfde zag je ook een beetje bij
missionarissen. Ze gingen het geloof verkondigen bij de heidenen, maar
de meesten waren wel behept met wat we tegenwoordig noemen: een
koloniale mentaliteit: zij waren de baas, zij wisten alles beter, maar
al te vaak twee handen op een buik met de koloniale machthebbers.
Nu is het natuurlijk erg gemakkelijk en ook goedkoop om kritiek te
leveren op de handelswijzen van missionarissen, pastoors en
bisschoppen. Ze waren allemaal kinderen van hun tijd en voor de
allermeesten kun je alleen maar grote bewondering hebben: hun grote
ijver en inzet zijn geweldig groot geweest. Ze hebben, in vaak hele
moeilijke omstandigheden, ontzettend veel werk verzet. Bovendien, laten
we eens naar onszelf kijken: zijn wij zo anders?
De zucht naar macht en aanzien, meer willen zijn dan anderen, de
neiging om de baas te willen spelen over anderen zit er bij de meesten
van ons, van kinds af aan. Als je kinderen gadeslaat die ergens aan het
spelen zijn, dan hebben ze nogal eens ruzie met elkaar. En meestal is
het probleem dat iedereen de baas wil spelen over de anderen en dan
botst het natuurlijk.
Maar zijn wij, volwassenen, eigenlijk wel een haar beter, ook al doen
we het misschien niet zo luidruchtig en wat subtieler. Je hebt
natuurlijk mensen die uitgesproken bazig zijn, en dat zijn meestal niet
de prettigste mensen. Maar een beetje zit het er bij ons allemaal in.
Tegen zijn apostelen zegt Jezus: jullie moeten geen bazen willen zijn,
zoals de heersers der volken. Wie onder u groot wil worden moet dienaar
van u zijn. Dat ideaal houdt hij ook ons voor. En dat is veel gevraagd.
Dat is verschrikkelijk moeilijk. En toch, in elke vorm van samenleven,
of het een huwelijk is, een gezin, of welke vorm van gemeenschap ook
overal waar mensen samen wonen, waar mensen samen werken, daar zal
alleen dan levensvreugde en geluk te vinden zijn, als mensen zich
dienstbaar opstellen naar elkaar toe. Maar als iedereen de baas wil
spelen, als iedereen vooraan wil staan, als iedereen zijn eigen
belangen steeds voorop zet, dan komt daar een hoop narigheid van, dan
verziekt dat de sfeer van saamhorigheid. We zien het overal gebeuren,
in het groot en in het klein. Maar leren we er ook iets van?
In de passiespelen zoals die een aantal jaar geleden in Tegelen
gehouden werden
kwam een woordenwisseling voor tussen Jezus en Judas.
Ze droomden allebei van een nieuw koninkrijk,
maar gaandeweg bleken zij een totaal ander beeld daarvan te hebben.
Judas droomde meer van een aards koninkrijk,
een herstel van het koningschap van David en Salomo
en dus ook van een opstand tegen de Romeinse bezetters.
Jezus daarentegen dacht aan een geestelijk koninkrijk,
een rijk waarin het niet om macht ging maar om dienstbaarheid,
niet om opstand of oproer maar om innerlijke vrede.
Toen Judas dat in zijn ogen zachtzinnige gedoe niet meer kon aanzien
ging hij zijn eigen weg en verraadde hij zijn vriend.
De tragiek van dit gebeuren is iets van alle tijden.
Macht oefent altijd een enorme aantrekkingskracht uit op mensen.
Bijna iedereen wil graag vooraan staan, in de eerste rij, op een
ereplaats,
bijna iedereen zoekt een soort machtspositie in welke vorm dan ook.
Maar het maakt ook veel kapot tussen mensen, tussen volken,
want macht en het streven naar macht maakt mensen corrupt,
om macht te verkrijgen pleegt men dikwijls verraad, aan mensen, aan
idealen,
het doel heiligt maar al te vaak te middelen.
Je ziet het telkens weer in alle gradaties gebeuren in onze wereld.
Maar als Jezus spreekt over het koninkrijk der hemelen
dan denkt hij niet aan macht, niet aan invloed, niet aan glorie.
Bij hem gaat het om dienstbaarheid, om liefde, om waarachtigheid.
Maar zijn boodschap gaat wel in tegen het gewone menselijk denken.
Judas snapte er niets van, maar hij was beslist niet de enige.
Vandaag horen we hoe Johannes en Jacobus er ook niets van begrepen.
Ook zij dachten aan een koninkrijk van macht en glorie,
en zij droomden van ereplaatsen links en rechts van de koning.
Maar Jezus zette de zaken weer eens op zijn kop:
als je ereplaatsen wil, ga dan naast de mens in nood zitten.
Als je groot wil zijn, maak je klein en ga naast de kleinen zitten,
als je machtig wil zijn, maak jezelf zwak en ga naast de zwakken
zitten.
Dat zijn de ereplaatsen in het koninkrijk der hemelen.
Maar zo'n ereplaats is voor de meeste echt niet aantrekkelijk.
En ook in de kerk van Jezus zijn heel de geschiedenis door
ereplaatsen gezocht, niet in de dienstbaarheid maar wel in de macht.
De tiara, vroeger door de pausen gedragen is daar een schrijnend teken
van.
Want die drievoudige kroon drukte uit dat de pauselijke macht hoger was
dan die kan koningen en keizers.
In de middeleeuwen gedroegen bisschoppen zich vaak als kleine
koninkjes.
In feite was het een aanfluiting van Jezus' bedoelingen.
Dat is gelukkig niet meer,
maar ook nu is de kerk niet vrij van diverse vormen van machtspolitiek.
Juist zoals in de gewone politiek aan allerlei touwtjes getrokken
worden
om ereplaatsen te krijgen, om macht te verwerven of veilig te stellen,
zo bestaat dat politieke spel helaas ook in de kerk.
En daarmee doet die kerk afbreuk aan haar zending
om het koninkrijk der hemelen dat Jezus voor ogen had te verwerkelijken.
Als de kerk vandaag voor velen geen bron van inspiratie meer is,
dan heeft het denk ik daarmee te maken.
Een kerk die regelmatig op haar strepen gaat staan om haar wil dwingend
op te leggen aan de gelovigen,
een kerk die haar heil zoekt in het handhaven van regels en wetten,
die weet mensen niet te winnen voor Jezus' boodschap.
Tegelijk moeten we ook weer niet te somber denken over die kerk.
Gelukkig wordt Jezus' droom van het koninkrijk der hemelen
door heel veel kerkleden wel werkelijkheid gemaakt.
Gelukkig zijn er vele gelovigen (en ongelovigen) die heel concreet doen
wat Jezus bedoelde met zijn koninkrijk der hemelen.
Overal vind je mensen die geen ereplaatsen voor zichzelf zoeken
maar zich in alle eenvoud dienstbaar maken aan de medemens.
Je vindt ze in derde wereldlanden, missionarissen, artsen zonder
grenzen,
ontwikkelingswerkers, mensen die zo goed als ze kunnen
naast de armen en de zwakken in de wereld gaan zitten
en hun een helpende hand toereiken.
Je vindt ze in onze eigen samenleving, vrijwilligers op allerlei
gebied,
mensen die zo goed als ze kunnen naast de zieken gaan zitten,
naast de eenzamen, naast degenen die tussen het schip en de wal vallen.
Die mensen maken Jezus' koninkrijk waar in hun leven, in de gemeenschap.
Waar dat gebeurt, daar leeft zijn kerk, niet als een machtig instituut
maar als een levende gemeenschap waarin het gaat om dienstbaarheid
en hopelijk horen wij bij die levende kerk.
Er is een oud verhaal over twee broers.
Ze hadden gehoord dat er een prachtige, fantastisch mooie stad bestond.
Als je daar woonde, dan was je volmaakt gelukkig.
Volmaakt gelukkig zijn wilden ze allebei maar wat graag
en beiden gingen op stap naar die grote mooie stad, ieder langs een
andere weg.
De eerste vertrok en stapte rusteloos door.
Af en toe vroeg hij onderweg waar die stad lag.
Dan antwoordde men: 0, dat is nog heel ver.
En dan zette hij zijn tocht voort
zonder iets te zien van de mensen en de natuur.
De tweede broer ging ook op stap, maar hij kwam niet ver. Hij bleef
staan bij spelende kinderen, genietend van hun spel. Hij vroeg
belangstellend aan de mensen die hij tegenkwam
hoe ze leefden, wat ze tekort kwamen en wat ze verlangden. Zo nu en dan
bleef hij maanden op dezelfde plaats
om mensen een helpende hand te bieden.
De eerste broer stierf ergens langs de weg, onbekend en onbemind.
Toen echter de tweede broer stierf,
liepen de mensen van heinde en verre te hoop,
want hij werd betreurd, vereerd en nooit vergeten.
En men vertelt dat in zijn stervend oog een prachtige stad glansde.
Beide broers staan symbool voor mensen van alle tijden.
Iedereen droomt er wel van dat hij of zij geluk vindt in het leven.
We zijn allemaal op weg naar plekken waar we dat geluk denken te
vinden,
alleen we gaan dikwijls verschillende wegen.
Je hebt de carrièremakers, de machtzoekers, de roemjagers,
ze stappen met grote stappen door het leven, vooruit, hogerop,
steeds meer, steeds groter, steeds machtiger.
Soms vertrappen ze medemensen als die hen in de weglopen,
vaak lopen ze blindelings langs mensen heen die langs de weg staan en
om een helpende hand vragen.
Maar daar hebben ze geen tijd voor. Ze moeten verder.
Hun leven is meestal haastig, jachtig, onrustig,
ze hebben geen tijd om nu en dan even stil te staan.
In onze tijd en in onze maatschappij lijkt alles te gaan om carrière,
macht, invloed, bij de upper ten horen.
De reclame en veel films onderstrepen dit telkens opnieuw:
je moet presteren, uitblinken, voorop staan, daar gaat het om.
Ouders duwen hun kinderen soms al deze richting op,
als het gaat om sport, om atletiek, om muziek of dans.
Alles staat in het teken van de top halen, op het erepodium komen,
maar of men hier het ware geluk vindt, is echter de vraag,
heel vaak juist het tegendeel. Echt geluk lijkt steeds weer van hen weg
te lopen.
Maar er zijn ook nog mensen die zich niets aantrekken van die
prestatiezucht.
Gelukkig zijn er ook mensen, die juist als die tweede broer uit het
verhaaltje,
wel oog en aandacht hebben voor medemens,
die hun levensgeluk vinden in verbondenheid met anderen,
in een huwelijk, in een gezin, in een gemeenschap.
Ze halen nooit de eerste prijs, zitten niet op de ereplaatsen,
maar ze zijn geliefd in de gemeenschap en dat is de voornaamste bron
van geluk.
Als Jezus sprak over het koninkrijk Gods,
dan bedoelde ook hij iets als een prachtige stad
waarin iedereen gelukkig kan zijn.
Maar juist als zovelen in onze tijd snapten zijn leerlingen er ook
niets van.
Ook zij dachten in termen van macht, van geëerd worden.
Dat blijkt ook weer in het evangelie van vandaag.
Die twee broers Jacobus en Johannes droomden
van ereplaatsen in een aards koninkrijk.
Ze dachten dat Jezus dat kwam brengen.
Maar Jezus had het helemaal niet over een aards koninkrijk.
Bij hem ging het niet over macht en aanzien,
maar juist over dienstbaarheid, jezelf ondergeschikt maken aan het
geluk van anderen,
en zonodig daarvoor moeilijke situaties op de koop toe nemen.
Geluk zit niet in rijkdom, macht, beroemdheid,
dat zijn dikwijls juist belemmeringen om gelukkig te worden.
Het ware geluk zit in het geven van je aandacht, je hartelijkheid, je
liefde,
en hoe meer je weet te geven, hoe meer je terug krijgt.
Niet heersen maar dienen is het thema van deze viering.
Op het eerste gezicht denk je daarbij aan twee totaal verschillende
werelden,
de wereld van de heersers en de wereld van de dienaars,
de wereld van degenen die het voor het zeggen hebben
en de wereld van hen die alles te slikken hebben.
Toch liggen die werelden vaak veel dichter bij elkaar dan we denken
en zijn ze soms zelfs helemaal met elkaar verstrengeld.
Kijken we bijvoorbeeld even naar de paus.
Hij heeft als titel "servus servorum" dienaar der dienaren.
Op zich een mooie titel maar het is wel een titel voor een kerkvorst,
zoals hij ook wel eens genoemd wordt.
Hij geeft zijn dienstbaarheid aan de kerk gestalte als een heerser
en je mag zelfs zeggen als een soort alleenheerser.
Dat geldt natuurlijk een beetje voor veel leidinggevenden in de kerk.
Bisschoppen en priesters zijn allemaal dienaren van de
geloofsgemeenschap,
en tegelijk zijn het heel vaak kleine en grote baasjes
die uitmaken wat de onderdanen moeten geloven en moeten doen.
Niet heersen maar dienen is vaak: dienen door te heersen.
Op zich hoeft daar niets mis mee te zijn, voor leidinggevenden is dat
een manier om te dienen, toch gaat het daar juist heel vaak mis.
In de gedachte die na de Kyrie werd voorgelezen,
werden enkele heel belangrijke verschillen tussen heersers en dienaren
genoemd. Een ervan was deze:
een heerser praat veel, een dienaar luistert veel.
En met name dat laatste is heel fundamenteel.
Het probleem van onze Kerk en deels ook van onze samenleving is juist
dat de onderdanen wel moeten luisteren naar de leiders
maar dat leiders vaak heel slecht luisteren naar hun onderdanen.
In de Kerk wordt dat in toenemende mate als een probleem ervaren.
De gelovigen zijn niet meer onmondig en onkundig over geloofszaken.
Er zijn steeds meer ontwikkelde mensen, die nadenken over de zin van
het leven, die nadenken over de zin van gelovig zijn en die daar eigen
ideeën over hebben.
Die mensen slikken niet zomaar alles wat er van bovenal gezegd worden
en ze willen dat er ook voor hen ruimte is in de Kerk,
dat er ook naar hen geluisterd wordt. En dat heeft de kerkleiding nog
steeds niet geleerd.
In ons land hebben we een democratie, eigenlijk betekent dat: het volk
heerst. Zestien miljoen heersers op een klein stukje aarde werkt
natuurlijk niet,
daar kennen we verkiezingen om volksvertegenwoordigers aan te wijzen
die weer leiders aanstellen. Vaak is dat wel een heel moeizaam proces,
maar het is een zeer kostbare verworvenheid.
De politici moeten wel een beetje luisteren naar de kiezers,
anders worden ze een volgende keer niet gekozen.
In de kerk kennen we geen democratie, en dus geen gekozen leiders.
De kerkelijke leiders worden van boven af aangewezen
en hebben door hun wijding de H. Geest in hun broekzak. En dus denken
zij dat ze niet hoeven luisteren naar al die gelovige mensen.
Dat is misschien een beetje oneerbiedig gezegd, een beetje kort door de
bocht ook, maar het lijkt wel vaak de werkelijkheid bij sommige
bisschoppen en priesters.
Hun dienende taak wordt van bovenaf ingevuld,
daar wordt bepaald wat de regels zijn,
maar het gevolg is wel dat ze steeds meer het contact met de basis
verliezen.
En dat is een heel verdrietige zaak voor alle trouwe gelovigen.
Het is dan ook niet zo vreemd dat steeds meer gelovige mensen
zich niet meer thuis voelen in die kerk en hun eigen weg gaan.
Niet heersen maar dienen blijft een opdracht voor iedereen
die zich laat inspireren door de boodschap van Jezus van Nazareth.
En daar gaat het vooral om; niet heersen maar dienen,
niet de baas willen spelen maar je dienstbaar maken
En ons gewone leven kunnen we dienstbaar zijn aan elkaar,
door te luisteren, ook naar de leiding maar vooral naar elkaar,
door open te staan voor het wel en wee van anderen,
door je niet verheven te voelen boven anderen,
door niet te vlug toe te geven aan de bekoring anderen te veroordelen.
Als we zo omgaan met elkaar,
dan komt daarin de boodschap van het evangelie tot leven,
dan zijn we zo doende samen de kerk van Jezus.
Als we het instituut Kerk als krampachtig en verstikkend ervaren,
als we dingen horen waar we het helemaal niet mee eens zijn
laten we dan steeds weer bedenken: de kerk zijn wij.