In mijn jonge jaren kregen we op het seminarie
regelmatig missionarissen uit Nieuw Guinea op bezoek
en die konden spannende verhalen vertellen over hun missiewerk.
Bijvoorbeeld over de koppensnellers die toen nog actief waren,
kannibalen die het vlees van hun slachtoffers opaten.
Ik weet nog dat een missionaris vertelde dat koppensnellen,
een ander doden, door die mensen gezien werd als een soort plicht.
Als er een kind geboren was, dan moest de vader iemand gaan doden
om te zorgen dat de levenskracht van de dode in zijn kind kwam.
Als hij dat niet deed schoot hij als vader te kort.
En mensenvlees eten betekende ook zoiets: de kracht van de ander in je
opnemen, tot de jouwe maken.
Iets dergelijks klinkt ook door in de evangelietekst van vandaag.
Als je al de woorden letterlijk neemt dan denk je aan kannibalisme.
De joodse toehoorders hadden het er ook moeilijk mee.
"Hoe kan hij ons zijn vlees te eten geven," zeiden ze.
Het is natuurlijk duidelijk dat het hier niet gaat om een vorm van
kannibalisme.
Zijn vlees eten en zijn bloed drinken, vanzelf kun je dat niet
letterlijk verstaan.
Maar wat is dan wel bedoeld met deze toch wel erg uitdagende woorden?
De meeste van ons zullen denken aan de communie.
Als het brood wordt aangereikt, wordt er immers gezegd: het lichaam,
het vlees, van Christus.
Als de wijn wordt aangereikt, wordt er gezegd: het bloed van Christus.
Met dat in gedachte wordt er meestal naar deze teksten gekeken,
en dat heeft ook vast en zeker een rol gespeeld toen deze woorden
werden opgeschreven.
We moeten namelijk bedenken dat het Johannesevangelie in deze vorm is
opgeschreven zo'n 60/70 jaar na Jezus' dood,
toen dus al vele jaren regelmatig eucharistie gevierd was.
Het is dus niet zo vreemd dat die praktijk meeklinkt in de huidige
tekst.
Wat Jezus oorspronkelijk precies gezegd heeft, weten we natuurlijk
niet,
maar hoogstwaarschijnlijk heeft hij toen niet aan de communie gedacht.
Hij heeft wel duidelijk willen maken dat hij zijn volgelingen wilde
voeden in hun geloof, in hun wil om te leven zoals hij geleefd heeft.
"Ik ben het levende brood, ik ben voedsel dat leven geeft, kracht
geeft,
leven dat goed is, kracht om het goede te doen.
En als je echt wil leven, verbind je dan met mij,
ik wil bron van kracht voor je zijn."
En hij wijst daarbij heel concreet naar zichzelf.
Het gaat niet om een hersenschim, een soort droom, of een vage
levensvisie of religie.
Het gaat om die concrete mens van vlees en bloed, die mens Jezus van
Nazaret, die op een heel bepaalde manier leefde,
handelde, sprak, dacht, die heel eigen overtuigingen en idealen had.
Die mens van vlees en bloed wil voedsel zijn voor zijn volgelingen.
En als wij eucharistie vieren dan gaat het ook om die concrete Jezus.
Daarom is het luisteren naar zijn woord minstens even belangrijk
dan het te communie gaan om op die wijze met Hem verenigd te worden.
Heel de viering is trouwens een vorm van communiceren,
van met elkaar in verbinding staan, (dat is volgens van Dale de eerste
betekenis van het woord communiceren.)
Dat contact, dat met elkaar in verbinding staan mag niet beperkt
blijven
tot wat vrome gedachten, tot wat gebeden om zijn hulp in te roepen,
dat mag best, maar het mag nooit los gemaakt worden van die concrete
mens van vlees en bloed.
Het te communie gaan dat we onder de eucharistieviering doen,
is een persoonlijke bevestiging van die communicatie.
Het is zeggen: met die Jezus wil ik me verenigen, met die concrete mens
zoals hij toen leefde, handelde en sprak,
wil ik me echt verbonden voelen.
En dat verbonden voelen is niet zomaar iets vrijblijvends,
het betekent ook: willen zijn zoals hij, willen leven zoals hij.
Ik denk dat we dit wel eens te gemakkelijk vergeten,
als we te communie gaan:
namelijk die wezenlijke verwijzing naar die heel concrete Jezus en onze
persoonlijke bevestiging en beaming ervan:
ons zeggen: ja, zo wil ik ook zijn.
Dan is hij ook voor ons echt levend brood,
voedsel dat ons nu de kracht geeft om te leven zoals hij geleefd heeft,
om zijn idealen ook nu concreet in te vullen,
om echte christenen te zijn.
Er zijn nogal wat roddelbladen die proberen uit te blinken
in het brengen van sensationeel nieuws over bekende personen.
Ze hebben nogal wat lezers.
Door velen worden hun berichten als zoete koek geslikt.
De reclame houdt ons allerlei ideale dingen en situaties voor,
het een is nog beter dan het andere.
Door velen wordt het geslikt als zoete koek.
Politici verkondigen vaak allerlei mooie ideeën, ze beloven, zeker in
de verkiezingstijd, gouden bergen,
en door velen wordt het geslikt als zoete koek.
In wat we tot ons nemen, in hetgeen waarmee we ons leven voeden,
zijn we dikwijls heel weinig kritisch. We slikken ongeveer alles,
zonder ons af te vragen of het wel zo gezond is wat we consumeren.
En dan heb je Jezus van Nazaret, een profeet, een leraar, een goede
herder,
die een boodschap had voor mensen van alle tijden,
een dieet voor een gezond en gelukkig leven,
een weg naar de ware zin van ons bestaan hier op aarde.
Maar die boodschap gaat er niet in als zoete koek.
Velen lusten zijn woorden niet, soms omdat ze er niets van begrijpen,
soms omdat ze zijn manier van leven te moeilijk vinden.
Soms zeggen ze wel in Hem te geloven maar ze doen zoveel water bij de
wijn dat zijn boodschap smakeloos wordt.
Nu is het ook niet zo eenvoudig om Jezus' boodschap goed te verstaan,
en het is zeker niet eenvoudig om die echt in je leven waar te maken.
Wat we van Jezus weten, komt uit de evangelieverhalen
en die zijn voor ons toch vaak moeilijk toegankelijk.
De tekst van vandaag is daar een goed voorbeeld van.
De joodse wereld van toen sprak veelal een beeldende taal,
en daar moet je wel even rekening mee houden.
Als je alles wat Hij zegt letterlijk gaat verstaan dan kun je heel
vreemde en zelfs onmogelijke ideeën tegenkomen.
Wij gebruiken ook wel eens beeldspraak.
Als we zeggen dat iets geslikt wordt als zoete koek dan is dat ook
beeldspraak.
Als Jezus zich brood uit de hemel noemt, dan is dat beeldspraak.
En als we Hem in de tekst van vandaag horen zeggen: mijn vlees is
voedsel, mijn bloed is drank,
dan is ook beeldspraak en niet letterlijk bedoeld.
Zijn toehoorders van toen. die gewend waren aan heel beeldrijke taal,
hadden ook moeite met deze kannibalistisch klinkende woorden. In feite
wil hij zeggen: ik, mens van vlees en bloed,
zoals ik ben, zoals ik leef, wil ik voedsel voor jullie zijn
om te komen tot het ware leven zoals God dat voor ons wil.
Kijk naar mij en zie wat ik concreet doe.
Luister naar mij en hoor wat ik te zeggen heb.
Neem dat goed in je op, kauw dat goed en herkauw dat,
dan wordt ik een bron van kracht in je.
Ons probleem is echter niet alleen dat we moeite hebben om die joodse
beeldspraak te verstaan,
maar ook dat door de eeuwen heen die Jezus van toen
omgeven is door allerlei theologische beschouwingen,
door heel veel vrome gedachten en tradities
zodat we de echte Jezus, die man van vlees en bloed, haast niet meer
kunnen zien, haast niet meer kunnen verstaan.
Zo zijn we gewend hem Zoon van God te noemen, die titel heeft hij
altijd gehad
maar daarmee plaatsen we Hem a.h.w. te vaak in de wereld van God
die voor ons stervelingen onbereikbaar is.
En zo is die Jezus vaak zover weg van ons, zo superhoog verheven,
dat we de man van vlees en bloed haast niet meer zien.
En toch kan Hij ons alleen dan echt inspireren en motiveren,
en bron van kracht in ons zijn, als we echt naar die man van vlees en
bloed kijken,
kijken naar zijn daden, luisteren naar zijn woorden
en niet blijven hangen in wat vage en vrome gedachten.
Maar dat vraagt wel dat we uit onze luie stoel omhoog komen
en de moeite nemen ons te verdiepen in zijn boodschap.
Dan alleen houden we hem levend in ons midden.
Jantje van zes gaat logeren bij opa en oma in Friesland.
Dat vindt hij best heel spannend, een hele week bij opa en oma.
Maar de eerste avond dat hij daar is doet zich een probleem voor.
Bij het avondeten heeft oma een snee bruin brood voor hem gesmeerd.
Hij mag zelf zeggen wat hij erop wil hebben.
Maar Jantje zegt: ik lust geen bruin brood. Ik wil krentenbrood.
Maar jongen toch, zegt oma, die hem verbaasd aankijkt,
krentenbrood eet je toch alleen als het een beetje feest is.
Ik krijg van mama elke dag krentenbrood, zegt Jantje.
Dan heb je pech, zegt oma, ik heb geen krentenboord in huis,
wij eten dat alleen op feestdagen. Eet nu maar lekker je snee brood op,
bruin brood is heel gezond. Maar Jantje wil alleen krentenbrood.
Nou, dan eet je maar een keer niet, denkt oma,
morgen rammelt hij van de honger en eet hij vanzelf wel bruin brood.
In het evangelie van vandaag noemt Jezus zich het levende brood
dat uit de hemel is neergedaald.
Ik, zoals ik ben, een mens van vlees en bloed wil eten en drinken zijn,
d.w.z. bron van levenskracht voor jullie geestelijke gezondheid.
Bij deze uitspraak denken we meteen aan de communie,
als er bij het uitdelen van de hostie gezegd wordt: het lichaam van
Christus.
We zijn in het verleden gewend geraakt
dat er altijd en overal eucharistievieringen waren, je kon als je wilde
elke dag wel te communie gaan.
Dat was de tijd dat we a.h.w. elke dag krentenbrood te eten kregen.
In de katholieke traditie was dat de gewoonste zaak van de wereld.
In de protestantse traditie ligt dat echt heel anders.
Die hebben maar zo nu en dan een avondmaalviering.
In hun beleving is dat iets bijzonders, iets feestelijks,
en dat doe je niet elke dag zo maar, net zo goed als je normaal
gesproken niet elke dag krentenbrood eet.
Maar ook in katholieke traditie zijn dingen aan het veranderen,
noodgedwongen door de omstandigheid dat er nog maar weinig priesters
zijn
en dat er dus niet overal meer eucharistievieringen gehouden kunnen
worden.
En dus moeten de gelovigen het steeds vaker stellen met gewoon bruin
brood,
met gebedsvieringen die door parochianen verzorgd worden.
Maar ook gebedsvieringen kunnen heel voedzaam brood zijn, heel
belangrijk voor ons geestelijk leven.
Maar er zijn nogal wat mensen die zeggen: ik lust geen bruin brood,
ik wil alleen krentenbrood.
Als er een gebedsviering is, kom ik niet naar de kerk,
ik wil per se een eucharistieviering, zo ben ik het gewend.
Het is echter nog een heel grote vraag of Jezus aan de
eucharistieviering gedacht heeft en aan de communie
toen hij zichzelf het levende brood uit de hemel noemde.
Eigenlijk zegt hij: kijk naar mij, deze concrete mens van vlees en
bloed,
ik wil voedsel zijn voor alle mensen die zinvol door het leven willen
gaan.
Kijk naar wat ik doe, luister naar wat ik zeg,
dan kan ik een bron van kracht zijn voor jullie
om trouw te zijn aan mijn boodschap, aan het koninkrijk van God.
En dat doen we in elk biddend samenzijn:
Kijken naar wat Jezus deed, luisteren naar wat hij zei,
en in dat bezinnend samenzijn wil hij levend brood voor ons zijn.
In elke gebedsviering beleven we verbondenheid met Jezus,
kunnen we onze batterijen weer opladen om samen in zijn geest zinvol
door het leven te gaan.
Dit brood is ook heel belangrijk voor onze geestelijke gezondheid
En dan is het natuurlijk ook fijn als we nu en dan krentenbrood kunnen
eten,
om in de eucharistieviering op bijzondere wijze verbondenheid te
vieren,
met Jezus en met elkaar.
Er zijn tegenwoordig ook steeds meer mensen die geen behoefte meer
hebben
aan het brood uit de hemel dat Jezus voor ons wil zijn.
Ze voeden zich met de kant en klare maaltijden die door de reclame als
zaligmakend worden aangeprezen,
of met allerlei vette happen uit de muur van onze
consumptiemaatschappij.
Daar denken ze genoeg aan te hebben om door het leven te gaan,
maar meestal ongemerkt raken ze geestelijk toch ondervoed
en hebben ze in moeilijke tijden onvoldoende energie
om zinvol door het leven te gaan.
Maar regelmatig gewoon bruin brood eten is wel zo gezond.
En dan kan ook een snee krentenbrood een feest zijn.
In de eerste lezing werd gezegd: Wijsheid heeft haar huis gebouwd,
zeven zuilen heeft zij uitgekapt.
Ware wijsheid is een huis, waarin het goed wonen is
omdat het stevig gegrondvest is op zeven zuilen.
We willen even naar die zuilen kijken.
De eerste zuil is die van het idealisme:
dat je, in de ogen van velen, zo naïef bent om te geloven dat het beter
kan in de wereld,
en dat je zelf kunt bijdragen aan een betere wereld, aan een
samenleving waarin veel goeds gebeurt.
Ook al is je bijdrage maar heel klein, ze is altijd de moeite waard.
Iemand die alles somber inziet gaat werkloos en passief aan de kant
zitten,
een idealist ziet steeds mogelijkheden om iets goed bij te dragen.
De tweede zuil is die van de dienstbaarheid,
dat je, in de ogen van velen, zo dom bent om anderen voorrang te geven,
dat je bereid bent om zelf een stapje terug te doen
opdat een andere daardoor vooruit geholpen kan worden.
Een egoïst denkt alleen aan eigen belangen,
wie zich dienstbaar wil maken denkt ook aan de belangen van anderen
en is blij als hij iets voor anderen kan doen.
De derde zuil is die van de onbaatzuchtigheid,
dat je, in de ogen van velen, zo gek bent om veel vrijwilligerswerk te
doen,
werk waar je niet voor betaald krijgt.
Iemand die in alles financieel voordeel zoekt maakt zichzelf niet
gelukkig,
iemand die onbaatzuchtig voor anderen in de weer is,
maakt anderen gelukkig en daardoor ook zichzelf.
De vierde zuil is die van de verdieping,
dat je, in de ogen van velen, zo onzinnig bent om over dingen na te
denken, alleen of samen met anderen, om te ontdekken wat de ware zin
van het leven is, wat ware wijsheid is.
Iemand die nooit eens stil staat bij zingevingsvragen,
loopt het risico op de duur geconfronteerd te worden met een grote
leegheid in zichzelf.
Iemand die wel nadenkt over leven en samenleven
voorkomt dat hij wegzakt in oppervlakkigheid. Hij geeft zo zijn leven
een stevig fundament.
De vijfde zuil is die van de waarachtigheid
dat je, in de ogen van velen, zo onnozel bent om altijd eerlijk en
oprecht te zijn,
dat je anderen niet naar de mond praat maar eerlijk je mening geeft.
dat je niet meedoet aan oneerlijke praktijken omdat iedereen dat doet.
Iemand die het niet zo nauw neemt met de waarheid,
wordt vroeg of laat een leugen voor zichzelf.
Iemand die steeds waarachtig probeert te zijn, eerlijk zichzelf en zich
ook niet mooier voorstelt dan hij is,
dat is een mens om van de houden.
De zesde zuil is die van de medemenselijkheid,
dat je, in de ogen van velen, zo kortzichtig bent om te denken dat
waarden en normen heel belangrijke ijkpunten zijn in elke samenleving
en dat de verharding in de samenleving een zeer kwalijke zaak is.
Iemand die geen respect heeft voor de andere
zal hem, bewust of onbewust, gemakkelijk schade toebrengen.
Maar iemand die de ander als zijn gelijke ziet, zal hem ook niet
benadelen.
De zevende zuil is die van het gelovig zijn,
dat je, in de ogen van velen, zo naïef bent om te geloven in God als
Schepper en Vader,
als ver weg en toch heel dichtbij, als onaantastbaar en toch te
ontmoeten in mensen die zijn bedoelingen waar maken in hun leven.
Dat je ze naief bent om te geloven dat de mens Jezus van Nazaret
brood uit de hemel voor ons wil zijn en kan zijn, als we hem in ons
toelaten.
Die mens van vlees en bloed, van lang geleden maar levend voorgoed,
wil tot ons komen als voedsel voor onze geest,
tot een bron van kracht om zijn idealen waar te maken in deze wereld.
In zijn boodschap vinden we de ware wijsheid,
in zijn geest kunnen we optimisten zijn, dienstbaar en onbaatzuchtig,
nadenkend, waarachtig en menslievend.
Als ons leven gebouwd is op die zeven zuilen,
dan is het een stevig huis vol levenswijsheid en levensgeluk.
Maar als we die zuilen verwaarlozen dan kan ons levenshuis een bouwval
worden, onbewoonbaar voor onszelf en voor anderen met wie we het leven
delen.