Gebeden op de dertiende zondag door het jaar

Gebed:

God, onze Vader, U hebt ons geschapen voor het leven, niet een leven dat bedreigd wordt door dood en verderf, maar een leven in vrede en gerechtigheid voor ieder mens. Niet een leven dat vergald wordt door haat en nijd maar een leven dat in liefde gedeeld wordt met anderen. Schenk ons uw Geest opdat wij leven zoals U ons bedoeld hebt, als mensen die geven om elkaar, naar het voorbeeld van Jezus Christus, uw Zoon en onze Heer. Amen

Gebed over de gaven:

God onze Vader, zie genadig neer op ons, in brood en wijn gedenken wij Jezus, uw gezondene evenbeeld van uw liefde, drager van uw Geest. Uw helende kracht kwam in hem naar buiten tot redding van velen. Leer ons leven als hij, breken en delen als hij, opdat uw heilzame kracht ook in en door ons naar buiten treedt, tot welzijn van heel onze gemeenschap. Dat vragen wij U in Jezus' naam. Amen

Slotgebed

God onze Vader, raak ons met uw Geest opdat wij anderen kunnen aanraken om hen te bemoedigen en hoop te geven. Schenk ons uw kracht opdat wij anderen kunnen opbeuren en ondersteunen in moeilijke dagen. Geef ons uw licht opdat wij anderen kunnen bijlichten in de donkere dagen van hun leven. Moge zo uw vreugde bereikbaar worden voor ieder mens. Dat vragen wij U in Jezus' naam. Amen

Voorbede
    Wij bidden voor alle zieken en gehandicapten,
    voor allen die lijden onder lichamelijke en psychische kwalen;
    dat ze niet wanhopig of verbitterd raken,
    dat ze zich gesteund mogen weten door lieve mensen die voor hen zorgen.
    Laat ons bidden

    Wij bidden voor onze wereld, ziek van oorlog en geweld;
    dat de boodschap van uw helende liefde haar genezen mag,
    dat er mensen mogen zijn die zich verweren tegen onrecht
    en die laten zien wat liefde en geloof bewerken kunnen.
    Laat ons bidden

    Wij bidden voor onze parochie en alle gemeenschappen van de wereldkerk;
    dat ze daadwerkelijk leven geven in hun omgeving
    en dat ze gastvrije pleisterplaatsen mogen zijn
    waar mensen op adem kunnen komen.
    Laat ons bidden.

    Wij bidden voor onszelf voor onszelf;
    dat we ons in geloof aan U durven toevertrouwen,
    dat we uw genezende kracht mogen ervaren en doorgeven aan anderen.
    Laat ons bidden.

    Goede God,
    uw Zoon Jezus ging weldoende rond en genas de zieken die Hij ontmoette.
    Daarom vertrouwen we onszelf en al deze mensen toe aan uw helende kracht,
    naar het voorbeeld van Jezus Christus, onze Heer. Amen
Teksten, gebeden, gedichten bij de dertiende zondag door het jaar
DROMEN
    God van de armen,
    kom tot ons als die toegewijde vrouw
    die twee muntstukken offerde.

    God van de verlorenen,
    kom tot ons als die behoedzame vrouw
    die op zoek was naar een verloren penning.

    God van buitenstaanders,
    kom tot ons als die allochtone vrouw
    die vroeg om de kruimels van de tafel.

    God van de zieken,
    kom tot ons als die bloedvloeiende vrouw
    die greep naar een genezende aanraking.

    God van de veroordeelden,
    kom tot ons als die beschuldigde vrouw
    die door haar aanklagers gestenigd zou worden.

    God van de bezeerden,
    kom tot ons als die liefhebbende vrouw
    die met haar haren iemands voeten waste.

    God van de stervenden,
    kom tot ons als die rouwende vrouw
    die verdriet had om haar broer.
LIEG NIET
    Lieg asjeblief niet tegen me
    niet over iets groot, niet over iets anders,
    liever hoor ik het vernietigendste
    dan dat je liegt
    want dat is nog vernietigender.

    Lieg niet over de liefde
    iets dat je voelt of iets dat je zou willen voelen,
    liever word ik bedroefd
    dan dat je liegt
    want dat is nog bedroevender.

    Lieg niet tegenover gevaar
    want ik voel toch heel anders
    want wat ik gewaar word is waar
    of ik ken je niet
    en dat is nog gevaarlijker.

    Lieg niet tegenover ziekte
    liever kijk ik die diepte in
    dan dat ik mij verlies
    in één van die oude lieve verzinsels
    want daarmee verlies ik mij dieper.

    Lieg niet tegenover sterven
    want zo lang wij er nog zijn
    vind ik dat toegangsloze niet mededelen
    wat je denkt, erger en zoveel doder
    erger en zoveel doder.

      Herman van Veen
ALMACHTIG? ALLEMACHTIG!
    'Almachtige God' bijna al jullie gebeden beginnen ermee.
    mijn oren tuiten ervan en mijn afkeer groeit
    als ik hoor hoe graag jullie willen dat ik alles kan:
    stormen bedaren, branden blussen, banen bezorgen,
    zieken genezen, vijanden doden
    Kom nou, ik ben niet almachtig, ik wil dat niet zijn.

    Jullie begrijpen niets van mijn wezen
    als jullie mij almachtig noemen.
    Het zegt veel van jullie wezen:
    moet ik zijn waarvan jullie dromen?
    moet ik heerser van hemel en aarde zijn omdat jullie zo graag ...

    Een almachtige God is wel zo gemakkelijk voor jullie:
    jullie schuld wordt mijn schuld, jullie ontrouw de mijne.
    Een almachtige God:
    een vrijbrief voor jullie drang naar macht
    een excuus voor oorlog voor onderdrukking,
    voor onverdraagzaamheid, voor grenzeloosheid.

    Een almachtige God: het voorbeeld voor een almachtige mens
    Om die te voorkomen gaf ik mijn macht prijs
    en deel haar met jullie.
    ik perkte mijn vrijheid in toen ik jullie vrijheid gaf.
    ik stelde grenzen aan mijn macht, ik perkte mijn vrijheid in
    opdat jullie macht zouden houden over jullie macht,
    grenzen zouden stellen aan jullie vrijheid.

    Blij zal ik opkijken als jullie mij noemen:
    Gij, die macht uit handen durft geven
    Gij, die afhankelijk durft zijn en beperkt ..
Ik zat in het duister
    Ik zat in het duister, toen kwam jij en 't werd licht.
    Ik was gewond en jij hebt mij genezen,
    ik had de moed niet om te schreeuwen en jij werd mijn stem,
    ik was al opgegeven en jij hebt mij opnieuw tot leven gewekt,
    ik vroeg je om een stok en jij leende mij je schouder,
    ik had geen mens en jij werd mijn broeder; mijn zuster,
    ik ging gebukt onder mijn schuld en jij hebt mij weer opgericht,
    ik was nietig en ongezien en jij hebt mij een naam gegeven,
    ik was verbannen en jij hebt mij teruggebracht in mijn land,
    ik ging door de hel tot je mij optrok naar de hemel.
    Kom verder; kom binnen in het huis van de Vader
    want alles wat je deed voor de minsten van de zijnen
    heb je aan Hem gedaan!

      Onbekende Chileense dichter
Geloof
    mijn huiverend hart
    mijn twijfelend verstand
    mijn bange vermoedens
    mijn ingesleten inzicht
    mijn ingekankerde achterdocht
    mijn eeuwig nuanceren
    mijn kromme kennis
    mijn wiskundige bewijzen
    mijn ingeroeste gewoonten
    mijn zeker weten
    mijn voortdurend vragen
    mijn domme denken
    mijn angst voor het onbekende
    mijn argwanend oog
    mijn versplinterde dromen
    mijn geschokte vertrouwen
    maken het mij moeilijk te geloven
    dat het anders kan
    ik geloof Heer,
    kom mijn ongeloof te hulp.
AFSCHEID NEMEN
    Afscheid nemen is misschien,
    de moeilijkste opdracht,
    die een mens voortdurend,
    te verwerken heeft,
    zolang hij leeft

    Afscheid nemen,
    van geliefde mensen wil zeggen;
    aanvaarden wat pijn doet,
    er doorheen groeien
    zonder van binnen dood te gaan,
    en er een dankbare herinnering,
    aan over houden,
    om verder mee te leven
    Het is van "hard" naar "mild" gaan,
    en daardoor andere mensen,
    heel nabij komen

      K.S
BOMEN SCHREEUWEN NIET
    Bomen schreeuwen niet, takken niet, grond niet;
    zee, vogel, huilt niet; de wind niet, de stad niet.
    Geen kreet komt uit de mond van de muren
    rondom, van de ster, die lachende noodklok.

    Enkel in mensen zijn monden gesneden,
    harten gedompeld, opdat hij kan huilen,
    slaan met lippen zwart van ontzetting.
    Man, vrouw, koppen: bonken tegen de muur,
    tegen de moord, de nacht, de verchroomde
    machinerie van de goddelijke oorlog,
    tegen de code van de terreur,
    als wat klein is verkwanselend.

    Nu daar, dan elders, altijd hier,
    weent om haar zonen de moeder,
    weent de gerechte om zijn broeders,
    opdat zij niet meer zijn.

    Huilt als een bron een vulkaan in mensen
    de mens om de mens, en schaamt zich
    dat niet dit uur wij levend of dood
    worden veranderd in vrede.
Dan ontstaat er leven
    Als wij mensen elkaar de hand geven
    en niet langer leven als ieder voor zichzelf,
    dan ontstaat nieuw leven.
    Als wij mensen van ons eiland wegtrekken
    en gaan naar wie door verdriet of angst eenzaam leven,
    dan ontstaat er een nieuw land van mensen samen.
    Als wij mensen onszelf niet langer doof houden voor elkaar,
    maar luisteren naar wat er leeft,
    dan ontstaat een nieuwe band waarvan we kunnen leven.
    Waar wij mensen langs elkaar heen leven,
    elkaar opzij schuiven, blind zijn voor elkaar,
    geen oog hebben voor elkaar, daar gaat het leven dood.
    Als wij mensen onze deur, onszelf openen voor elkaar
    en elkaar uitnodigen om binnen te komen
    en bij elkaar veilig kunnen zijn in alle kwetsbaarheid,
    dan ontstaat er nieuw leven.
    Op zoveel plaatsen ver weg en heel dichtbij naast ons,
    verlangen mensen zo naar leven.
    Op zoveel plaatsen hopen mensen op mensen
    die kunnen zien en die kunnen horen met hun hart.
    Op zoveel plaatsen ver weg en heel dichtbij naast ons,
    verlangen mensen naar een woord van begrip,
    naar een arm om hun schouder,
    want mensen zoeken leven dat leefbaar is.
    Als wij zo leven met en voor elkaar,
    dan kunnen wij God zien.

      Marinus van den Berg
Meevoelen met de ander

    Ergens in de bergen leefde een man, een Filipino. Wanneer hij door en door miserie was geworden: eenzaam, arm en ellendig, dan ging hij naast een boom staan, naast de weg en wriemelde met zijn voeten in de grond, tot aan zijn enkels in de modder en bleef zo staan, rechtop. Hij trachtte innerlijk verbinding te krijgen met het verhaal van zijn voorvaderen, met het lijden van miljoenen mensen door de eeuwen heen. Hij wist zich een schakel in de geschiedenis...
    Er kwam een missionaris voorbij, op zijn paard. Hij stopte, want hij had de gewoonten van dit volk en dit land bestudeerd en wist: met die man is iets bijzonders aan de hand, anders stond hij daar zo niet. Daarom vroeg hij: 'Wel, is er iets?' Maar de Filipino antwoordde niet. 'Zeg toch eens wat, man', drong de missionaris aan, 'ik kom je toch helpen'.
    De Filipino fluisterde zacht: Jij luistert niet. . .' 'Maar jij zegt ook niks', zei de missionaris.
    Na een lange tijd van wachten in stilte, stijgt de missionaris van zijn paard af en gaat naast de man staan. Hij wriemelt met zijn voeten in de grond totdat die vast zitten in de modder en blijft dan staan, wetend dat er naast hem een mens staat van verdriet en van vragen. Hij wacht...
    Na een tijdje zegt de Pilipino: ' Ja, vriend, 't is erg, ik heb verdriet'.
    De pater zwijgt en blijft staan, in de modder. Na een hele tijd zal hij misschien zeggen: 'Ik dacht het al.'

De hemel

    In een joods dorpje in Polen woonde eens een bijzondere rabbi, een heel geleerde man maar ook heel vriendelijke en wijs. Voor de inwoners was hij een wonder rabbi. Ze zeiden: 'Elke morgen, vóór het gebed, stijgt onze rabbi op naar de hemel!' Hoe kwamen ze ertoe zoiets te zeggen? Op sommige dagen werden er heel vroeg in de morgen speciale gebeden gezegd. En het vreemde was, dat de rabbi juist op die ochtenden, voordat het tijd was voor het gebed, steeds verdwenen was.
    'Waar is de rabbi?' vroeg iedereen. Hij was niet in zijn huis, niet buiten, niet in de synagoge en niet in het leerhuis. Een leerling van de rabbi zei tegen een vriend: 'Ik denk dat onze rabbi voor het gebed opstijgt naar de hemel. Daar knielt hij neer voor de troon van God om voor ons te bidden.' 'Ja', zei zijn vriend, 'dat denk ik ook.' En zo werd het door verteld in heel het dorp.
    Op een dag kwam er een nieuwe kleermaker in het dorp wonen. Hij kwam uit Litouwen, waar de joden niet zo goedgelovig waren als in het Poolse dorp. Van zijn klanten hoorde de kleermaker al gauw allerlei verhalen over de bijzondere rabbi. De kleermaker lachte er eens om. "Een rabbi die elke morgen naar de hemel opstijgt, dat kan ik niet geloven. Heb je 't wel eens gezien?'
    'Nee, niemand heeft het gezien.' 'Heeft de rabbi het dan zelf verteld?' vroeg de kleermaker. 'Nee, daarvoor is de rabbi veel te bescheiden', was het antwoord. Tegen zijn vrouw zei de kleermaker: 'Wat zijn de mensen hier toch dom. Naar de hemel! Belachelijk, hoe kunnen ze zoiets bedenken? Weet je wat! Morgenvroeg ga ik kijken wat de rabbi tijdens het ochtendgebed uitvoert en dan zal ik het de mensen wel eens vertellen.'
    Het was nog donker toen de kleermaker door de stille straten van het dorp liep. Iedereen sliep nog. Alleen in het huis van de rabbi brandde allicht. Daar verstopte de kleermaker zich achter een paar struiken. Even later kwam de rabbi naar buiten, maar hij was nauwelijks te herkennen. Hij liep met oude klaren aan en een zak op zijn rug. En zo liep hij naar het bos dat dicht bij het dorp was. Bij het licht van de maan zag de kleermaker dat de rabbi hout sprokkelde en in de zak deed. En met een zak vol hout op zijn rug liep de rabbi terug naar het dorp. Daar ging hij een steeg in.
    De kleermaker sloop hem achterna, maar toen hij bij de steeg kwam, zag hij de rabbi niet meer. Het was er helemaal donker, totdat in een oud vervallen huisje een lichtje aangestoken werd. Zou de rabbi daar binnen gegaan zijn? De kleermaker liep er naar toe en gluurde voorzichtig door het raam. In het armoedige kamertje stond een bed waarop een oude vrouw lag, die er ziek en zwak uitzag. De rabbi lag op zijn knieën voor de kachel. Terwijl hij hout in de kachel deed sprak hij het eerste deel van de voorgeschreven gebeden uit. Bij het aansteken van het hout zei hij het tweede deel van de gebeden. En terwijl het vuur opvlamde zong hij het derde deel. Ontroerd keek de kleermaker toe en fluisterend sprak hij met de rabbi de gebeden uit.
    Daarna draaide hij zich om en liep beschaamd de donkere steeg uit, terug naar zijn eigen huis, waar zijn vrouw op hem zat te wachten. 'En?' vroeg ze nieuwsgierig. 'Wat heb je gezien? Is het waar dat de rabbi vóór het gebed opstijgt naar de hemel?' 'Ja', zei de kleermaker zacht, 'hij is heel dicht bij de hemel.'

Zeg tegen iemand dat ik hier ben

    Fernando Silvo leidt het kinderziekenhuis in Managua. Op de avond voor Kerstmis had hij tot heel laat doorgewerkt. De vuurpijlen knalden al en vuurwerk begon de hemel in een kleurig licht te zetten, toen Fernando besloot om weg te gaan. Thuis werd er op hem gewacht om het feest te vieren. Hij maakte een laatste ronde langs de zalen om te zien of alles is orde was. En terwijl hij daarmee bezig was, hoorde hij voetstappen die hem volgden. Voetstappen van watten: hij draaide zich om en zag dat een van de zieke kinderen achter hem aanliep. In het halfdonker herkende hij hem. Het was het jongetje, dat alleen was. Fernando herkende zijn al door de dood getekende gezichtje en die ogen die excuus vroegen of misschien toestemming. Fernando ging naar hem toe en het jongetje raakte zijn hand aan: 'Zeg tegen...',fluisterde hij, 'zeg tegen iemand dat ik hier ben.'

terug naar de overweging