Lezingen: Wijsheid(1,12-15, 2,23-24 ; Marcus., 5, 21-24, 35b-43

Dertiende zondag door het jaar 1997

Een prachtig stukje evangelie hebt u beluisterd. Jezus op zijn best. Hij gaat mee om een kind te redden. Hij komt te laat. Ze lachen hem uit: dat kind nu nog redden, dat bestaat niet, dat is onmogelijk. Maar hij doet het toch: er gaat een kracht van hem uit waardoor het kind weer tot leven kwam.
Een prachtig stukje evangelie. Als je niet oppast slaat je fantasie een beetje op hol. Dan kun je denken: verbeeld je eens dat ik ook zo'n kracht in me had. Verbeeld je dat ik ook mensen kon redden van hun ziektes en kwalen. Dan zat elke dag hier de kerk bomvol.
Maar ik ben geen Jomanda, ik kan niet iets instralen of uitstralen. Ik ben net zo machteloos als ieder ander, en met die werkelijkheid moet ik leven.
Maar dan zit ik wel met de vraag: wat moet ik nu met zo'n stukje evangelie? Wat moet ik trouwens met al die andere wonderverhalen. Dat klinkt allemaal heel mooi, maar wat moet ik er als kleine machteloze mens mee? Ik geloof niet zo in wonderen, ook al zeggen ze dat die de wereld nog niet uit zijn. Ze hebben eigenlijk iets irriterends omdat je in het licht daarvan je eigen machteloosheid nog veel scherper voelt.
Een prachtig stukje evangelie, maar je kunt er niets mee, of toch wel? We zien het feit dat er een kracht van Jezus uitging. Dat blijkt niet alleen uit de verhalen van wonderbaarlijke genezingen, maar ook bijvoorbeeld uit de tekst van vorige week toen hij met een dwingend woord de storm en de zee tot rust bracht.
Maar we doen Jezus te kort als we alleen naar die spektakulaire dingen kijken. Ook op andere manieren ging er een kracht van hem uit. Mensen die naar hem luisterden kwamen onder de indruk van zijn uitstraling. Hij spreekt met gezag, zeiden ze. En door die uitstraling die van hem uitging kwamen zondaars en tollenaars tot inkeer en gingen ze hun leven beteren.
Er ging zo'n kracht van hem uit, dat grote groepen mensen in hem geloofden, toen in de tijd dat hij daar in Palestina rondtrok, maar ook later ook na zijn dood, alle eeuwen door, tot op de dag van vandaag. Hij, zijn boodschap, heeft nog steeds grote invloed op mensen, hij zet nog steeds mensen in beweging, op weg naar het goede.
Er ging een kracht van hem uit. Maar, als we naar de geschiedenis kijken, niet alleen van hem, die kracht gaat ook uit in mensen in wie hij verder leeft, mensen van alle tijden, grote en kleine mensen bekende en onbekende mensen. Het is vaak moeilijk aan te duiden wat het precies is, maar ze stralen iets uit. Ze zetten anderen aan het denken. Ze doen dingen waarvan anderen zeggen: dat is onmogelijk, of je bent niet goed wijs dat je het doet.
En als wij ons christenen noemen, dan zou er ook een kracht van ons moeten uitgaan, niet in het spektakulaire maar in het gewone, in ons dagelijks leven. Dan zou onze manier van leven, de wijze waarop wij omgaan met de dingen en de mensen die we op onze levensweg ontmoeten, iets moeten uitstralen, indruk moeten maken op anderen.
Maar je kunt alleen dan iets uitstralen als er iets in je zit, iets dat een licht is voor je zelf, iets dat je bezielt, enthousiast maakt, idealistisch. Wie in de grijze middenmoot zit, wie opppervlakkig door het leven gaat, kan niets uitstralen. Maar kunnen wij als christenen zeggen dat die Jezus ons bezielt, enthousiast maakt, want dan alleen kunnen we ook iets uitstralen, wat anderen aan het denken kan zetten. Of heeft hij alleen maar traditiegetrouw een plaats in ons leven, maar hebben we voor de rest geen boodschap aan zijn boodschap.
Er kan alleen een kracht van je uitgaan, als er kracht in je zit, als je een energiebron in je meedraagt vanwaaruit je leeft en handelt. Als de accu leeg is kun je je auto niet meer starten en in beweging komen. Maar kunnen wij als christenen zeggen dat we zo vol zijn van die Jezus dat hij een bron van kracht voor ons is, zodat we steeds weer in zijn naam in beweging kunnen komen, zodat we in zijn kracht dingen kunnen doen die anderen voor onmogelijk houden.
Of praten we anderen na en zeggen we: het kan toch niet, het is onmogelijk.
Misschien toch goed om daar eens over na te denken.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Dertiende zondag door het jaar 2006

Vlak bij mijn ouderlijk huis woonde vroeger een hele streng-protestantse familie. Daar was een jongen, iets ouder dan ik en die had een lelijke hazelip. Op zich was dat gemakkelijk te verhelpen geweest, maar volgens hun strenge godsdienstige opvattingen mocht dat niet. Als God je dat gaf, dan had je dat te aanvaarden. Je mocht je daaraan niet onttrekken. In deze kringen komt ook nog steeds voor dat kinderen niet ingeënt mogen worden tegen polio.
Het is eigenlijk verschrikkelijk triest als mensen zo denken. Het is een absoluut misplaatste vorm van geloven. Het heeft zeker niets te maken met Jezus' blijde boodschap, d.w.z. een boodschap die blij maakt, bevrijdt, geneest.
In het evangelie horen we hoe Jezus dat gestorven meisje weer tot leven roept, hoe hij verdriet omkeert tot grote vreugde. De evangelieverhalen vertellen over veel wonderbare genezingen, veel situaties waarin hij verdriet ombuigt tot vreugde. Hij zegt nergens: als God je ziekte of dood geeft, moet je aanvaarden. Zijn houding is: alles doen om ziekte en narigheid weg te nemen, en dat moet ook de houding zijn van ieder die in Hem gelooft.
Bij genezingen zegt Jezus er vaak bij: ga, uw geloof heeft u gered. Geloof redt en geneest, dat moet je wel goed verstaan. Het betekent zeker niet dat, als je geloof hebt, dat je dan geen dokter en geen medicijnen nodig hebt om te genezen van je ziekten en kwalen. Geloof is beslist niet een soort super-medicijn dat beter werkt dan alle anderen.
Je kunt ook niet zeggen: als ik maar hard genoeg bidt, dan komt er ook nu wel een wonderbaarlijke genezing, daar geloof ik in. Natuurlijk is het goed om er voor te bidden, zoals die overste van de synagoge uit het evangelie Jezus met aandrang smeekte toch met hem mee te gaan. En natuurlijk mag je hopen dat je gebed verhoord wordt. Maar helaas worden niet alle gebeden verhoord, en de reden is niet dat iemands geloof zijn groot genoeg zou zijn.
Jezus heeft veel zieken beter gemaakt, maar zijn eigenlijke zending was: mensen beter maken, ze betere mensen maken Dat is de betekenis van zijn woorden en daden. En dat Jezus zieken beter maakt is daar een onderstreping van. Maar het gaat op de eerste plaats om betere mensen, om een betere samenleving waarin goed en zinvol leven mogelijk is. Geloof geeft aan mensen, zeg maar, geestelijke gezondheid, geeft het ware leven, daar gaat het om in het rijk van God.
Gezond geestelijk leven heeft wezenlijk te maken met goed zijn en goed doen, met zieken ondersteunen, eenzamen bezoeken, armen vooruit helpen. met vrede en vriendschap bewaren en bevorderen, met leven in waarachtigheid en liefde. En je geestelijk leven kun je heel gemakkelijk verzieken en zelfs dood maken, als je te nonchalant omspringt met al die heel fundamentele waarden, zeker als je er tegenin gaat door kwaad te doen. En ook dan kan geloof genezen, beter maken, weer tot leven brengen, op voorwaarde dat het wel een echt en levend geloof is.
Geloven en geloven is twee. Geloven is niet een kwestie van godsdienstige weetjes of van wat bidden, het moet een levenshouding zijn die heel fundamenteel je leven bepaalt. Geloven in Jezus Christus is niet alleen geloven dat hij wonderen kan doen, maar wel dat de manier waarop hij leefde het ware leven weergeeft, dat zijn levenshouding de ware geestelijke gezondheid aangeeft.
Geloven in Jezus is juist als hij zorg en aandacht willen geven aan zieken en gebrekkigen, troost aan verdrietigen, bevrijding en toekomst overal waar mensen het slachtoffer zijn van misbruiken en wantoestanden in de samenleving. Dat geloof geneest, maakt mensen heel, maakt beter, het maakt jezelf beter, het maakt heel de samenleving beter. Dat geloof is ook in staat wonden te genezen, wonden geslagen door haat en nijd, oneerlijkheid en liefdeloosheid.
Dat geloof, consequent beleefd, doet toch wonderen, bewerkt veranderingen, verbeteringen die je niet voor mogelijk houdt.

Gebeden en teksten bij deze zondag