Een paar jaar geleden was er in Amerika een schietpartij op een
middelbare school.
Toen kwam daar een beweging op gang die gezinnen opriep
om minstens één keer in de week samen de maaltijd te gebruiken.
Toen ik dat hoorde, heb ik me verbijsterd afgevraagd
of men daar aan samen eten helemaal niet meer toe kwam.
Blijkbaar was dat zo. Daar schrik je toch even van: Wat een armoede,
geestelijke armoede wel te verstaan.
Samen eten als gezin lijkt toch de meest normale zaak van de wereld te
zijn,
Samen de maaltijd gebruiken is dé gelegenheid om de verbondenheid van
het gezin te beleven en te verdiepen.
En het gaat daarbij niet om het eten als zodanig,
maar veel meer om het samen zijn, het samen praten over ieder
belevenissen,
het samen discussiëren over allerlei zaken, zeker als de kinderen
groter worden kan dat enorm belangrijk zijn.
Toch lijkt die Amerikaanse armoede ook onze kant op te komen.
Ook in onze samenleving hoor je steeds meer geluiden
dat het samen eten er heel vaak bij in schiet,
want we hebben het allemaal zo vreselijk druk, met werk, met geld
verdienen, met allerlei clubs en verenigingen.
Als pa een keer op tijd thuis is van zijn werk, dan is Pietje al
voetballen
en brengt moeder Truusje naar de dansles.
Gelukkig dat de magnetron uitgevonden is, want zo kan iedereen toch nog
een warme hap binnen krijgen.
Veel ouders hebben door de week amper tijd voor de kinderen,
dat halen ze dan in het weekend dubbel en dwars in.
Dat zijn dan voor de kinderen a.h.w. grote verwendagen,
maar als een kind op dinsdag met iets zit, heeft niemand tijd om te
luisteren.
Ik hoor vertellen dat er zelfs hier kinderen zonder ontbijt op school
komen
omdat daar thuis geen tijd meer voor was.
Dat is een heel bedenkelijke zaak.
Ik weet het, ik schilder de situatie wel heel erg somber.
In de meeste gezinnen gaat het gelukkig goed,
maar iets in die trant komt voor, en lijkt steeds meer voor te komen.
Maar als gezinnen geen tijd meer hebben om heel regelmatig samen te
eten,
als gewoon samen bij elkaar zijn, al dan niet rond de maaltijden,
dan kun je alleen maar zeggen: arme kinderen, ze komen veel tekort.
Maar wat voor de gezinnen geldt, gaat ook op voor de gemeenschap,
ook voor de geloofsgemeenschap.
We hebben het allemaal zo druk met van alles,
dat we geen tijd meer hebben om in het weekend samen te komen,
om samen te zijn als gelovige mensen die zich ook willen voeden
met de boodschap van Jezus, in een woord- en gebedsviering
of in het vieren van de maaltijd des Heren.
Ook dat is een grote verarming van onze geloofsgemeenschap.
Nu hebben wij in de katholieke gemeenschap nooit zo geleerd
om echt samen te vieren, en samen te zingen.
Het was in het verleden vaak: ieder voor zich, ieder apart voor God,
men was aanwezig in de kerk om te bidden,
maar het samen bidden en samen zingen kwam er vaak bekaaid vanaf.
En toch: daar ligt de kern van de weekendvieringen,
niet alleen in de eucharistieviering zoals die vroeger vanzelfsprekend
was,
maar evenzeer in een woord- en gebedsviering,
die toch vaak teveel ondergewaardeerd wordt.
Het gaat om het vieren van verbondenheid rond Jezus van Nazaret,
verbondenheid ook met elkaar
Die verbondenheid zou ook best wat meer zichtbaar mogen worden
in het bij elkaar gaan zitten en niet ieder op zijn eigen stekkie,
ergens in deze grote ruimte.
Je kunt het vergelijken met een gezinssituatie waarin pa en ma in de
keuken eten,
zoonlief in de huiskamer bij de televisie en de dochter voor de
computer.
Dan heb je ook geen verbondenheid.
In de kerk heb je dat ook: ieder consumeert op zijn eigen plek,
maar de verbondenheid met elkaar krijgt nauwelijks gestalte.
En daar gaat het nu juist om.
Toch iets om wat meer aandacht voor te hebben.
Onze bisschop heeft zich onlangs nog eens heel duidelijk
uitgesproken
tegen de zogenaamde lekenmis, tegen de woord- en communievieringen,
zoals die in veel kerken plaats vinden bij gebrek aan priesters. Men
noemt een woord- en communieviering ook wel eens een mis met een gat
erin:
alles zit erop en eraan behalve de consecratie.
In onze parochie kennen we alleen gebedsvieringen, dus zonder communie.
Er zijn nog altijd mensen die daar wel wat moeite mee hebben.
In het verleden zijn we verwend geweest met veel priesters
en dus waren er altijd en overal eucharistievieringen.
Maar ook zonder priester, en dus, zonder eucharistie
kan er heel goed en heel zinnig samen gevierd worden.
Wat de bisschop denkt van het soort gebedsvieringen zonder communie
zoals wij die hier kennen. weet ik niet.
Hij lijkt soms wel bang te zijn dat de leken teveel macht krijgen in de
kerk
en dat is heel jammer want we kunnen niet meer zonder.
Het zou beter zijn als hij ze eens zou bemoedigen
en zijn waardering zou uitspreken voor hun inzet en toewijding,
want het aantal priesters neemt nog steeds af
en het is en blijft belangrijk dat er in elke kerk in het weekend
mensen kunnen samenkomen voor een moment van gebed en bezinning.
Ik ben er zelf heel gelukkig mee dat we hier in onze parochie alleen
gebedsvieringen kennen en geen woord- en communiediensten.
want de communie hoort wezenlijk in de eucharistieviering thuis.
Consecratie en communie moet je niet van elkaar scheiden,
en als er geen consecratie kan zijn, dan ook geen communie.
Als er door de voorganger een gebed wordt uitgesproken,
dan zeggen de kerkgangers tot besluit: amen.
Met dat 'amen' zeggen ze: wij zijn het eens met dat gebed,
we sluiten ons daarmee aan, wij beamen het.
Maar als er geen gebed gebeden is, dan heeft amen roepen geen zin,
want dan valt er niets te beamen, te bevestigen.
Datzelfde geldt een beetje voor de communie: het is een gebaar van
beamen
wat we in de eucharistie vieren en gedenken.
Het gaat om het breken en delen van het brood, het delen van de wijn,
met die woorden die Jezus uitsprak op de laatste avond van zijn leven,
dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed, dit is mijn leven dat ik geef
als voedsel voor jullie opdat jullie leven zoals ik jullie heb
voorgedaan.
Eucharistie vieren is verbondenheid vieren met Jezus en met elkaar,
en daarin de kracht vinden om zijn voorbeeld na te volgen.
Dat beamen we als we naar voren komen om van het brood te eten.
De communie ontvangen is ja zeggen tegen Jezus' levenshouding,
ja tegen de onderlinge verbondenheid die hij zo belangrijk vond.
Maar als er geen tafelgebed met consecratie is geweest,
als dat indringende gebaar van het laatste avondmaal niet gedaan wordt,
dan verliest dat ja zeggen toch een beetje zijn eigenlijke betekenis.
Misschien zult u zeggen: Jezus is toch tegenwoordig in brood en wijn,
en dat blijft hij toch ook na de eigenlijke viering. Dat klopt
helemaal.
En daarom zijn er natuurlijk best situaties waarin communie buiten de
eucharistieviering best zinvol kan zijn, dan denk ik met name aan de
ziekencommunie.
Maar als communie los van de eucharistie een vast patroon wordt,
zoals in de woord- en communieviering dan komt de eigenlijke betekenis
ervan niet meer tot zijn recht.
Te communie gaan is niet gauw een pondje genade binnenhalen,
dat is wel een beetje erg oneerbiedig gezegd maar daar leek het vroeger
soms wel eens beetje op.
De hostie nuttigen is ook meer dan je even intens verbonden voelen met
Jezus,
het is tevens een beamen van zijn idealen, ja zeggen tegen zijn
opdracht om het leven in al zijn facetten echt te delen met elkaar.
Dat is ook de reden dat Paulus in de eerste lezing een flinke preek
houdt
tegen mistoestanden die hij ziet als mensen samenkomen om te vieren.
Het gaat hier volgens de geleerden niet om de eigenlijke
eucharistievering
maar om de zogenaamde agapèvieringen: de gezamenlijke maaltijd
aansluitend aan de eucharistieviering.
En Paulus ergert zich verschrikkelijk aan de hebberigheid van de
deelnemers.
Het heeft niets te maken met het breken en delen
dat Jezus hun en ons in zijn leven heeft voorgedaan.
En als wij te communie gaan bij een eucharistieviering
dan zeggen ook wij daarmee dat we het leven willen delen met elkaar
zoals Jezus ons heeft voorgedaan.
De communie is daarom ook meer dan een moment in de kerk,
het is ja zeggen tegen Jezus' voorbeeld en opdracht
om dat delen ook daadwerkelijk te beleven in het dagelijks bestaan.
Als iemand gestorven en begraven is, krijgt die meestal een
grafsteen,
een herinneringsteken om te zeggen: we vergeten je niet.
Voor de nabestaanden is dat meestal een heel belangrijke plek
om even stil te staan bij die persoon die hun zo dierbaar was.
Bij het graf met zijn grafsteen beleven ze een stuk verbondenheid
met de gestorvene, en dat kan heel veel voor hen betekenen.
Velen doen op die plek kracht op om verder te gaan.
En op een kerkhof wordt ook veel verbondenheid met anderen beleefd,
verbondenheid met lotgenoten, verbondenheid in het verdriet van het
gemis.
Een enkele keer gebeurt het dat de gestorvene zelf nog tijdens zijn
leven
zijn eigen grafsteen heeft uitgezocht, inclusief de tekst erop.
Dat geeft nog meer waarde aan dat herinneringsteken.
Vlak voor zijn dood, bij het laatste avondmaal,
heeft Jezus ook een herinneringsteken ingesteld,
een monument waarbij zijn volgelingen even konden stilstaan bij zijn
leven en dood, bij zijn boodschap die blijvende waarde heeft.
Het herinneringsteken dat Jezus gekozen heeft was echter geen grafsteen
of een ander statisch en levenloos monument.
Hij koos voor een herinneringsteken dat actie, beweging betekende,
want het was zijn grootste wens: dat zijn volgelingen in zijn geest
verder zouden gaan,
in verbondenheid met hem, in verbondenheid met elkaar.
Dat is de wezenlijke betekenis van de eucharistie.
Het heeft iets tegenstrijdigs: het is denken aan zijn dood:
dit is mijn lichaam voor jullie gegeven, mijn bloed voor jullie
vergoten,
maar tegelijk is het een teken van een nieuw en altijddurend verbond
waarin hij levend wil blijven bij zijn volgelingen.
Stil staan bij dit herinneringsteken is dan ook veel meer dan
terugdenken
aan de mens die hij was, aan de dingen die hij gedaan heeft.
Ook dat natuurlijk, daarom is het luisteren naar de evangelieverhalen
zo belangrijk,
maar het is wezenlijk ook een oproep om in zijn geest te breken en
delen,
en dat niet alleen in dat teken van brood en wijn,
maar ook in de werkelijkheid van het leven van alledag.
Samen eucharistie vieren moet ook zijn consequenties hebben
voor de manier waarop wij het dagelijks leven delen met elkaar.
Ik heb ooit een boekje gelezen met de titel: "To hell on Monday".
"Op maandag naar de hel." Dat was een soort aanklacht tegen mensen die
zondags braaf naar de kerk gingen en de mis bijwoonden,
maar zich op maandag schuldig maakten aan leugen en bedrog,
die door de week mensen tekort deden, mensen pijn deden.
Wie dat doet maakt van zijn zondagse eucharistieviering een leugen.
Vroeger leefde bij mensen vaak het idee: als je zondags maar naar de
kerk geweest bent
dan heb je je plichten jegens God vervuld, dat zit je goed met Hem.
Wat je dan voor de rest deed was niet zo belangrijk meer.
Die mensen hadden dus helemaal mis.
Hoe je in het gewone leven omgaat met elkaar is wel degelijk heel
belangrijk.
In de hongerwinter van 1944 gebeurde het op een zondagmorgen
dat mensen allemaal braaf naar de kerk gingen.
Vlak bij de kerk stond een hongerig jongetje te bedelen,
naar de kerkgangers keken niet naar hem om,
naar de mis gaan was voor hun op dat moment het belangrijkste.
Er was echter een man die zijn hart liet spreken,
hij nam de jongen mee naar huis en gaf hem een flinke boterham.
Hij zat zelf ook wel krap, maar hij had medelijden met die jongen.
Toen de jongen heel dankbaar vertrokken was
ging de man zo snel als hij kon weer naar de kerk
want hij moest toch zijn zondagplicht vervullen.
Toen hij de kerk binnenkwam, gaf de priester net de zegen
en kon iedereen met een gerust hart naar huis.
De man ging naar de sacristie en vroeg de priester of hij biechten kon,
want hij was niet bij de mis geweest op deze zondag.
De priester vroeg hem hoe dat kwam. De man vertelde zijn verhaal.
De priester luisterde aandacht en zei toen: jij hoeft niet te biechten,
want jij hebt de mis beter gevierd dan die anderen,
jij hebt Jezus' bedoelingen waar gemaakt.
Al die mensen die zonder omzien die jongen voorbij gelopen zijn,
die zouden moeten komen biechten. We hebben tegenwoordig niet zoveel
moeite meer met onze zondagsplicht,
maar als je zou moeten kiezen: vieren zonder doen of doen zonder vieren
dan is het laatste toch altijd het belangrijkste.
Maar zoals zovaak: je moet het een doen en het ander niet laten. Het is
allebei belangrijk.