Er is een bekend Frans gezegde: Partir c'est mourier un peu. Dat
betekent: vertrekken is een beetje doodgaan. Daar zit heel veel in. Je
hoort vaak verhalen van mensen die een bedrijf opgebouwd hebben, heel
hun leven erin gestopt hebben, het is hun leven kun je zelfs zeggen, en
dan komt er een moment om met pensioen te gaan, of in de vut, om het
over te geven aan anderen. Dat valt hen vaak verschrikkelijk moeilijk.
Er gaat dan iets dood in henzelf. En als ze het over kunt geven aan
kinderen dan verzacht dat natuurlijk de pijn een heel stuk. Maar als ze
het zomaar aan vreemden moeten over laten dan doet ze dat nog veel
meer.
Soms gaan mensen er echt een beetje dood aan en moeten ze opnieuw leren
leven. Soms blijven mensen terugkijken naar wat geweest is en kunnen ze
de draad in het nu maar niet oppakken.
Je komt ook mensen tegen die de grote veranderingen en vernieuwingen in
de kerk niet hebben kunnen verwerken.
Voor hun gevoel is er veel uit die kerk weggegaan, vertrokken,
dat voor hen heel belangrijk was.
En nu voelen ze zich in die kerk niet meer thuis,
het kerk-zijn is een beetje in hen gestorven maar dat doet ze vaak wel
pijn want in hun hart houden ze van de kerk.
Het is jammer als ze vaak alleen maar terugkijken
naar wat ze missen in de kerk, wat er volgens hen bijhoort,
terwijl ze niet de kracht hebben, of de moed kunnen opbrengen
om opnieuw te leren leven met de kerk nieuwe stijl
waarin vaak veel meer van de oude tradities bewaard gebleven zijn
dan ze zelf in de gaten hebben.
Opnieuw leren leven, voor die opgave staan ook mensen bij de dood van
de partner, vader of moeder en zeker ook van een kind.
Dan valt alles even stil. Die kring van mensen om de dode heen sterft
een beetje mee. En hoe nauwer je met de overledene verbonden bent, hoe
meer je weer moet leren leven.
Velen hebben lange tijd nodig om weer te leren leven, om weer zin en
inhoud aan hun leven te geven. Sommigen blijven terugkijken naar wat
was, de pijn van het gemis overheerst alles en hun leven in het nu
staat maar op een heel laag pitje. En als ze weer tot leven komen dan
hoor je vaak dat ze zeggen: Jan of Piet of Mien zou het zo gewild
hebben, of ons vader of moeder zou willen dat we de dingen zo deden.
M.a.w. ze leven op, komen weer in beweging omdat ze niet meer alleen
maar terugkijken naar het verleden, maar ook aandacht hebben voor het
nu en dat daarbij de overledene een beetje levend bij hen blijft, in
hun gedachten, in alles wat ze belangrijk vinden.
Dat precies is Jezus' apostelen ook overkomen. Toen Jezus aan het kruis
gestorven was, stierven zij ook een stuk mee. Ze waren verdoofd,
teleurgesteld, de fut, het leven was eruit. Het verhaal van de
Emmausgangers geeft dat heel mooi weer. Ze keken terug naar wat ze
beleefd hadden, ze misten Hem zo,
maar hadden geen oog voor de Jezus die op dat moment met hun meetrok.
Maar dan zien ze iets, het breken van het brood, dat hen duidelijk
maakt: het is niet afgelopen: hij leeft verder, zijn werk gaat door.
En steeds meer gaat het gloren voor hen: het gaat door in ons. Wij
moeten in beweging komen. En dat deden ze ook met Pinksteren.
Ook dit feest van hemelvaart onderstreept dat nog eens.
In de eerste lezing werd vertelt hoe Jezus naar de hemel voer en dat de
apostelen Hem nastaarden. Het is weer een vertrekken en dus sterven de
apostelen weer een beetje mee. En dan wordt er tegen hen gezegd: wat
staan jullie naar de hemel te kijken. En daar klinkt in door: Denk
eraan: De werkelijkheid van het leven ligt hier en nu: en hier en nu
moeten jullie aan het werk.
Diezelfde boodschap klinkt in het evangelie: Gaat uit over de hele
wereld en verkondig het evangelie. Jezus blijft leven zolang er nog
mensen zijn die van zijn boodschap getuigen.
En zo is de kerk, de Jezus-beweging, op gang gekomen,
tot in onze tijd toe, tot in ieder van ons.
De boodschap van hemelvaart is ook voor ons actueel:
Sta niet naar de hemel te staren, blijf niet stilstaan bij het
verleden,
staar je niet blind op de toekomst: we leven hier en nu
en hier en nu moeten we oog hebben voor de mensen
met wie we het leven delen, voor hun lief en leed, hun vragen en noden.
Samen kunnen we heel veel doen in die wereld van vandaag.
Dan leeft Jezus voort ook in ons.
Ik wil u vragen om samen eens naar de tekening te kijken
die op de voorkant van uw boekje staat.
Die tekening, vol symboliek, heeft ons veel te zeggen.
Er zijn twee dingen op te zien:
Bovenaan zie je de figuur van Jezus kleiner worden
en verdwijnen achter een wolk.
Vóóraan zie je drie figuren die omkijken naar die vervagende Jezus
en tegelijk duidelijk op weg gaan, stok in de hand,
een boek bij zich, het boek van de bijbel,
tenminste dat mogen we wel veronderstellen.
Als iemand gestorven is dan onttrekt die persoon zich aan het zicht.
Zijn of haar dierbaren bewaren allerlei beelden en herinneringen,
vaak zien ze die heel scherp voor ogen,
en tegelijk vervaagt toch dat beeld met de tijd.
Dat is ook Jezus' leerlingen overkomen.
Jezus heeft zich aan hun ogen onttrokken:
ze zitten vol van hem, en tegelijk vervaagt zijn beeld.
We moeten ook niet vergeten dat deze verhalen
pas tientallen jaren na Jezus' dood opgeschreven zijn.
Toen was voor de meeste gelovigen Jezus als een figuur uit het
verleden.
En dat is ook zeker de werkelijkheid waar wij nu mee te maken hebben.
We zijn christenen, d.w.z. die persoon van Jezus is uiterst belangrijk
voor ons,
heel ons gelovig zijn is op Hem geënt, wordt door Hem gevoed.
En tegelijk is Hij iemand uit een grijs verleden
en weten we eigenlijk heel weinig van Hem: we hebben maar een vaag
beeld, ons door de eeuwen heen overgeleverd,
vage herinneringen, veel onduidelijkheden, veel vragen.
Maar, juist als de leerlingen toen ook wij moeten in beweging komen
op de weg die Hij gewezen heeft:
ook wij moeten aan het werk om zijn boodschap waar te maken in onze
tijd.
Dat is precies wat die drie figuren op de tekening doen.
En let wel: het zijn geen bisschoppen of pastoors,
het zijn heel gewone mannen en vrouwen,
geen rijke lui, maar eenvoudige mensen op blote voeten.
We hebben namelijk allemaal de opdracht om in naam van die Jezus actief
bezig te zijn in de wereld van vandaag.
Dat is niet alleen de taak van bisschoppen en pastoors.
Maar om die taak goed te kunnen vervullen moeten we wel steeds omzien
naar die Jezus,
naar die mens die 2000 jaar geleden op aarde rondtrok
en die toen de grondslag legde van het huidige christendom.
Maar dat omzien naar die Jezus moet betekenen
dat je alles doet om zijn boodschap zo goed mogelijk te begrijpen,
om je je steeds weer door Hem te laten inspireren.
Je kunt niet echt gelovig zijn in de christelijke traditie
als je geen beeld hebt van Jezus, van wat Hem bezielde.
Tegelijk mag het niet blijven bij terugkijken
We moeten op weg, we moeten in beweging komen,
geïnspireerd door die Jezus en door het boek van de bijbel.
Alleen zo kunnen we echt christenen zijn in de wereld van vandaag.
In de eerste lezing hoorden we hoe de leerlingen Jezus stond na te
staren,
en hoe zij toen te horen kregen: wat staan jullie naar de hemel te
staren:
en daarin klinkt door: kijk om je heen, daar vlak bij jou moet je Jezus
zoeken,
kijk naar de mensen om je heen,
samen met hen en voor hen moet je die vertrokken Jezus weer levend
maken.
Vroeger was de eerste vraag van de catechismus: waartoe zijn we op
aarde.
En het antwoord was: we zijn op aarde om in de hemel te komen.
We hopen wel op een hemel na dit leven,
maar ons werkterrein ligt hier en nu in dit aardse leven,
onze opdracht hier en nu is om hier een beetje hemel op aarde te
bewerken,
om te werken aan een wereld waarin mensen wat geluk kunnen vinden,
een samenleving waarin mensen elkaar gelukkig maken,
voor zover dat mogelijk is met al onze aardse en menselijke beperkingen.
En als we Jezus opdracht tot dienstbaarheid aan elkaar,
tot zorg en aandacht voor de mens aan de zijlijn, de mens met verdriet,
de mens die in de knel zit,
als we die boodschap invullen, ieder naar zijn eigen mogelijkheden,
dan komt Jezus weer tot leven in ons midden,
dan kan ook die hemel op aarde een beetje werkelijkheid worden.