De ongelovige Thomas, die bijnaam draagt hij de geschiedenis door.
Toch denk ik dat hij geloviger was dan vele gelovigen.
Ongelovigen en gelovigen heb je in alle soorten en maten.
Je hebt felle atheïsten, godloochenaars noemden we zo vroeger omdat ze
alle geloof in God bestrijden.
Je hebt de argeloze atheïsten: mensen die langzaam zijn weggegleden uit
het geloof, God en godsdienst zegt ze niets meer, ze stellen ook geen
vragen meer daarover.
Er zijn er die zeggen: Er zal wel wat zijn! Maar voor de rest hebben ze
er geen belangstelling voor en het heeft geen enkele konsekwentie voor
hun leven.
Tenslotte heb je ook de categorie ongelovigen die zeggen wel te willen
geloven maar die eerst echte bewijzen willen zien.
Net als bij de ongelovigen zijn er ook verschillende soorten gelovigen.
Er zijn er die alles zeker menen te weten. Ze weten precies wat God
denkt en wil. Ze hebben antwoorden op alle vragen, en net als de felle
atheïsten zie je heel vaak iets fanatieks in hun spreken en handelen.
Ze zien zichzelf als de enige echte gelovigen en sluiten hele groepen
mensen uit. Ze delen de wereld op in gelovigen die gered worden en
ongelovigen die verdoemd worden.
Waartoe dit fanatieke geloven kan leiden zie je nog bij de
Jehova-getuigen,
maar ook bijvoorbeeld in Iran, of vroeger in Zuid-Afrika, waar door een
kleine groep zogenaamde gelovigen met de bijbel in de hand de zwarte
medemens van godswege werd gedegradeerd tot een tweede soort mens.
Gelukkig zijn er ook andere gelovigen: echte en evenwichtige gelovigen,
zoekende, onderzoekende en vragende gelovigen. Ze weten het allemaal
niet zo zeker en dat beseffen ze heel goed. Maar ze leven, bij alles
wat hun overkomt, in de overtuiging dat er vaste grond is waarop ze
staan. Ze leven niet op drijfzand. Ze vertrouwen erop dat er een hand
is die hen vasthoud, een vader die bezorgd is om zijn mensenkinderen.
Ze hebben ook hun vragen, maar dat belet hen niet toch te blijven
geloven.
Thomas was zo'n gelovige ongelovige, ongelovige gelovige. Hij weet dat
Jezus gestorven is, dat heeft hij met eigen ogen gezien. Hij is een
nuchtere kerel, zo van eerst zien en dan geloven, en heel vaak is dat
een hele goede houding. Als ze hem komen vertellen dat Jezus weer
leeft, dan trapt hij daar niet zomaar in. Gelijk heeft hij.
En het valt in het evangelieverhaal op dat de andere apostelen hem zijn
kritische houding gunnen: hij wordt niet meteen uit de groep gegooid.
Nee, hij mag zichzelf blijven. Hij krijgt de tijd om tot geloof te
komen.
En tenslotte moet hij zich wel gewonnen geven. "Mijn Heer en mijn God"
roept hij uit. Een geloofsbelijdenis, niet met veel woorden maar wel
recht uit zijn hart.
Gelovigen heb je in alle soorten en maten, ook nu, ook in onze kerken.
Dan hoeven we niet te denken aan al die verschillende christelijke
kerken en groeperingen, maar meer nog aan de grote verschillen tussen
vooruitstreven-den en behoudenden in onze eigen katholieke kerk.
Er moet ook ruimte zijn voor al die verschillende gelovigen. Mensen die
anders geloven uit de groep gooien omdat ze anders geloven, is een
heilloze weg.
Toch kun je wel in zijn algemeenheid enkele positieve en negatieve
elementen noemen.
Gelovigen die kritisch zijn en vragen durven stellen zijn altijd te
voorkeuren boven gelovigen die vastzitten aan tradities, aan wat ze
gewend zijn en nooit vragen hebben.
Gelovigen die twijfels hebben, zoekend naar antwoorden, zijn meestal
meer gelovig dan degenen die alles precies menen te weten.
Gelovigen die in beweging zijn en actief zijn in de kerken hebben
meestal een groter geloof dan degenen die passief aan de kant staan.
Gelovig zijn is een persoonlijke zaak, een eigen overtuiging, een eigen
levenshouding,
maar je kunt niet op je dooie eentje gelovig zijn,
dat doe je altijd samen met anderen, en natuurlijk je deelt het
gemakkelijker met gelijkgestemde gelovigen,
maar er moet ook altijd ruimte zijn voor andersdenkende gelovigen,
in de kerk in het groot, in de kerk in het klein.
Ik ben altijd gewend om mijn preek te beginnen met "beste
medegelovigen".
Dit om aan te geven dat we samen zijn als gelovige mensen
en dat de voorganger daarbij geen klasse apart is in het gelovig zijn.
In mijn kinderjaren begon onze pastoor altijd met "beminde gelovigen".
Toen vond ik dat heel gewoon, nu zet ik er wel wat vragen bij.
Waren al die gelovigen wel zo bemind bij hun herders? Of andersom?
En meer nog: waren al die mensen in de kerk wel echte gelovigen?
Daar kun je, terugkijkend, best wat vraagtekens bij zetten.
De kerken waren weliswaar vol op de zondagmorgen,
maar wat betekende het feitelijk voor de kerkgangers?
Hoeveel van die kerkgangers waren er echt uit overtuiging
en hoeveel kwamen er puur uit gewoonte, uit sleur
en hoeveel omdat het wel moest?
De sociale controle was toen meestal heel sterk.
Bovendien werd men vanaf de preekstoel vaak bang gemaakt:
wie op zondag niet naar de kerk ging, deed een doodzonde
en als die dan plotseling dood zou gaan, ging die persoon recht naar de
hel.
Maar bang zijn voor God is beslist geen vorm van gelovig zijn,
geloven heeft te maken met vertrouwen en dat gaat niet samen met angst.
Velen hadden het idee: als je maar goed staat met God
door te doen wat je moest doen, d.w.z. op zondag naar de kerk gaan,
dan kon je door de week best een beetje sjoemelen.
Dan kreeg je een situatie als: op zondag braaf naar de kerk
en op maandag en de rest van de week soms liefdeloos en onrechtvaardig
zijn.
Het leek er wel eens op alsof geloven alleen in de kerk thuis hoorde,
buiten de kerk kon je je eigen gang gaan
Waar dat zo was, klopte er iets niet met gelovig zijn,
want geloven heeft wezenlijk te maken met een manier van leven,
van goed leven, van leven waarin het gebod van de liefde bovenaan staat.
Je had vroeger, en ook nu nog wel, mensen die alles precies wisten,
die precies konden zeggen hoe het geloof in elkaar zat,
welke regels je daarbij moest onderhouden,
welke waarheden je moest aanvaarden.
Maar zeker weten gaat feitelijk nooit samen met echt gelovig zijn.
Geloven heeft wezenlijk iets van tasten in het duister, dingen
aanvoelen zonder ze echt te kunnen bewijzen.
Bovendien: je gelooft niet in waarheden maar je gelooft in een persoon,
die veel voor je betekent, aan wie je je toevertrouwt,
God, Jezus van Nazaret met zijn boodschap, met zijn idealen.
En omdat je in die persoon gelooft, ga je met hem in zee,
wil je ook leven volgens zijn idealen, volgens zijn bedoelingen.
Dus ben je als gelovige mens steeds op zoek, stel je steeds vragen, aan
jezelf, aan anderen:
wat bedoelt hij precies? Wat vraagt hij van ons?
Zo zou het tenminste moeten zijn.
Toch zit gelovig zijn niet in je hoofd, maar in je hart,
en wordt zichtbaar in je spreken, in je manier van kijken,
in de dingen die je handen doen.
In de evangelietekst van vandaag hebben we Tomas ontmoet,
vaak ook de ongelovige Tomas genoemd,
maar eigenlijk is dat een heel verkeerde benaming.
De nuchtere Tomas zou een veel betere titel zijn.
Hij was iemand die niet zomaar alles slikte wat men hem vertelde
en dat is een heel goede en gezonde eigenschap.
Ook gelovige mensen moeten kritisch zijn in hun geloofsbeleving, niet
alles zomaar blindelings aanvaarden wat er gezegd wordt,
al dan niet van boven af.
Ook gelovige mensen moeten zelf nadenken over de zin van leven en
geloven
en er moet ruimte zijn voor een stuk eigen invulling ervan.
In onze tijd heb je gelovige mensen bij wie dat gelovig zijn heel erg
vaag is,
haast leeg en zonder inhoud, zo van: er zal wel iets zijn, maar vraag
me niet wat.
Maar ze willen er ook niet over nadenken: dat is veel te verwarrend.
Je hebt mensen die eerlijk zoekend zijn, die proberen iets te begrijpen
van waar het om gaat in de christelijke godsdienst.
Je hebt er ook die niet zoveel nadenken maar wel heel concreet doen
wat Jezus ons heeft voorgehouden.
Misschien hebben we van alles een beetje in ons,
ik hoop in elk geval dat ik terecht kan zeggen: beste medegelovigen.
De hoofdpersoon in het evangelie van vandaag is Thomas,
de ongelovige Thomas zoals hij meestal genoemd wordt,
maar die benaming heeft hij beslist niet verdiend.
De twijfelende Thomas is een betere benaming
en beter nog de kritische Thomas maar niet de ongelovige Thomas.
Vroeger werd er wel eens gesuggereerd dat twijfelende en kritische
mensen ook ongelovige mensen waren.
Ik zou het willen omdraaien: mensen die nooit twijfelen,
mensen die nooit kritiek hebben op wat er gezegd en gedaan wordt,
dat zijn mensen die niet echt geloven, ook al denken ze zelf van wel.
Er is een tijd geweest dat gelovige mensen alles zeker wisten,
althans dat dachten ze, en dat moesten ze ook zo denken.
Als je de catechismus maar kende en de twaalf artikelen van het geloof,
als je maar keurig je christelijke plichten vervulde, dan zat je goed,
dat hoefde je ook geen twijfels te hebben.
Dus, dieper nadenken over geloofszaken deed men meestal niet,
dat werd van hogerhand ook afgeraden, dat was te gevaarlijk, dan liep
je het risico te gaan twijfelen en dat moest je biechten.
Eén ding hebben we intussen wel geleerd:
gelovige mensen mogen gerust hun twijfels hebben.
Wil je een bewust gelovige mens zijn, dan moet je ook nadenken
over alles wat met je gelovig zijn te maken heeft,
en dan is het heel normaal dat je ook vraagtekens gaat stellen
bij kerkelijke praktijken, bij kerkelijke wetten, regels en
leerstellingen.
Twijfels hebben over de betekenis en de zin ervan
staat je gelovig zijn niet in de weg maar kan het juist verdiepen.
Geloven is niet: alles maar als zoete koek slikken wat je wordt
voorgehouden.
Geloven vraagt dat je zelf over geloofszaken nadenkt
en probeert daarin de diepere betekenis te ontdekken.
Gelovige mensen mogen ook gerust heel kritisch zijn,
ik zou willen zeggen: moeten ook heel kritisch zijn.
Nu heeft de hogere kerkleiding nog altijd veel moeilijk met kritiek,
zeker als het gaat om kerkelijke regels en wetten.
Kritische theologen wordt nog regelmatig teruggefloten.
Maar kritisch zijn hoort ook bij realistisch gelovig zijn.
Natuurlijk gaat kritiek ook wel eens te ver.
Je hebt van die criticasters die menen zelf de waarheid in pacht te
hebben
en dan zijn ze in feite even star als de anderen kant.
Maar in een kerk waarin geen kritiek geduld wordt,
raakt het geloven in de verdrukking.
Thomas, de hoofdpersoon uit het evangelie van vandaag,
wordt wel eens de patroonheilige van de critici genoemd.
Ik hoop dat hij ook een beetje onze patroonheilige is.
We kunnen een hoop van hem leren.
Hij was een realist die met beide benen op de grond stond,
en als ze hem dan vertellen dat een dode weer levend is,
is uiteraard zijn eerste reactie: dat is onmogelijk, daar geloof ik
niets van.
Het is alleen maar positief dat hij zo nuchter denkt.
Ook wij moeten met beide benen op de grond blijven staan,
wat er ook gezegd en gedaan wordt, ook als het gaat over geloofszaken.
Alles maar slikken wat er gezegd wordt is misschien wel goedgelovig
maar heeft niets te maken met gelovig in het leven staan.
Thomas was meer een man van eerst zien en dan geloven.
En hij kreeg de kans om echt te zien,
in die zin was hij een bevoorrechte gelovige.
Wij zeggen ook wel eens: eerst zien en dan geloven,
maar dat betreft meestal meer profane zaken.
Maar als het gaat om geloofswaarheden en aanverwante zaken
is dat letterlijke zien niet voor ons weggelegd.
En toch kunnen we toch heel gelovige mensen zijn.
Je hebt ook mensen die gebroken hebben met de kerk,
die er niets meer mee te maken willen hebben
vanwege vervelende ervaringen in het verleden,
vaak zijn ze toch heel gelovige mensen gebleven.
Geloven is niet iets dat uitsluitend in je hoofd zit, zoals waarheden
en weetjes, dingen waar je wel eens aan twijfelen kunt.
Het zit veel meer in je hart en in je handen,
in de manier waarop je omgaat met elkaar.
Dat werd sterk benadrukt in de eerste lezing van vandaag:
de eerste gelovigen leefden eendrachtig samen.
Daar gaat het om. Daarin wil Jezus voortleven in allen die in Hem
geloven.