Jezus gaat de confrontatie aan met de handelaars in de tempel,
en hij moet wel goed kwaad zijn geweest om zo te keer te gaan.
Blijkbaar heeft hij zich groen en blauw geërgerd,
"maak van het huis van mijn vader geen markthal".
Zoals te verwachten was, werd het een hele rel.
Wat verbeeldt hij zich wel? Welk recht heeft hij om zo op te treden?
Die handel in de tempel was waarschijnlijk al een oude gewoonte,
en als iets al heel lang gebeurt, ontleent men daar een soort recht
aan.
Bovendien was het, in hun ogen, een vorm van dienstverlening.
Mensen die naar de tempel kwamen konden hun offergaven
daar ter plekke kopen, dat was veel gemakkelijker.
Maar Jezus denkt daar anders over.
Hij vindt dat die handel niet in de tempel thuishoort.
En dat laat hij merken ook.
In de discussie met de autoriteiten die hierop volgt, gaat het echter
niet meer om die stenen tempel
maar Hij noemt ook zijn eigen lichaam een tempel.
Die overgang komt in eerste instantie wat vreemd over
maar het vertelt ons wel iets over Jezus' visie op God.
De tempel is het huis van God, daar is God te ontmoeten.
Dat idee leefde heel sterk bij de joden.
Maar, zegt Jezus: God woont ook in mij, is ook in mij te ontmoeten.
Dat is, zeker voor joodse oren, heel revolutionair.
Genoeg materiaal voor een verhitte discussie.
Maar Jezus maakt duidelijk:
God woont in elke mens, is dus in elke mens te ontmoeten.
Denken we maar aan de evangelietekst waarin gezegd wordt:
alles wat je gedaan hebt voor de geringsten en kleinsten
heb je voor mij gedaan.
Als we met dit in ons achterhoofd weer kijken naar het eerste deel,
dan is hier niet alleen een confrontatie met de handel in de tempel
maar ook met heel de manier waarop men keek naar tempel en naar God.
Daar speelde zich een soort koehandel af die Jezus verfoeide.
Het brengen van offers was bedoeld om God te vriend te houden,
dat was het belangrijkste, als je dat maar deed, zat je goed.
Nee, zegt Jezus, wil je God echt eren dan moet je goed zijn voor de
mensen,
want God woont in hen, en dat is veel belangrijker dan de tempel.
Ook onze kerken worden huis van God genoemd,
plaatsen waar we God kunnen ontmoeten in ons biddend samenzijn.
En vroeger, toen onze kerken nog vol zaten op de zondagmorgen,
leefde bij een aantal gelovigen, bewust of onbewust, het idee:
als we maar naar de kerk geweest zijn, dan houden we God te vriend, dan
zitten we goed.
En zo kon het voorkomen dat mensen die zondags braaf naar de kerk
gingen,
de rest van de week hun vrouw kleineerden, de werknemers uitbuitten,
zich schuldig maakten aan allerlei oneerlijke praktijken.
Soms zie je op televisie wel eens beelden uit Italië
waar beruchte Maffia-leden soms supervroom in de kerk zitten
terwijl zij zich schuldig maken aan grote misdrijven jegens medemensen.
Als Jezus in deze tijd zou rondlopen, zou Hij hen ook de kerk uitjagen.
Hij zou zeggen: de God die in de kerk woont, te vriend houden is één
ding,
maar veel en veel belangrijker is het de God die in mensen woont
te vriend houden, en dat is precies dezelfde God.
Er is veel veranderd in de kerk, juist ook wat het kerkbezoek betreft.
Velen hebben het moeilijk met die bijna lege kerken,
maar is het eigenlijk ook niet een grote verbetering?
De uiterlijke schijn, de sociale druk, spelen geen rol meer,
God is niet meer een Wezen waar men bang van is,
die men te vriend moet houden door een aantal uiterlijkheden.
Wie nu naar de kerk komt, komt uit overtuiging.
En gelukkig weten velen de God in de medemens te vinden,
vaak onbewust, in alles wat zij voor anderen doen.
En zolang mensen goed doen aan elkaar, wordt God geëerd.
Saddam Hoessein gebruikte bruut geweld om zijn zin door te drijven.
George Bush gebruikt geweld om zijn wil op te leggen.
Jezus Christus, die profeet van Nazaret, gebruikte geweld om zijn
ongenoegen met de bestaande situatie weer te geven.
Velen van u zullen denken: het slaat nergens op
om Jezus in hetzelfde rijtje te zetten als Busch en Saddam Hoesein.
Het geweld dat Jezus gebruikt staat in geen verhouding
tot het geweld dat de hoofdrolspelers van de oorlog van nu gebruiken.
Dat klopt helemaal maar toch blijven er best vragen over.
Je kunt zeggen: of geweld groot is of heel klein, het blijft geweld
en de vraag is: kan geweld in welke vorm ook ooit geoorloofd zijn?
Jezus gebruikte geweld en volgens Johannes ligt de rechtvaardiging
ervan in het feit dat de ijver voor het huis van God hem verteerde.
Hij kon het niet aanzien dat er handel gedreven werd in de tempel.
Daar moest in zijn ogen een eind aan komen, en dus maakte hij een gesel
en sloeg hij erop los.
Maar als je Bush hoort praten, dan hoor je haast hetzelfde.
Hij kon het niet langer aanzien dat Irak gevaarlijke wapens had,
hij vond dat daar een eind aan moest komen en dus begon hij de oorlog.
Ook deze vergelijking slaat nergens op, zullen velen zeggen
en ze hebben gelijk en toch blijven er vragen over.
Zowel Bush als Saddam Hoessein schermen graag met God en Allah:
ze presenteren zich haast als een soort gezondenen van God om het
erfgoed van de wereld of van de Islam veilig te stellen.
En misschien zijn ze allebei hiervan overtuigd. Maar er klopt iets niet.
Ze lijken zo wel godsdienstig te zijn, maar hun godsdienstigheid is een
leugen.
Ze spannen God en Allah voor hun karretje
maar wat ze doen is onmenselijk, mensonterend,
ze dienen de mensheid niet en dus dienen ze God niet.
God wil niet dat mensen geweld gebruiken tegen elkaar,
niet in het groot en niet in het klein.
Hij wil zeker niet dat mensen elkaar doden.
Gij zult niet doden, is wel het bekendste van de tien geboden.
Over de vraag of geweld in bepaalde omstandigheden geoorloofd is
kun je uren en uren discussiëren.
Je kunt allerlei situaties bedenken waarin bepaalde vormen van geweld
misschien geoorloofd zouden zijn, of misschien juist niet.
Ik denk echter dat het belangrijker is
om na te denken hoe we geweld kunnen voorkomen,
wat er veranderen moet in ons denken om geweld en oorlog te voorkomen.
Dat wordt heel mooi uitgedrukt in een kort verhaaltje:
Toen er een oorlog dreigde uit te breken tussen twee buurlanden,
stuurden de generaals van beide vijandelijke staten
spionnen om na te gaan waar men het buurland het best kon binnenvallen.
Toen deze terugkeerden vertelden zij aan beide kanten hetzelfde:
er was maar één plek aan de grens die daarvoor geschikt was.
Maar, zeiden ze, daar woont een kleine boer in een klein huis met zijn
lieve vrouw. Ze houden van elkaar en men zegt dat ze de gelukkigste
mensen van de wereld zijn.
En ze hebben een kind waar ze zielsveel van houden.
Als we over hun erf marcheren, verstoren we dat geluk,
Dus kan er geen oorlog komen.
De generaals begrepen dat en de oorlog bleef uit zoals iedereen
begrijpen zal.
Een absurd verhaaltje, onwerkelijk, ondenkbaar onmogelijk, maar het is
wel een feit: als men wat meer eerbied zou hebben voor het welzijn en
het geluk van mensen dan zou het een stuk minder geweld in de wereld
zijn.
Als we menselijk geluk nooit ondergeschikt zouden maken
aan macht en machtszucht, aan bezit en hebzucht, aan invloed of roem,
dan zou geweld voor een groot deel uitgebannen kunnen worden.
We verlangen allemaal naar een wereld vol vrede, een wereld zonder
oorlog.
we hopen allemaal dat onze kinderen in zo'n wereld mogen opgroeien.
Die zal alleen dan een beetje werkelijkheid kunnen worden
als wij nu oog en hart hebben voor het geluk van de ander.
Zo nu en dan vinden we nog een ouderwetse gulden in de collecte.
Wat de milde gevers ervan gedacht hebben, weet ik natuurlijk niet,
maar je kunt niet spreken van een echt verantwoordelijkheidsgevoel
voor de parochiegemeenschap.
Nu is geld in de kerk een heel moeilijk en heel delicaat onderwerp.
Iedereen die even nadenkt zal zonder meer beamen dat geen enkele
kerkgemeenschap en kerkorganisatie zonder geld kan. Gebouwen moeten
onderhouden worden, licht, verwarming, kaarsen, het kost allemaal geld.
Anderzijds gaan het in de kerk om geestelijke waarden en daar kun je
geen geldprijs aan verbinden.
Bovendien leidt geld in de kerk wel eens tot mistoestanden.
Geld is een uitvinding van de duivel, preekte een Amerikaanse
televisiedominee, maar ondertussen vulde hij wel zijn zakken er goed
mee,
met dank aan zijn aanhangers. En ook in onze eigen katholieke kerk
hebben in het verleden mistoestanden bestaan.
In de late Middeleeuwen kon je allerlei aflaten kopen voor geld,
alsof je je met veel geld een plekje in de hemel kon verzekeren.
Luther heeft fel tegen die misgroei in de kerk geprotesteerd en hij
stond aan de oorsprong van het protestantisme.
In Jezus' tijd was het al niet anders.
In en rond de tempel had zich een soort markt ontwikkeld
waar je van alles kon kopen voor de offers die gebracht moesten worden.
Jezus ergerde zich gruwelijk aan deze praktijken.
Hij protesteerde hiertegen in een niet mis te verstane manier:
hij werd zo kwaad dat hij de kooplui de tempel uit gooide.
Godsdienst en geld, geestelijke waarden en financiële ondersteuning,
het is een soort gedwongen huwelijk wat regelmatig spanningen oproept.
Wat kost een mis bij jullie? Die vraag krijg ik nogal eens.
En als ik dan zeg: acht euro. Dan zeggen ze vaak: oh, dat is goedkoop,
daar en daar moesten we dertig euro voor een mis betalen.
Maar je kunt geen mis kopen zoals je een brood of een fles melk koopt.
De geestelijke waarde van een viering, van samen bidden, is niet in een
geldbedrag uit te drukken.
Bij een stipendium betaal je ook niet voor de mis,
maar geef je een bijdrage aan het onderhoud van de kerk.
Datzelfde geldt voor een uitvaart of een huwelijk.
Voor het gemak heeft elke parochie hiervoor tarieven opgesteld.
En eigenlijk moet je zeggen: jammer dat dit allemaal vastgelegd moet
worden in regels,
want hierdoor krijg je die vraag: wat kost het?
In mijn geboortedorp was een tijd lang een pastoor die vroeg naar
draagkracht, zoals dat heet. Van een rijke boer vroeg hij 50 gulden
voor een H.Mis en van iemand die het niet zo breed had slechts 5
gulden. En kwaad dat men was, dat was niet eerlijk. Maar eigenlijk
zouden mensen dat uit zichzelf moeten doen.
Je zit als parochie altijd klem tussen de noodzaak de financiële
situatie van de kerk gezond te houden,
zodat alles wat nodig is voor het functioneren van de kerk
en van de werkgroepen in de parochie ook betaald kan worden
en aan de andere kant mag de parochie nooit uit het oog te verliezen
dat het gaat om geestelijke zaken die in feite onbetaalbaar zijn.
Het zou mij heel wat waard zijn als we geen stipendia meer zouden
hoeven vragen
voor de intenties in de weekendvieringen.
Als iedereen die een intentie had, die gratis op kon geven.
Dat zou de geestelijke waarde van samen vieren en samen gedenken
heel wat duidelijker maken.
Maar dat is alleen mogelijk als de kerkbijdrage flink omhoog zou gaan.
Bij vieringen in de winter worden de onkosten van licht en verwarming
echt niet helemaal gedekt door de collecte en de stipendia.
Gelovig zijn is niet in geld uit te drukken,
maar iedereen die zijn gelovig zijn serieus wil beleven
zal beseffen dan de kerkgemeenschap niet zonder geld kan,
dat het goed functioneren van een parochie heel wat kost.
Maar dit gedwongen huwelijk zal toch altijd wel spanningen opleveren.
Waar veel mensen bij elkaar komen, om wat voor reden dan ook,
daar krijg je commercie: winkels en kramen waar je van alles kunt
kopen.
Kijk maar eens naar Lourdes, een plaats van gebed en bezinning,
maar ook van allerlei kitscherige winkels waar je langs moet als je
naar het heiligdom gaat.
Er zijn mensen die zich daar gruwelijk aan ergeren.
Ik heb een paar jaar in Sittard gewerkt en daar gingen elk jaar bussen
vol naar Kevelaer,
overwegend dames met in de ene hand de rozenkrans en in de andere
boodschappentas.
Waar veel mensen komen, krijg je onherroepelijk handel.
Dat was in Jezus' tijd precies zo en hij ergerde zich gruwelijk
aan die handelaars in de tempel, toch een plaats van gebed.
Hij was woedend dat dit in de tempel gebeurde en sloeg erop los.
Nu is het een feit dat geloven en handel, d.w.z. geld verdienen in de
praktijk van het leven heel vaak samen gaan. Dat is altijd al zo
geweest.
De ouderen onder u kennen nog wel de bankenpacht.
Dat was ook een soort handel in de kerk
waarbij het ging om de beste plaatsen die per opbod werden verplacht.
Ik heb het zelf nooit meegemaakt maar volgens de verhalen
ging dat er nogal eens onstuimig aan toe, ongepast in de kerk.
Maar geen enkele pastoor die de zweep nam en er een eind aan maakte
want het kerkbestuur had de bankenpacht nodig om te kerk te onderhouden.
In de Middeleeuwen bestond er in de kerk de aflatenhandel.
Voor geld kon je bij wijze van spreken genade kopen.
Dat was natuurlijk een aanfluiting van Jezus' boodschap.
Genade, wat je er ook precies onder verstaat, is nooit te kopen met
geld. Ook toen was het bedoeld om de kerkorganisatie in stand te
houden,
maar dat kan nooit een goede reden zijn voor dit soort handel.
Maarten Luther nam de zweep en protesteerde tegen deze onzalige
praktijken.
Toen werd hij voor een ketter uitgemaakt,
nu zegt iedereen dat hij groot gelijk had.
Geloven en geld is en blijft een heel delicate zaak, ook nu nog.
Een kerk kan niet zonder geld functioneren:
gebouwen moeten onderhouden worden, er zijn allerlei materialen nodig
voor de eredienst en ook voorgangers kunnen niet van de wind leven.
En als mensen geld geven bij gelegenheid van een intentie
dan is dat bedoeld voor het onderhoud van de kerk.
Je krijgt vaak de vraag: wat kost bij jullie een mis.
Eigenlijk is dat een verkeerde vraag: een intentie kost als zodanig
niets, maar het is de gewoonte dat mensen bij die gelegenheid iets
geven voor het onderhoud van de kerk
en daar zijn bepaalde tarieven voor afgesproken.
Eigenlijk zou het veel zuiverder zijn als er helemaal geen geld
gevraagd werd / gevraagd hoefde worden.
Maar ik voel me niet geroepen om de zweep op te pakken.
Ik denk dat ik het met de penningmeester aan de stok zou krijgen.
Een woedende Jezus, zoals we hem in het evangelie van vandaag
ontmoeten,
een Lieve Heer die wel de zweep pakte, is natuurlijk iets heel
bijzonders maar het typeert hem heel precies als een man met idealen,
iemand die zich niet zomaar neerlegde bij gewoonten en tradities
zoals die in de loop der tijden gegroeid waren.
Dat verwijt maakt hij dan ook dikwijls aan het adres van de
schriftgeleerden,
dat ze tradities vaak belangrijker maakten dan de grondregels.
In de eerste lezing hoorden we de tien geboden, de grondwet voor een
goed geordende samenleving.
Een van die geboden luidt: eer uw vader en moeder.
Maar in de traditie van de schriftgeleerden mocht men heel zijn bezit
aan God toewijden en dan hoefden zij hun ouders niet meer te
onderhouden,
wat in die tijd een heel belangrijke taak was voor kinderen.
Jezus keurde dat soort schijnheiligheid ten strengste af.
Voor geld is alles te koop, zegt men wel,
en tot op zekere hoogte is dat wel waar,
als het tenminste gaat over allerlei materiële goederen.
Maar menselijk geluk is niet voor geld te koop,
maar je kunt wel geluk krijgen als je je geld gebruikt om anderen te
helpen,
zoals we bijvoorbeeld in de Vastenaktie doen.
In een goed blaadje staan bij God is niet voor geld te koop,
je kunt de geloofsgemeenschap wel goed ondersteunen met een financiële
bijdrage en dat is voor een gelovige ook heel belangrijk.
Genade kun je niet kopen, maar het kan wel een genade zijn voor mensen
als iemand bereid is zijn geld en goed te delen.