U kent nog wel paus Johannes XXIII, de paus van het concilie,
de paus die een frisse wind door de kerk liet waaien
en die daardoor een tijd van grote veranderingen inluidde.
Een aantal keren in zijn leven werden dingen van hem gevraagd
waar hij enorm tegenop zag.
Maar na hooguit een dag bedenktijd deed hij toch wat er van hem
verwacht werd. Zo ruilde hij zijn geliefde geboortestreek in voor het
van de wereld afgesloten Albanië om daar pauselijk gezant te zijn. Geen
protest, maar overgave, gehoorzaamheid.
Toen hij op zijn oude dag geroepen werd om paus te worden,
en hij zag enorm op tegen die zware taak, maar hij aanvaardde het als
de wil van God.
Toen hij besloot hij een concilie bijeen te roepen dat de kerk moest
verjongen en vernieuwen,
kreeg hij veel tegenstand van behoudende kardinalen
die bang waren dat met de vernieuwing een stuk rijke traditie zou
verdwijnen, en zij inspanden in om dat concilie eerst tegen- en daarna
op te houden.
Paus Johannes begreep die houding niet.
Hij die zelf vaak dingen prijs had moeten geven, verbaasde zich erover
dat zij het verleden maar niet wilden loslaten, en meer angst dan
vertrouwen hadden.
Toch is iets los kunnen laten de enige weg naar de toekomst, naar echt
leven.
Abraham, over wie ons de eerste lezing vandaag vertelt, wordt wel eens
de vader van het geloof genoemd. Hij is iemand die veel moest loslaten
in zijn leven.
Op Gods woord trekt hij weg uit zijn land, uit zijn vertrouwde
omgeving:
dat is het loslaten van zijn verleden, dat is een grote stap een
ongewisse toekomst tegemoet. Dan wordt van hem gevraagd om zijn enige
zoon, zijn toekomst, los te laten.
Dat is eigenlijk het onmogelijke vragen.
Maar weer blijkt Abraham bereid te zijn het dierbaarste wat hij heeft
prijs te geven.
Voor ons is dit een onmogelijk verhaal, iets van een primitief
verleden.
Wie offert er nu zijn kinderen op? Maar als je erbij stil staat, moet
je dan niet zeggen
dat er ook in deze tijd nog volop kinderen geofferd worden.
Ook nu nog worden er kinderen geofferd aan het geweld van grote mensen.
Kijk maar naar de kindsoldaten in Afrika en Azië.
Kijk maar naar al die landen waar kinderarbeid heerst. Kijk eens naar
het geweld in het land waar Jezus geleefd heeft
waar kinderen eigenlijk de grootste slachtoffers zijn. En waarom: omdat
een klein aantal mensen zich vastklampen aan hun macht
en hun positie niet willen loslaten.
En worden in onze samenleving kinderen soms ook niet geofferd
aan de eer en de ambities van de ouders, die hun kinderen dwingen te
presteren tot hun eer en glorie?
Dat is soms even erg als te weinig aandacht en zorg.
Als ouders hun eigen ambities niet kunnen loslaten
en die zwaarder laten wegen dat het welzijn van hun kinderen,
dan doen ze hun kinderen veel tekort.
Lang geleden al kwam Abraham tot de ontdekking dat zijn God, onze God,
niet wil dat wij kinderen opofferen aan welk waan-idee of aan welke
afgod ook. Abraham is dus een man die bereid was dingen los te laten,
het verleden en de toekomst, maar ook vaste ideeën in een gemeenschap.
Wie durft loslaten wat hem gevangen houdt, krijgt meer terug dan hij
losliet, dat is de oude boodschap van de Bijbel.
Het leven krijgt soms pas zijn ware zin als we durven loslaten.
Loslaten kan pijn doen, maar het opent vaak wel de weg naar echt geluk.
Jezus was een mens die kon loslaten. Ook dat gelukzalige moment op de
berg, samen met lichtende figuren uit het verleden,
hij kon het loslaten om weer het gewone leven in te gaan.
Petrus kon nog niet; die wilde het vasthouden: 'Laat ons hier drie
tenten bouwen', zei hij. Maar Jezus stuurt hem de berg af, naar de
begane grond. Petrus moest nog veel leren loslaten, zijn dromen, zijn
ambities.
Zo moeten ook wij vaak iets loslaten om echt onszelf te zijn,
om echt mens te zijn naar Gods bedoelingen.
En loslaten kost altijd wat moeite, maar het loont de moeite.
En ongelukkig de mens die niets kan loslaten.
Om te beginnen wil ik u een tekst voorlezen die ik onlangs
tegenkwam.
Die tekst gaat als volgt:
Wie loslaat krijgt meer terug dan hij losliet.
Geef en u zal gegeven worden, zegt de Schrift,
zaai en vruchten krijg je, honderdvoud.
We liefde geeft, krijgt liefde terug; wie vertrouwen geeft, wordt
vertrouwd;
Wie vriendschap geeft, is nooit alleen.
Maar ook het omgekeerde is waar: Wie liefde eist, krijgt haat;
Wie vertrouwen verordent, wordt gewantrouwd;
wie vriendschap claimt, wordt met de nek aangekeken.
Op de belangrijke dingen van het leven heb je geen recht,
je krijgt ze, van mensen, van God.
Tot zover die tekst en ik vond het een heel behartigenswaardige
gedachte. Tegenwoordig wordt er juist zoveel nadruk gelegd op je
rechten, en je rechten moet je opeisen. In een aantal zaken is dat
misschien correct, maar als het gaat om fundamentele dingen van het
leven, om de zaken waar je levensgeluk van afhangt, dan hebben we geen
rechten, dan hebben we niets te eisen, maar alleen te geven.
Je kunt nooit tegen een ander zeggen: ik heb recht op je vriendschap,
op je liefde, op je vertrouwen. Die waarden kun je alleen verwerven als
je ze eerst zelf geeft. Zelfs dan heb je nog niet de garantie dat je ze
ook terug krijgt, jammer genoeg blijft het soms een eenrichtingsverkeer
maar zonder het zelf eerst te geven, krijg je het zeker niet.
En dat geven van vriendschap, liefde, vertrouwen, kan heel wat van ons
vragen. Het kan betekenen dat je veel moet loslaten, van jezelf, van je
verwachtingen, en ook van je zogenaamde rechten.
Neem bijvoorbeeld Abraham, de hoofdpersoon in de eerste lezing. Hem was
beloofd dat hij stamvader zou worden van een groot volk. En dan vraagt
God van hem zijn enige zoon te offeren, m.a.w. weg dromen, weg belofte.
Abraham was echter bereid het liefste en dierbaarste wat hij bezat te
offeren,
los te laten, te geven, om Gods vriendschap te verwerven.
God vraagt natuurlijk geen mensenoffers om zijn vriendschap te geven.
Maar het loslaten van iets dat je dierbaar is kan heel ver gaan.
Neem bijvoorbeeld ouders. Ouders zijn automatisch geroepen om veel
liefde te geven aan hun kinderen. Maar die liefde kan ook vragen
dat zij op een gegeven ogenblik hun kinderen loslaten, hun de ruimte
geven hun eigen leven te gaan leiden, hun eigen weg te gaan, ook als
die ingaat tegen de hoop en verwachtingen van hun ouders. Maar kinderen
dwingen helemaal te beantwoorden aan hun verwachtingspatronen, aan wat
zij belangrijk vinden,
dat resulteert in feite meestal in hun liefde en genegenheid verliezen.
Neem ook Petrus en zijn metgezellen. Ze dromen van Jezus' koninkrijk,
en zichzelf op belangrijke posten,
en daar op de berg ervaren ze iets van de glorie van hun koning.
Geen wonder dat ze daar wel willen blijven. Maar ook zij moeten die
droom loslaten, ze moeten de berg weer af, het gewone leven in, om met
moeite en zwoegen dat koninkrijk van Jezus nabij te brengen. En juist
door dat te doen zijn Petrus en zijn metgezellen de grondleggers van
Gods volk op aarde.
Wij allemaal verlangen naar vriendschap, naar liefde, naar geluk. Maar
ook voor ons geldt dat we het eerst zelf moeten geven, en het maakt dan
niet uit of je jong of oud bent, gezond of ziek en gebrekkig. Willen we
gelukkig zijn, dan moeten we veel kunnen loslaten, van onszelf, onze
verwachtingen, ons gemak. Maar wie loslaat, krijgt bijna altijd meer
terug dan hij losliet.
Ik heb nog nooit een verschijning gehad.
Ik heb nog nooit een stralende Jezus gezien, zoals de apostelen in het
evangelie. Ik ben ook nog nooit iemand anders tegengekomen die wel zo'n
ervaring had gehad, die boven op de berg was en iets van Gods glorie en
licht gezien had.
Ik heb in de loop der jaren wel mensen ontmoet die precies de
tegenovergestelde ervaringen hadden: niet op de berg maar in een diep
dal, geen stralend licht maar grote duisternis, geen ervaring van een
God die licht en warmte uitstraalt maar eerder het gevoel dat die
zogenaamde goede God hen in de kou liet staan.
Ik heb wel mensen ontmoet die zoveel meegemaakt hadden in hun leven aan
verdriet, aan teleurstellingen, aan tegenslagen
dat ze in een heel diep gat terecht gekomen waren, waarin niets van
Gods licht te bespeuren viel, waarin niets maar dan ook niets te vinden
was van Gods liefde, Gods goedheid, waar in de kerken altijd over
gesproken wordt.
Ik heb in de loop der jaren wel mensen ontmoet die zeiden: ik kan niet
meer geloven in God. Ik heb zoveel gebeden, zoveel gesmeekt, maar hij
heeft me laten stikken. Al dat gepraat over een liefdevolle God is
onzin, want als hij werkelijk zo liefdevol was, dan zou hij wel gezorgd
hebben dat dit me niet allemaal overkomen was.
En als je dan hun levensverhaal hoort, als je ziet wat ze meemaken,
dan valt het vaak heel goed te begrijpen dat zij zich zo voelen. Want
het leven kan soms verschrikkelijk hard zijn en mensen kunnen
verschrikkelijk veel te verduren krijgen.
En als er dan in de kerken in alle toonaarden gesproken wordt over een
God die zo goed en barmhartig is, over een God die nooit iemand in de
steek laat, dan kan ik me heel goed voorstellen dat dit voor hun heel
irritant en ongeloofwaardig overkomt.
En het grote probleem is, voor mij en voor ieder ander: wat moet ik
tegen ze zeggen, wat moet ik doen om hen te helpen? Ik kan hun ook geen
stralende Jezus laten zien. Ik kan niet bewijzen dat God toch goed en
liefdevol is. Ik kan ze niet zomaar zeggen: je ziet het helemaal
verkeerd, als ik ze niets anders te bieden heb. Je hebt het gevoel dat
je in zo'n situatie met lege handen staat,
en toch kunnen we meestal meer doen dan we zelf denken.
Ik kan hun geen lichtende God laten zien,
maar ik kan wel zelf een lichtpuntje voor hen zijn
in mijn medeleven, in mijn meevoelen met hun verdriet.
Ik kan hun niet Gods warmte laten voelen,
maar ik kan wel zelf iets van warmte voor hen zijn
in mijn nabijheid, in mijn hartelijke belangstelling.
Ik kan niet bewijzen dat God niemand in de steek laat,
maar ik kan wel tonen dat ik hen niet in de steek laat,
ook als het misschien heel veel van me vragen kan.
In het evangelieverhaal waarin de apostelen getuigen zijn van een Jezus
die licht uitstraalt, gaat het in eerste instantie niet om God die
lichtend aan Jezus verschijnt.
Het zijn twee grote leiders uit het oude testament, Mozes en Elia,
twee mensen die het ook moeilijk hebben gehad in hun leven.
Zij zijn het die Jezus moed inspreken, die licht voor hem zijn.
Petrus en zijn metgezellen vinden het prachtig.
Laat ons drie tenten bouwen, laat dit altijd zo blijven. Dit is zalig.
Maar die vlieger gaat niet op: er moet eerst werk verzet worden
Jezus heeft een zending te vervullen, hij moet licht zijn voor mensen,
voor zieken en gehandicapten, voor tollenaars en zondaars.
En de apostelen mogen nog niet achteroverleunen,
ook zij moeten zelf aan het werk,
ze moeten de berg af en zelf licht gaan zijn voor mensen.
Dat is ook de opdracht voor al zijn volgelingen.
Dat is ook onze roeping. Niet op ons eigen bergje blijven zitten
als het ons goed gaat, als het leven ons toelacht.
Maar naar mensen gaan die in het dal zitten, in de put, in het donker,
naar mensen in onze omgeving die moeilijke dagen doormaken.
En tegen mensen die in een diep dal zitten, moet je niet zeggen:
kop op, boven op de berg schijnt de zon, of: God zal licht voor je
zijn.
Nee, je moet zelf licht zijn, zelf warmte en meeleven geven,
en als je licht bent voor anderen, ervaar je meestal ook wat licht in
jezelf.
We dromen allemaal van een stukje hemel op aarde.
Maar wat moeten we ons voorstellen bij dat stukje hemel.
Daar is een mooi verhaaltje over. Misschien kent u het wel.
Er was eens een heel brave man die één grote wens had
dat hij een keer de hemel en de hel mocht zien.
En omdat hij altijd zo goed geleefd had, stond God hem die gunst toe.
En God nam hem mee en bracht hem bij een heel grote zaal. 'Dit is de
hel', zei God. De man zag een grote zaal met tafels vol met heerlijk
eten. Er stonden prachtige bloemen in de zaal en alles was even mooi.
Aan de tafels zaten allemaal mensen, maar die keken allemaal heel
verdrietig
want ze hadden allemaal stijve armen zodat ze niets van dat heerlijke
eten naar binnen konden krijgen,
hoe hard zij het ook probeerden.
De man knikte. Hij begreep het. Dit was de hel.
Toen gingen ze naar de hemel. En weer kwamen ze in een grote zaal met
tafels vol met heerlijk eten.
Ook daar was alles even prachtig en mooi net zoals in de hel. En aan de
tafels zaten mensen, net zoals in de hel. En al die mensen hadden ook
stijve armen, maar ze keken allemaal heel blij.
Het was één groot feest in deze zaal.
En de man zaghoet de mensen met hun stijve armen bij hun overburen het
eten in de mond stopten. Ze konden met hun stijve armen niet bij hun
eigen mond komen, maar wel bij die van hun overburen. Dat was de hemel.
De mensen in de hel kwamen niet op het idee om elkaar te helpen; daarom
zaten ze ook in de hel en gingen ze dood van de honger. Maar in de
hemel dachten de mensen niet aan zichzelf, maar aan de anderen. En
daarom bleven ze leven en waren ze in de hemel.
De man knikte, hij had het begrepen.
Die hel en die hemel uit dit verhaaltje vind je overal in de wereld,
en zeker ook in een land als Brazilië.
Daar vind je de dure villa's van de grootgrondbezitters en andere
rijken.
Ze hebben op materieel gebied alles wat hun hartje begeert,
ze leven in grote luxe, maar zijn ze ook gelukkig?
Vaak maken zij het leven voor zichzelf en anderen tot een hel,
omdat ze wel willen graaien, heel dikwijls ten koste van de armen,
maar toch niet in staat zijn zich te voeden met echt geluk,
juist ook omdat ze geen oog hebben voor het welzijn van mede mensen.
In Brazilië heb je miljoenen armen, boeren van het land verdreven,
heel velen die wonen in de krottenwijken bij de grote steden.
Ze dromen allemaal van een beter leven, een stukje hemel op aarde.
Dat is ook de reden dat velen naar de grote steden verhuizen,
want daar zien ze de villa's van de rijken en zo leven willen ze ook
wel.
Maar de meesten komen in de hel van de krottenwijken terecht,
in een strijd om te overleven in een jungle vol geweld, uitbuiting,
discriminatie.
Maar op allerlei plekken zie je ook mensen
die proberen om die hel om te vormen tot een stukje hemel,
door niet alleen aan eigen belangen te denken
maar om samen te werken aan allerlei kleine projecten.
En dan zie je in die jungle van de krottenwijken toch kleine oases
groeien
waar ondanks alle armoede mensen blij zijn met elkanders hulp,
waar ze daardoor ook elkaar nieuwe toekomstkansen geven.
Daar krijgt het rijk der hemelen waar Jezus zo vaak over sprak
beetje bij beetje gestalte.
In het evangelie van vandaag hoorden we
dat Jezus en zijn gezellen ook even een hemelse ervaring hadden,
en dat is natuurlijk prachtig, geen wonder dat de leerlingen daar wel
willen blijven.
En Jezus voelde zich door Elia en Mozes gesterkt in zijn droom
om het rijk der hemelen uit te dragen en werkelijkheid te maken
maar hij besefte ook heel goed dat hij doorvoor aan het werk moest,
en dat hem daarbij nog een hoop moeilijkheden te wachten stonden.
Daar liet hij zich niet door afschrikken,
hij bleef geloven in zijn ideaal van het rijk der hemelen.
En in alle toonaarden komt het in zijn prediking steeds weer naar
voren:
in dat rijk der hemelen is het nodig dat je niet voor je zelf alleen
zorgt
maar dat je een helpende hand reikt naar de mensen om je heen.
Dan kan er ook in deze wereld, die voor sommigen op een hel lijkt,
toch een stukje hemel werkelijkheid worden.