Als je de evangelieverhalen goed leest,
dan moet je er soms wel wat vraagtekens bij zetten.
Zou het zo wel echt gebeurd zijn?
Die vraag komt bij mij ook naar boven bij de tekst van vandaag.
Jezus wandelt langs het meer, ziet daar een stel vissers en zegt:
He Petrus, kom met me mee, Andreas, volg mij, en ze doen het.
En jullie, zonen van Zebedeüs, laat je vader maar alleen zitten,
je moet met mij op stap. En ze doen het.
Zoals het er staat is het wel heel erg onwaarschijnlijk.
Die vissers, die ruwe bonken, zonder enige scholing,
laten zich niet zomaar van hun netten wegroepen,
dat zijn geen mensen om zomaar met een prediker op stap te gaan.
En toch is dat gebeurd en daar is maar één verklaring voor:
ze hebben die prediker een aantal keren gehoord,
ze hebben geluisterd naar wat hij te vertellen had en ze waren zo onder
de indruk van zijn woorden
dat ze bereid waren om die enorme stap te doen:
om hun netten en familie achter laten en met hem een onzekere toekomst
tegemoet gaan.
Of ze helemaal begrepen hebben waar het Jezus om ging,
dat is nog maar de vraag, in de verdere evangelieverhalen
blijkt meer dan eens dat ze er eigenlijk niets van snapten.
Toch heeft die Jezus een grote indruk op hen gemaakt,
en daarom zijn ze met hem in zee gegaan.
Wat Jezus toen allemaal gezegd heeft, weten we niet,
wel geeft hij haast terloops in het evangelie van vandaag aan
wat hun roeping is, waar het hem om gaat,
en hij gebruikt woorden die zij verstaan:
ik zal maken dat jullie vissers van mensen worden.
Vissers van mensen zijn, daar gaat het Jezus om.
Dat kun je wel op twee manieren verstaan:
je kunt denken aan het vangen van mensen, het winnen van zieltjes,
zo werd het vroeger wel eens gezegd. Dat is het dus niet.
Het is wel: mensen opvissen, mensen redden, mensen nieuw leven geven.
Mensen dreigen soms te verdrinken in een zee van eenzaamheid,
in een zee van verdriet, in een zee van frustraties.
Mensen kunnen soms het hoofd niet meer boven water houden.
En heel Jezus' leven is gericht op het redden van die mensen, om hun
leven weer zin en toekomst te geven,
en hij roept medewerkers om datzelfde te gaan doen.
De apostelen waren toen zijn medewerkers, wij zijn het vandaag.
Ook wij zijn geroepen, wij allemaal, niet alleen de priesters zijn
geroepen,
niet alleen de kloosterlingen, maar ieder van ons,
ieder die gelooft in Jezus' boodschap, in zijn weg ten leven.
Waartoe we geroepen zijn dat begrijpen we denk ik wel, min of meer,
maar hoe dat waar te maken in ons leven, dat is een probleem.
Vissers, redders van mensen worden, vinden we best een mooie gedachte,
maar onze netten en onze gewone beslommeringen daarvoor achterlaten,
daarvoor uit ons gewone leven durven stappen
om dat waar te maken aan mensen in onze omgeving, dat is een ander
verhaal.
Dat zullen we alleen kunnen opbrengen als we juist als die apostelen
toen
onder de indruk raken van Jezus' boodschap, als we ons echt
aangesproken voelen door wat hij ook ons te zeggen heeft.
En daar ligt voor een deel ons probleem.
Wij hebben immers niet die directe ervaring zoals de apostelen die toen
hadden: we horen hem niet rechtstreeks,
we kunnen Jezus alleen uit de evangelieverhalen kennen,
en dat zijn geen letterlijke verslagen van wat hij toen zei en deed,
maar een neerslag van zijn woorden en handelingen,
zoals de apostelen die zich later herinnerden.
Dat ligt voor ons dus wel wat moeilijker dan voor de toehoorders toen.
Maar hoeveel mensen nemen de moeite om die verhalen te lezen?
Hoeveel nemen de moeite om zich er wat in te verdiepen?
Je ziet steeds hoe mensen die dat wel doen, in een bijbelgroep
bijvoorbeeld,
dat zij altijd enthousiast worden voor die boodschap.
Alleen door ons erin te verdiepen leren we hem kennen, alleen als we
hem kennen, kan hij ons boeien.
Alleen als we echt geboeid raken door hem, kan Hij ons roepen,
en kunnen wij die roeping waar maken.
Tegelijk denk ik dat we allemaal wel een beetje weten waar het om gaat,
en velen van ons proberen dat ook zo goed mogelijk waar te maken in hun
leven, in hun omgang met medemensen.
Er zijn heel wat vissers van mensen in ons midden,
mensen die zieken en eenzamen bezoeken.
En toch denk ik dat het goed is als we stil staan bij die roeping, en
bij degene die roept, want er kan nog veel meer gebeuren.
Het evangelie vertelt ons een mooi roepingsverhaal
maar ik kan me niet voorstellen dat het zo in werkelijkheid gegaan is.
Jezus komt aan de oever van het meer een stel vissers tegen,
hij zegt tegen hun: kom volg me, en zonder enig commentaar komen ze
mee.
Het wil er bij mij niet in dat die vissers zomaar hun boten en netten
achterlieten
om achter die vreemde rabbi uit Nazaret aan te gaan.
Verbeeldt u zich dat ik u zou vertellen dat ik als Jezus door Overloon
liep
op zoek naar enkele helpers.
Dat ik bij Bos en Berg binnenging en tegen Hay zei: "Kom volg mij, dan
mag je andere mensen te drinken geven".
En Hay kwam meteen achter de tap vandaan om mee te gaan.
"José, ik ben weg hoor". En dat was het.
Als ik dat vertel, gelooft geen mens dat en terecht.
Ik denk dat het bij die vissers in Gallilea precies hetzelfde was.
Die waren ook veel te nuchter om zomaar achter zo'n vreemde prediker
aan te lopen.
Je boot en je netten achter laten, je vader achter laten
dat is een enorme stap, dat doe je niet zo maar,
zeker als je niet goed weet wat die prediker eigenlijk precies wil.
Wij denken al gauw aan de vele wonderen die Jezus volgens de
evangelieverhalen deed.
En dan denken we: geen wonder dat ze met hem op stap wilden.
Als ik hier wonderen kon doe, dan weet ik zeker dat elk weekend de kerk
vol zat.
Maar toen Jezus zijn eerste helpers riep, had hij waarschijnlijk nog
geen enkel wonder gedaan.
Tenminste daar blijkt niets van in de evangelieverhalen.
Ik kan me alleen voorstellen dat ze met die Jezus op weg gaan
als ze hem al een aantal keren gehoord hebben,
en als ze geboeid geraakt zijn door wat hij te zeggen had.
Geen liefde op het eerste gezicht maar zich aangesproken voelen
door zijn boodschap.
Op verschillende plaatsen vind je teksten als: hij sprak anders dan de
andere predikers, hij sprak met gezag.
De boodschap die hij bracht zit ook verwoord in wat hij tot zijn nieuwe
helpers zei:
ik zal maken dat jullie vissers van mensen worden.
Daarbij moeten we niet denken aan zieltjes winnen,
zoveel mogelijk mensen binnen halen in je netten.
Maar het gaat hier om mensen opvissen, mensen naar boven halen,
mensen die dreigen te verzuipen in een zee van hun ziekte, van hun
narigheid.
Het gaat hier om levens redden van mensen die dreigen te vergaan in de
woelige zee waarin hun leven terecht gekomen is.
Het gaat hier om mensen oppikken
die schipbreuk geleden hebben in de samenleving
en hun nieuwe kansen geven op een goed bestaan.
Die dingen heeft Jezus heel concreet gedaan.
Dat is zijn boodschap, dat is ook onze roeping.
Ook tegen ons zegt hij: kom volg mij en wees vissers van mensen.
En durven wij juist als die eerste apostelen die keuze te maken:
uit ons bootje te stappen en nieuwe onbekende wegen te gaan,
of is het; blijven zitten waar je zit en verroer je niet.
Toen wij gedoopt zijn, hebben we gezegd: we willen met die Jezus in
zee.
Nu ja, wij hebben zelf toen natuurlijk niets gezegd, misschien alleen
maar heel hard gehuild.
We wisten toen niet wat er gebeurde, wat het betekende.
Onze ouders hebben toen voor ons gekozen,
maar we hebben die keuze van onze ouders later overgenomen,
en dus staan we voor de opdracht om vissers van mensen te zijn,
om zorg te hebben voor medemensen die het moeilijk hebben.
Maar we kunnen ook nu die keuze alleen maken en waar maken in ons leven
als die Jezus van toen ook ons boeit met zijn boodschap, als we de zin
en de waarde ervan inzien.
En kinderen zullen zich alleen dan door die boodschap aangesproken
voelen
als ze mensen om zich heen zien door wie die boodschap ook
daadwerkelijk beleefd wordt
en de mensen die zij zien, zijn wij.
Die profeet Jona uit de eerste lezing was toch een mooi nummer. Het
stuk voorafgaande aan deze lezing is weggelaten, zodoende lijkt het net
alsof Jona meteen doet wat de Heer hem opdroeg. Maar niets is minder
waar. Wellicht kent u het hele verhaal nog.
Jona krijgt de opdracht de bewoners van de stad Ninive tot de orde te
roepen, tot de orde van God. Maar in eerste instantie ziet hij dat
helemaal niet zitten.
Een stad vol heidenen bekeren, dat is toch onzin, dat lukt toch nooit.
Ze zien me al aankomen, denkt hij, ze luisteren toch niet. Er naartoe
gaan om daar te gaan preken, is alleen maar tijdverspilling. En die
stad is zo verschrikkelijk groot, er is geen beginnen aan. En Jona gaat
de andere kant uit, hij loopt weg van zijn taak.
Die Jona, zit die niet een beetje in ieder van ons? Weglopen van iets
wat je eigenlijk zou moeten doen, gebeurt dat niet heel vaak, ook bij
ons? Iemand is heel erg ziek, een collega, een goede bekende. Je moet
eigenlijk eens op bezoek gaan . Dat wordt van je verwacht. Maar je ziet
er verschrikkelijk tegenop. Je weet niet wat je zeggen moet. Hoe zullen
ze reageren? En dus zoek je een alibi.
Ik heb het zo druk, ik heb deze week echt geen tijd.
Ik heb een zieke thuis die alle aandacht vraagt. Het is geen weer
geweest om te gaan. Het heeft toch weinig zin dat ik ga, ik heb er
niets aan en hij ook niet. Kortom, een litanie van meestal ongegronde
redenen, om maar niet te hoeven doen waartoe je je eigenlijk wel
geroepen voelt. Net als Jona gaan we vaak op de loop voor moeilijke
dingen.
Maar dan kan er een moment komen dat je er niet meer onderuit kunt, dat
je dan toch maar die moeilijk stap zet, misschien met de moed der
wanhoop en dat je net als Jona gaat doen wat je behoort te doen in die
omstandigheden, dan kan dat een heel bijzondere ervaring zijn. Toen
Jona voor de tweede keer de opdracht kreeg om naar Ninive te gaan,
en hij ondanks zijn bezwaren toch maar ging, toen beleefde hij een
enorme verrassing: er werd naar hem geluisterd en de bewoners van
Ninive bekeerden zich.
Een soortgelijke ervaring kunnen ook wij hebben. Als we dan toch, net
als Jona, alle moed verzamelen om te gaan doen wat van ons verwacht
wordt, verwacht mag worden,
als we toch doen waar we heel erg tegenop gezien hebben, dan blijkt het
heel vaak een bijzondere positieve ervaring te zijn. Dan zeggen we
vaak: dat had ik eerder moeten doen. En net als toentertijd Jona en de
mensen van Ninive worden ook wij er andere, betere mensen van.
Als we nu even kijken naar het evangelieverhaal van vandaag, dan zien
we dat die eerste leerlingen heel anders reageren dan die Jona. Jezus
vraagt een aantal vissers om voortaan met hem in zee te gaan, en dat
doen ze zonder aarzelen, zonder enige uitvlucht, zonder uitstel. Kom en
volg mij, zegt Jezus en terstond lieten Simon en Andreas hun netten in
de steek en volgden hem. En ook de zonen van Zebedeüs lieten hun vader
en de boot achter en volgden hem.
Je kunt je haast niet voorstellen dat het zo in werkelijkheid gegaan
is,
maar de evangelist benadrukt zo wel hun onvoorwaardelijke bereidheid
om Jezus te volgen, om juist als hij vissers, redders, van mensen te
worden.
Ook wij zijn Jezus´ volgelingen, maar wij hebben soms wel onze
aarzelingen.
Hem volgen, zijn leerling willen zijn, leven volgens zijn blijde
boodschap gaat bij ons wel eens gepaard met allerlei bedenkingen.
Onvoorwaardelijk zijn weg gaan, doen wat hij van ons vraagt,
dat klinkt heel mooi, maar in de praktijk van het leven lijkt dat bijna
een onmogelijke opgave.
Wij hebben vaak allerlei redenen om de boot wat af te houden,
soms misschien wel eens terecht, zeker, maar veel vaker onterecht.
Ik zou wel naar hen toe willen gaan, maar ik denk niet dat ik gelegen
kom. Ik zou wel vaker naar de kerk gaan, als ze maar meer Latijn
zongen. Ik zou daar en daar wel iets aan willen geven, maar ik
betwijfel of het wel goed terecht komt. Ik wil best wat doen, maar niet
alleen, anderen moeten maar eerst gaan, of: nu nog niet, dat komt wel
later. Maar van uitstel komt al te vaak afstel.
Als we echt Jezus' volgelingen willen zijn, als we juist als zijn
leerlingen vissers van mensen willen zijn: mensen redden uit de zee van
verdriet, van ellende, dan mag de eerste vraag nooit zijn: komt het mij
wel uit, dan moet de eerste vraag zijn: wat kan ik hier doen, hoe kan
ik hier een helpende hand bieden?
En zeggen we tegen onszelf: waar een wil is, is een weg. Of zijn we te
vaak toch als die Jona en kijken we de andere kant uit?
Sinds de afgelopen week is Barak Obama de nieuwe president van
Amerika.
Door velen is hij verwelkomd als een soort Messias,
als een profetische figuur die alles beter zal maken.
Ik hoop voor hem en voor iedereen dat hij die verwachtingen een beetje
waar kan maken.
Hij is al een hele tijd bezig geweest om medewerkers rond zich te
verzamelen,
allemaal bekwame mensen die hij nodig heeft om zijn job te klaren.
Verbeeld je eens dat hij zijn medewerkers zomaar van de straat geplukt
zou hebben,
een aantal mensen uit de getto's in New York,
enkele Latino's uit Chicago, wat boeren uit het zuiden.
Iedereen zou hem voor gek verklaard hebben.
Dan was hij waarschijnlijk meteen na zijn inauguratie weer weggestemd.
Anderzijds: het zou best eens een goed idee kunnen zijn
als hij zich ook liet adviseren door gewone mensen van de straat,
daar speelt zich toch de werkelijkheid van het leven af.
Kijken we eens naar het evangelie van vandaag.
Jezus was ook een Messias, een profetische figuur, een verlosser,
die een nieuwe wereld wilde bewerken.
Ook hij nam de tijd om medewerkers te vinden om samen met hen die
geweldige taak te gaan vervullen.
En wat zien we: hij kiest een stelletje vissers,
ruwe bonken die waarschijnlijk niet konden lezen of schrijven,
mensen uit de provincie, door velen als minderwaardig volk gezien.
Maar goed dat er toen geen paus en bisschoppen waren,
die hadden hem dit vast en zeker ten strengste verboden.
Hij had bestudeerde mensen moeten nemen,
die waren er in Jeruzalem ook genoeg te vinden.
Uit de evangelieverhalen blijkt telkens weer dat Jezus niets moest
hebben
van al die geleerde heren uit Jeruzalem,
die joodse schriftgeleerden krijgen regelmatig de wind van voren,
vanwege hun bekrompenheid en lettertjesgeest.
Zij maakten zich druk om allerlei kleinigheidjes
en verloren daardoor vaak de werkelijkheid uit het oog.
Jezus kiest als zijn medewerkers een aantal vissers,
beslist geen geleerden, waarschijnlijk ook niet de braafste mensen van
die tijd,
maar wel mensen die heel dicht bij de werkelijkheid van het leven
stonden,
mensen die midden in de natuur stonden,
die, wachtend in hun bootje op vis in hun netten,
veel tijd hadden om na te denken over de dingen van het leven.
Mensen ook die vaak de pech hadden niets te vangen
maar die toch doorgingen, in de hoop, in het vertrouwen
dat het een volgende keer wel zou lukken.
Daarom waren zij in de ogen van Jezus geschikte kandidaten
om hem te helpen en zijn werk voort te zetten.
Jezus zelf stond ook heel dicht bij het gewone leven,
zijn preken waren niet hoogdravend maar heel concreet geënt op het
dagelijkse bestaan van de gewone man, van vissers en boeren.
Barak Obama wordt gezien als iemand die een verandering ten goede
teweeg kan brengen,
in Amerika en in de wereld van vandaag
en zijn slogan is: Yes, we can, ja dat kunnen we.
Daarmee roept hij op tot vertrouwen dat het anders kan, beter kan.
Jezus kende geen Engels, anders had hij wellicht ook die kreet gebruikt.
Hij roept zijn toehoorders regelmatig op om vertrouwen te hebben
dat het anders kan, dat het anders moet.
En als wij zeggen dat we in hem geloven,
dan moeten we niet passief aan de kant blijven staan
als we dingen in de samenleving signaleren die niet goed zijn,
maar veeleer kijken of we er iets aan kunnen doen. En we kunnen veel
meer dan we vaak denken, Yes, we can,
we kunnen het, misschien niet in grote dingen,
maar ook de kleine dingen zijn van groot belang in een samenleving.
Als we dat vertrouwen hebben, dan is er toekomst
toekomst voor iedereen, ook voor de dopeling van vandaag,
voor alle kinderen die nu opgroeien in onze wereld.
Geloven in Jezus' boodschap is ook het vertrouwen hebben
dat we veel kunnen doen om die toekomst goed te maken.
Yes, we can, we kunnen het, maar het moet ook zijn: Yes, we will, we
willen het.
En het kleine beetje dat we kunnen doen, kan van enorme waarde zijn.