Ik wil beginnen met een verhaaltje. In de Braziliaanse stad San
Sebastopol, met de gelijknamige parochie, heerst een zeer bedrukte
stemming. Ze hadden daar een brief van de bisschop ontvangen waarin
deze hen meedeelde dat de twee Franse priesters die al jaren zorg
droegen voor de parochie verplaatst werden naar een andere parochie in
het bisdom en tot zijn spijt moest de bisschop de parochianen van San
Sebastopol vertellen dat hij voorlopig geen andere priesters voor hen
had. Ze zouden een tijd lang zonder moeten doen.
Heel de parochie was in rep en roer, ook degenen die zich anders nooit
met de kerk inlieten. Sommigen stelden voor om de twee Franse priesters
op te sluiten in de pastorie, dan konden ze niet weg. Anderen wilden
een grote mars naar de bisschopsstad. De meesten zaten in ongeloof bij
elkaar en wisten niet wat ze hier nu mee aan moesten.
Toen kwam er een handelsreiziger in de stad en die merkte meteen dat er
iets mis was. Toen hij ernaar vroeg, kreeg hij prompt het hele verhaal
te horen. Hoe moest het nu toch verder, zonder priesters? Dat ging toch
helemaal niet.
Toen vroeg de handelsreiziger: "Als die twee Franse priesters weggaan,
nemen ze dan de kerk mee?" "Neen," zeiden ze, "het kerkgebouw blijft
natuurlijk gewoon staan, dat is van de parochie."
"Nemen ze soms God mee, dat jullie geen God meer hebben?" "Neen, God
bleef natuurlijk, Die was geen bezit van de priesters." "Nemen ze dan
alle geld mee, dat nodig is om de parochie draaiende te houden?" "Nee,
ook dat niet, het geld in de parochie was van de parochi-anen en niet
van de priesters." "Nemen ze dan alle boeken meer, het misboek, het
evangelieboek en de doopboeken?" "Nee, natuurlijk niet, die blijven
gewoon hier." "Als de priesters weg zijn, kunnen jullie dan helemaal
niet meer bidden?" "Jawel, dat kunnen we dan ook."
"Dan begrijp ik er niets van," zei de handelsreiziger. "Die priesters
nemen niets mee wat van jullie is, ze laten alles achter in en voor de
parochie. Dan moeten jullie toch verder kunnen."
Tot zover dit Braziliaanse verhaaltje. Maar ook in onze eigen omgeving
leeft bij velen het schrikbeeld: hoe moet het toch verder als we geen
pastoor meer hebben? En in vele parochies, zeker de kleinere, is dat
reeds geheel of gedeeltelijk het geval. Met veel kunst en vliegwerk
komt er in de meeste parochies nog heel regelmatig een priester.
Maar ik denk dat het goed is dat elke parochie zichzelf de vraagt
stelt: als we geen priester meer hebben, hoe dan verder? Als een
parochie zou ophouden te bestaan als ze geen eigen priester meer zouden
hebben, dan mankeert er iets aan die parochie. Of de parochie een
levende geloofsgemeenschap is, dan mag niet van de pastoor afhangen:
dat is de verantwoordelijkheid van alle parochianen.
Vroeger had je de parochie en ergens erboven de pastoor, vaak nog met
kapelaans. En die deden al het werk, of althans met grootste deel, ze
hadden niemand anders nodig, ze konden het alleen wel af. Toen kwamen
wel veel mensen naar de kerk op zondag, maar er waren niet veel
parochianen die echt actief waren in de geloofsgemeenschap.
Tegenwoordig komen maar weinig mensen meer naar de kerk in het weekend,
maar er zijn veel en veel meer mensen actief in de parochie, op
allerlei terrein. En dat laatste is heel belangrijk. En ik durf te
zeggen dat al die vrijwilligers veel belangrijker zijn dan de pastoor.
Niet iedereen zal het daar mee eens zijn, en natuurlijk, een eigen
priester met rondom hem vele vrijwilligers is natuurlijk altijd beter.
Maar nogmaals: niet een pastoor bepaalt of een parochie een levende
geloofsgemeenschap is, maar de parochianen zelf, en met name de
vrijwilligers.
Gelukkig zijn er vele vrijwilligers op allerlei gebied, toch blijven er
altijd knelpunten. Heel veel mensen zeggen: we hebben er geen tijd
voor. Heel veel mensen denken te gemakkelijk: hier ligt geen taak voor
mij, daar moeten anderen maar wat aan doen; of ze zeggenveel te vlug:
dat kan ik toch niet. Velen zien het nut er niet van in en blijven het
liefst een beetje aan de zijlijn staan. Velen schrikken af omdat ze
denken dat ze te weinig bagage ervoor hebben.
Maar, feit is: als te weinig mensen zich laten uitdagen en actief
worden in onze parochies, dan ziet de toekomst er slecht uit.
Horen, zien en zwijgen, u kent allemaal wel dat gezegde,
en vaak is dat een heel verstandige houding.
Wil je de lieve vrede bewaren dan is het soms maar het beste
je mond te houden bij wat je ziet en hoort.
Het kan dikwijls een vorm van verdraagzaamheid zijn,
en verdraagzaamheid is uiterst belangrijk overal waar mensen het leven
delen, het huis, het werk, de buurt.
Horen, zien en zwijgen, het kan heel goed zijn, maar lang niet altijd.
Horen, zien en spreken, kan in veel gevallen een veel betere houding
zijn,
of: horen, zien en in beweging komen, in actie komen,
je laten uitdagen door wat je hoort en ziet, erop reageren.
Zwijgen, passief aan de kant blijven staan is niet altijd de juiste
houding.
Horen en zien: zo sta je open voor de wereld om je heen,
voor de mensen die je ontmoet in je dagelijks bestaan.
En van die wereld, van die mensen gaat dikwijls een uitdaging uit: de
vraag: hoe ga je om met hetgeen je hoort en ziet.
Ik hoor bijvoorbeeld iemand op een enorme manier roddelen over een
ander.
Je hoort dat aan en je staat voor de vraag: hoe reageer ik daarop?
Zwijg ik en laat ik die ander maar praten?
Beaam ik die ander in zijn uitspraken? Of probeer ik die ander te
corrigeren?
Welke keuze maak ik dan? De ander corrigeren zou natuurlijk het beste
zijn.
Je ziet bijvoorbeeld hoe bij jou in de buurt iemand zit te vereenzamen.
Wat doe je met dat gegeven dat je signaleert?
Loop je er in een grote boog omheen? Denk je: hier ligt geen taak voor
mij, dit moeten anderen maar opknappen?
Of zeg je: ik zou wel eens op bezoek willen gaan, maar ik heb geen
tijd?
Of wip je toch regelmatig eens even binnen.
Daar ligt een uitdaging, en dus een keuze. En eens op bezoek gaan is
natuurlijk de beste keuze.
Zo zit ons leven vol uitdagingen, maar vaak zijn we ziende blind en
horende doof zijn.
Telkens weer moeten we keuzes maken, soms is dat heel gemakkelijk, soms
kan dat best moeilijk zijn.
Maar het belangrijkste is: je moet willen zien en willen horen.
Je oren open houden en je ogen goed te kost geven, daar gaat het om.
In het evangelie hoorden we hoe Johannes de Doper tegen zijn leerlingen
zegt:
Zie het Lam Gods, en hij wijst dan naar Jezus.
Zie die man daar, kijk er eens goed naar, dat is een bijzonder man.
En als die leerlingen Jezus dan achterna gaan en hem vragen: waar woont
u?
dan is het antwoord: Ga mee om te zien.
Kom maar mee, en kijk maar eens goed om je heen.
En, zo staat er in het evangelietekst, ze blijven de hele dag bij Hem.
Er staat niet wat ze gezien hebben of wat ze gehoord hebben,
maar blijkbaar heeft het grote indruk op hen gemaakt.
Als Andreas later zijn broer Simon tegenkomt, zegt hij:
We hebben de Messias gevonden. En dat is een heel bijzondere uitspraak.
We weten dat ze met deze Messias in zee gegaan zijn,
die uitdaging hebben ze aangenomen.
De uitdaging waar mensen voor kunnen komen te staan
komt gewoonlijk van medemensen, maar in wezen is het God die roept.
Dat wordt vertelt in de eerste lezing: dat de roeping van Samuël, een
van die prachtige verhalen uit het Oude Testament.
Samuël hoort wel het roepen maar weet het niet thuis te brengen.
Hij gaat uit van de meest voor de hand liggende veronderstelling
dat zijn meester, de oude priester Eli, geroepen heeft.
Het zou raar geweest zijn als hij anders gedacht had.
Pas in derde instantie realiseert de oude Eli zich dat het God is die
roept.
"Spreek, Heer, uw dienaar luistert." zo moet Samuël gaan luisteren.
Het verhaal van Samuël herhaalt zich steeds weer in onze
mensenverhalen.
Als wij, van dichtbij of veraf, iemand zien of horen, die op de een of
andere manier een beroep op ons doet,
dan denken we er geen moment aan dat God ons daarin roept.
En toch kan dat wel eens het geval zijn.
In en door mensen kan God een beroep op ons doen.
We zijn allemaal geroepen om mensenhoeders te zijn,
broeder, zuster voor de medemens, die of wat hij ook is.
En in allerlei situaties worden wij uitgedaagd om die roeping waar te
maken,
ieder van ons naar zijn eigen mogelijkheden, in zijn eigen
levenssituatie.
Horen, zien en zwijgen, kan soms het verstandigste zijn,"
in elk geval heel vaak het gemakkelijkste.
Maar, horen, zien en in actie komen, is meestal niet de eenvoudigste
maar wel de betere keuze.
Gelukkig voor onze samenleving zijn er velen die deze uitdaging
aannemen.
Hopelijk horen ook wij daarbij.
Als u een beetje het nieuws gevolgd hebt, hebt u ongetwijfeld gehoord
over dat drama van de kinderlijkjes in Beverwijk en Haarlem.
Voor mij is het tenminste een ongelooflijk drama.
Dat een vrouw in een postnatale depressie zoíets doet is al niet te
begrijpen,
dan moet je als moeder toch wel heel erg van de kaart zijn,
maar volgens deskundigen schijnt dat mogelijk te zijn.
Het meest bizarre in de berichtgeving vind ik echter dat niemand iets
van haar zwangerschappen gemerkt schijnt te hebben,
haar man niet, haar buren niet, haar familie niet.
Dan denk je: hoe is dat in 's hemelsnaam mogelijk?
Zoiets kan eigenlijk alleen gebeuren als mensen helemaal geen echt
contact met elkaar hebben,
als ze totaal langs elkaar heen leven.
En dat is al een drama van zichzelf.
Dit is natuurlijk een heel extreem voorbeeld van langs elkaar heen
leven,
maar iets ervan komt in onze samenleving wel steeds meer voor,
niet zozeer in een kleinere gemeenschap als de onze,
maar wel in de grotere steden waar mensen van elkaar vervreemden,
waar men bovenop elkaar woont in een flat maar de buren niet kent.
En elke vorm van samenleven, elke vorm van verbondenheid,
begint toch met elkaar kennen, te beginnen met de naam,
maar ook wie of wat die ander is, ook zijn vreugde en verdriet.
Dat vraagt dat je aandacht hebt voor anderen, dat je geïnteresseerd
bent in hun wel en wee.
Daar gaat het ook eigenlijk om in het evangelie van vandaag.
Johannes de Doper heeft Jezus al ontmoet en nu zegt hij tegen twee van
zijn volgelingen, wijzend naar Jezus, die daar is een bijzonder mens,
hij is de beloofde Messias.
En die twee volgelingen willen wel wat meer weten over die man
en gaan hem achterna, ze zoeken hem op.
En het blijft niet bij een korte kennismaking langs de weg,
nee, ze gaan met Jezus naar zijn huis en blijven de hele dag bij hem.
Dat is de manier om elkaar te leren kennen.
Wat ze besproken hebben, wordt niet vermeld in de evangelietekst,
maar je mag veronderstellen dat het iets meer was dan wat oppervlakkig
praten over koetjes en kalfjes.
Reken maar dat Jezus gesproken heeft over zijn idealen.
Het is niet voor niets dat Andreas later tegen zijn broer zegt
dat ze de Messias gevonden hebben.
Dat was het begin van een heel nauwe band tussen Jezus en zijn vrienden.
De eerste lezing ligt een beetje in dezelfde lijn.
De jonge Samuël die in het tempel bij de priester Eli woonde
had nog geen band met God.
Samuël had de Heer nog niet leren kennen, staat er in de tekst,
want de Heer had zich nog niet eerder aan hem bekend gemaakt.
Samuël had daarom niet door wie hem geroepen had,
maar toen hij gezegd had: spreek, Heer, uw dienaar luistert,
toen kon er ook een bijzondere verbondenheid met de Heer ontstaan
en dat maakte Samuël tot een van de grote profeten van het oude
testament.
Een houding van "vertel maar, ik luister" is een wezenlijke voorwaarde
om samen een gemeenschap te vormen en een leefbare gemeenschap.
Als mensen zich opsluiten in zichzelf, voor welke reden dan ook,
komen ze onherroepelijk buiten de gemeenschap te staan. Maar als er
niemand is die bereid is om te luisteren,
als niemand de moeite neemt om stil te staan bij een ander
om zijn of haar verhaal te aanhoren,
ook dan komen mensen buiten de gemeenschap te staan.
En dat kan een drama worden voor de betrokkenen.
En jammer genoeg hoor je steeds meer verhalen van mensen die
vereenzamen, die het leven op eigen kracht niet aankunnen
maar niemand hebben om hun hart te luchten.
De teksten van vandaag horen bij de bijbelse roepingsverhalen,
Samuël wordt geroepen om een rol te spelen in het Israël van toen.
Andreas en Petrus werden geroepen om een rol te spelen
in de verkondiging van Jezus' blijde boodschap.
Wij allemaal zijn geroepen om aandacht te hebben voor elkaar,
om te luisteren naar wat een ander kwijt wil, zijn vreugde en zijn
verdriet.
Ook datis inhoud geven aan Jezus' blijde boodschap,
dat is bijdragen aan een warme en hechte gemeenschap,
nodig om zinvol te kunnen leven.