Ruim 300 jaar geleden kwam de Italiaanse Jezuïet Matteo Ricci
als missionaris naar China.
Hij was niet de eerste missionaris, wel een heel belangrijke,
maar hij is vooral bekend om zijn manier van werken
waardoor hij in zijn tijd ook een heel omstreden figuur was.
Toen Ricci in China kwam, ging hij eerst alles goed bestuderen:
de cultuur, de tradities, en vooral ook de taal.
Hij zei: wil ik hier kunnen werken dan moet ik me aanpassen aan de
mensen, ik moet a.h.w. in hun huid kruipen en dus moet ik eerst de
mensen begrijpen.
Hij vertaalde het geloof en de liturgie naar de mensen toe
Hij leefde als een Chinees, kleedde zich als een Chinees, sprak goed
Chinees
en probeerde te denken als een Chinees, en dat was heel
vooruitstrevend, meestal werd van de mensen verwacht dat zij zich
aanpasten aan de missionarissen en hun gewoonten en gebruiken.
Zo kwam Ricci erachter dat in China de rouwkleur wit was en de
feestkleur zwart,
precies tegenovergesteld dat wij hier in Europa gewend zijn.
En dus zei Ricci: ik moet een uitvaartmis in witte gewaden doen en een
feestmis in zwarte gewaden. Dat was voor hem vanzelfsprekend.
Maar hij kreeg de grootste problemen met Rome: dat mocht niet,
hij had zich te houden aan de voorschriften, en daarmee uit.
Dit conflict heeft jaren geduurd, pas veel later werden Ricci's ideeën
nagevolgd.
Soortgelijke conflicten vinden we in heel de geschiedenis van de kerk,
ze komen ook nu nog regelmatig in allerlei vormen voor.
Aan de ene kant een overheid of groepering
die scherp toeziet of alles wel precies volgens het boekje gebeurt,
aan de andere kant mensen die dat als zinloos en beknottend ervaren,
of mensen die er helemaal niet meer van begrijpen en zich afvragen
waar men zich in die hoek druk om maakt.
Als je naar Jezus' boodschap kijkt, dan is één ding duidelijk:
het gaat om mensen en niet om regels en voorschriften,
het gaat om heel de mens, en daar hoort ook zijn volksaard bij
bestaande culturele achtergronden, gebruiken en gewoonten,
of feitelijk bestaande omstandigheden die kunnen ook een rol spelen.
Elke organisatie, ook en misschien wel vooral de Kerk-organisatie,
heeft vaak moeite zich aan te passen aan andere omstandigheden,
aan het ander denken en voelen van zijn leden.
Als het gaat om geloven en de manier waarop men inhoud geeft aan zijn
gelovig zijn, dan moet je denk ik zeggen:
geloven zit niet in regels en formules, dat zit van binnen, in je hart,
het gaat om een levenshouding die zichtbaar wordt in je manier van
leven,
en in daden die iets goeds bewerken en dat voor onze medemensen.
Natuurlijk, de kerk kan niet zonder leerstellingen en de formulering
ervan, ze kan niet zonder wetten en regels. Geen enkele organisatie kan
zonder,
maar de wezenlijk inhoud van gelovig zijn
is lang niet altijd kant en klaar vast te leggen in formules
en hoe je moet leven als gelovige
is niet in alle gevallen te regelen met geboden en verboden.
Het gevolg is wel dat er ook in de kerk een conflict kan ontstaan
tussen wat vastgelegd is in de reglementen en de individuele mens.
Dat spanningsveld zal altijd wel aanwezig zijn, zeker ook in de kerk.
Als men alleen maar naar de lettertjes van de formules en regels kijkt,
als men in alle gevallen eist dat iedereen zich aan het boekje houdt,
dan kan het resultaat zijn dat mensen in de knel komen,
dat zij niet echt zichzelf kunnen zijn, en dat kan heel liefdeloos
zijn.
Want mensen zijn uiteindelijk altijd belangrijker dan regels.
En waar het in leven en geloven boven alles om gaat is de liefde,
zoals we dat vandaag in het evangelie verwoord horen:
u moet de Heer uw God beminnen en uw naaste als uzelf,
dat is de allereerste en belangrijkste basisregel die bestaat.
Maar wat is liefde? Het woord wordt te pas en te onpas gebruikt.
Liefde wordt hier in elk geval niet gezien als een gevoel, niemand kan
voor iedereen liefde voelen,
maar liefde is wel een levenshouding van welwillendheid jegens
iedereen:
iedereen het goede gunnen en waar mogelijk het goede geven.
Liefde is een open en onbevooroordeelde houding naar anderen toe,
die noden en problemen signaleert en stimuleert er iets aan te doen,
die oog heeft voor iemands eigen geaardheid en ervoor zorgt
dat iemand zichzelf kan zijn en blijven, ook als gelovige.
En zo kan het in bepaalde gevallen heel liefdeloos zijn als een
organisatie, ook de kerk, van haar leden vraagt dat zij zich in alle
gevallen helemaal aan het boekje houden,
want de mens is meer dan welk boekje en voorschrift ook.
Wij zijn, dus ik ben, dat motto staat op de poster van de
wereldmissiemaand.
Wij zijn, dus ik ben. Dat klinkt nogal cryptisch maar er zit een grote
wijsheid in.
Omdat wij als gemeenschap bestaan, kan ik als individu bestaan.
Voor de Papoea's heeft dat altijd door al een bijzondere betekenis
gehad.
Dit jaar schenkt de wereldmissiemaand aandacht aan hen.
Een Papoea kon alleen zichzelf zijn binnen zijn stamverband,
als hij leefde binnen het dorp, binnen de stam.
Buiten zijn dorp, en los van de andere dorpsbewoners, was hij niets.
In de tijd dat het nog koppensnellers waren,
liep een Papoea buiten zijn dorp alleen het gevaar zijn kop kwijt te
raken.
Die gemeenschapsband staat nu onder druk
door de veranderingen die ook in hun wereld binnendringen.
Immigratie uit andere delen van Indonesië brengt vreemd volk binnen
en door die import, die buitenstaanders worden zij als primitief en
onbeschaafd gezien en behandeld.
Ook heeft de geldeconomie zijn intrede gedaan,
waardoor men minder afhankelijk wordt van de gemeenschap
en de drang groeit om alleen voor eigen gewin te werken zonder rekening
te houden met de belangen van de gemeenschap.
Wij zijn, dus ik ben. Alleen als de gemeenschap leeft, kan ik leven.
Die fundamentele waarheid zijn wij in onze westerse wereld aan het
vergeten
met alle nadelige gevolgen vandien.
We hebben het geluk dat we hier wonen in een dorp
dat nog een grote gemeenschapsgeest kent.
En dat is een groot goed waar we heel zuinig op moeten zijn.
In grotere plaatsen leven de bewoners veel meer langs elkaar heen.
Vaak kent men zijn eigen buren niet
en dus heeft men geen weet van hun wel en wee,
en dus kan men ook niet meeleven met hun vreugde of verdriet.
En dat is een enorme verarming van de samenleving
waardoor mensen alsmaar in hun eigen kleine kringetje ronddraaien,
hun gezichtsveld steeds kleiner wordt, waardoor velen vereenzamen.
Wij zijn, dus ik ben. Of anders gezegd: zonder de gemeenschap ben ik
niets.
Dat klinkt in deze tijd misschien behoorlijk ouderwets.
De nadruk ligt tegenwoordig immers op het individu.
Iedereen moet voor zichzelf kunnen zorgen.
Ik kom op de eerste plaats, en alle anderen pas daarna.
Het wij-gevoel, het besef van saamhorigheid, zijn velen al
kwijtgeraakt.
Als ik het maar goed heb, als ik maar een mooie auto heb,
als ik maar kan doen waar ik zin in heb, dat lijkt het belangrijkste te
zijn.
Rekening houden met anderen, ze geen schade toebrengen,
ja dat moet natuurlijk wel, anders wordt het een chaos,
maar je eigen belang en je eigen welzijn komt toch eerst.
Niet zonder anderen kunnen, aangewezen zijn op anderen, wordt al te
vaak als een teken van zwakheid gezien.
Nee, je bent pas echt iemand als je helemaal onafhankelijk bent.
Maar ben je daarmee ook echt een gelukkig individu?
Ben je dan niet iemand die in zijn eentje aan een grote tafel zit,
bomvol allerlei heerlijkheden, van alles het beste,
maar kun je er alleen wel echt van genieten.
Is het niet veel gezelliger om samen met anderen een picknick of
barbecue houden? Dan kun je met eenvoudig voedsel samen veel plezier
hebben.
Echt menselijk geluk heeft altijd te maken met dat wij-gevoel,
met samen leven, samen werken, samen genieten van dingen,
met het samen delen van blije dingen maar ook van verdrietige zaken.
Bemin je naaste als jezelf, hoorden we in het evangelie.
Eigenlijk gaat het daar om precies dezelfde waarde.
Het gaat om dat wij-gevoel: ik kan niet zonder jou en jij niet zonder
mij.
Ik moet jou het goede wensen en geven waar mogelijk en jij moet mij het
goede gunnen en waar mogelijk geven.
Dat is de allereerste leefregel in een gemeenschap.
Als die regel op de achtergrond komt en vergeten wordt,
dan ziet het er slecht uit voor elk individu,
zeker voor de zwakken in de samenleving.
Wij zijn, dus ik ben. Of, ik kan alleen mezelf zijn
als de gemeenschap waarin ik sta ook leeft en actief is.
En die gemeenschap leeft alleen dan
als ik er een actieve bijdrage aan lever.
Of in evangelische termen: als ik mijn naasten niet bemin
en voor hen het goede wil en geef, dan doe ik mezelf tekort.
De liefde is het grootste gebod. Niets nieuws onder de zon.
Dat wisten we allang en iedereen zal dit wel beamen.
Over de liefde zijn eindeloos veel gedichten en liederen geschreven,
soms heel mooi, soms heel afgezaagd, soms heel romantisch maar wel ver
van de werkelijkheid.
Maar wat doe je met dat gebod van de liefde in je concrete leven?
Hoe vul je dat in in je dagelijks bestaan? Dat ligt wat moeilijker.
Ik wil een paar beelden gebruiken.
Als ik een foto zie van een bruid en bruidegom die elkaar omhelzen,
dan zie ik daar een heel mooi beeld van de liefde in.
Die foto is natuurlijk wel een moment opname.
Maar het leven delen in het huwelijk, is wezenlijk elkaar omhelzen,
soms letterlijk maar vooral in figuurlijke zin.
Elkaar omhelzen is de ander omarmen, zoals hij of zij is,
met al zijn goede en minder goede kanten,
met zijn karaktereigenschappen, zijn ambities, zijn voorkeuren en
ideeën.
Je kunt niet zeggen: ik omarm alleen de goede en mooie dingen en niet
de rest.
Je omhelst de hele mens, buitenkant en binnenkant.
Elkaar omarmen is elkaar vasthouden maar niet fijn knijpen.
Het is elkaar vasthouden in goede en kwade dagen. In goede dagen is dat
niet zo moeilijk, dan gaat het bijna vanzelf,
maar in kwade dagen kan het wel eens een zware opgave zijn.
Tegelijk moet je de ander de ruimte geven om zichzelf te kunnen zijn
want anders werkt een omarming verstikkend.
Dit is liefde, op de eerste plaats in een huwelijk,
maar ergens gaat het ook op voor elke vorm van verbondenheid tussen
mensen
overal waar mensen het leven delen.
De intimiteit en de intensiteit is wellicht veel minder
maar ook hier kun je zeggen: elke vorm van verbondenheid, vraagt dat je
anderen omarmt, meestal niet letterlijk, altijd in figuurlijke zin.
Die verbondenheid heeft altijd te maken met elkaar vasthouden,
niet alleen in goede dagen maar ook en juist ook in kwade dagen.
Maar het vraagt ook dat je anderen de ruimte geeft om zich zelf te
zijn,
dat je hen respecteert in hun eigenheid.
Wil de samenleving leefbaar zijn, dan is die verbondenheid,
die saamhorigheid, die naastenliefde van levensbelang.
Een ander heel mooi beeld van de liefde is een moeder met haar kindje
op de arm of op schoot.
Dat geldt natuurlijk ook voor de vader met zijn kindje.
Dat drukt wederzijds vertrouwen en genegenheid uit.
Ouders dragen hun kinderen, in het begin letterlijk,
maar ook als kinderen groter worden en hun eigen weg gaan,
blijven ouders hen dragen in hun zorgzaamheid en genegenheid.
En als er moeilijke dagen komen, kan dat dragen wel eens heel moeilijk
worden,
maar als het goed is blijven ouders ook dan hun kinderen vasthouden.
Maar ook hier gaat het om vasthouden en loslaten, om hun ruimte te
geven om zichzelf te zijn en eigen wegen te gaan.
Ook deze verbondenheid en dat wederzijdse vertrouwen
zou je in heel de samenleving moeten vinden,
minder intens en minder intiem weliswaar,
maar zonder een gevoel van verbondenheid en zonder wederzijds
vertrouwen
wordt de samenleving onleefbaar.
Het is natuurlijk een soort ideaalbeeld dat heus niet eenvoudig te
realiseren valt.
Het lijkt misschien zelfs onmogelijk en toch hebben we allemaal de
opdracht om zo dicht mogelijk in de buurt proberen te komen.
Dat kan in de praktijk van het leven best eens heel moeilijk zijn,
maar als er echte liefde, echte naastenliefde is, wordt een zware last
toch licht.
Dat wordt heel mooi uitgedrukt in een verhaaltje over een jongen
die elke dag zijn gehandicapte broertje naar school bracht.
Ze woonden in de bergen en er was maar een smal pad naar hun huis.
Dus droeg de jongen zijn broertje op zijn rug, 's morgens naar beneden
en 's avonds weer naar boven.
Eens vroeg iemand hem of het niet zwaar was.
De jongen keek heel verontwaardigd en zei: Zwaar, hij is mijn broertje.
Overal waar liefde is, kan men ook zware dingen dragen
en waar geen liefde is, wordt de kleinste last al te zwaar.
Ik wil even met u nadenken over deze evangelietekst
maar dan wel met wat andere bewoordingen.
Voor een zinvol en gelukkig leven zijn twee dingen nodig:
dat je in je leven ruimte hebt voor het mysterie
én dat je ruimte hebt voor je medemensen.
Dat zijn mijn inziens twee heel fundamentele waarden in ons leven.
Ruimte hebben voor het mysterie vraagt dat je oog hebt voor alles wat
de werkelijkheid van alledag overstijgt.
Het woord mysterie wordt vaak vertaald met geheim,
dat is het tot op zekere hoogte maar een mysterie gaat veel verder:
Een mysterie is iets ongrijpbaars, iets dat vragen oproept zonder
antwoorden,
iets dat je met verwondering vervult, en vaak ook met bewondering.
Als een kindje geboren wordt, spreken we van het wonder van het leven,
geweldig dat zo'n klein wezentje leeft en alles in zich heeft
om uit te groeien tot een volwassen mens.
De geboorte van een kind tilt ons uit boven het alledaagse boven al die
dingen die we zo gewoon vinden,
het confronteert ons met het mysterie van ontluikend leven.
Zo zijn er meer zaken die onze verwondering en bewondering oproepen,
de kosmos bijvoorbeeld, die onmetelijke ruimte met al die
hemellichamen.
maar evenzeer wat men wel de micro-kosmos noemt,
die onzichtbare wereld van atomen, chromosomen, bacteriën. Ruimte
hebben voor dat mysterie geeft je leven een extra dimensie,
het verbreedt je levensvisie, het maakt je sterker en bevordert zo je
levensgeluk.
In onze materialistisch en technische wereld raakt dat mysterie vaak op
de achtergrond, en dat brengt veel oppervlakkigheid teweeg in het
leven,
en daarmee ook een stuk geestelijke armoede,
en dat zijn zaken die menselijk geluk in de weg staan.
Een tweede voorwaarde voor ons levensgeluk is ruimte hebben in je leven
voor je medemensen.
We zijn toch altijd met anderen verbonden.
Dat vraagt dat je ruimte hebt voor anderen in je genegenheid,
in je welwillendheid en respect jegens ieder ander.
En dat ruimte hebben voor je medemensen heeft altijd iets wederkerigs:
het is: ruimte hebben voor anderen zoals je hoopt dat zij in hun leven
ruimte hebben voor jou.
Iemand die buitengesloten wordt, die geen ruimte krijgt, of geen ruimte
vindt bij anderen is een ongelukkig mens ook al heeft hij misschien een
grote villa en een dure auto.
En ieder die teveel ruimte voor zichzelf opeist,
waardoor er te weinig ruimte voor anderen overblijft,
maakt zichzelf meestal ongelukkig, zeker op de lange duur.
Dat is m.i. wat het evangelie bedoelt met God beminnen boven alles,
als een soort bovenlaag in je leven en je naaste beminnen als jezelf,
als de directe werkelijkheid om je heen.
Dat zijn de voornaamste geboden om levensgeluk te vinden.
Zo'n uitspraak, zeker het eerste gedeelte, roept wel allerlei vragen
op.
Hoe zie je God? Als een strenge rechter die zonden afstraft.
Als een barmhartige Vader die voor ieder het goede wil
maar wel toelaat dat mensen verdriet en pijn moeten ondergaan.
En God boven alles liefhebben klinkt misschien heel mooi,
maar wat betekent dat in de concrete omstandigheden van het leven?
Zoals vaders en moeders houden van hun kinderen,
zo kunnen ze niet van God houden, dat zijn a.h.w. twee verschillende
werelden.
Maar als je in je leven ruimte hebt voor het mysterie,
dan heb je ook ruimte voor dat bijzondere mysterie dat God is
en Die kan daardoor wel een onzichtbare bron van kracht voor je zijn.
Maar veel dichter bij huis ligt het tweede gebod:
dat je ruimte hebt voor anderen: d.w.z. het grote gebod van de
naastenliefde.
Het gaat daarbij om ruimte voor vriend en vreemde,
in goede en kwade dagen, in rijkdom en in armoede.
Sommige mensen hebben "dat-ruimte-hebben" voor anderen op een heel
bijzondere manier beleefd en inhoud gegeven.
Zoals bijvoorbeeld moeder Teresa van Calcutta
die een groot deel van haar leven deelde met de allerarmsten..
In deze week is in Frankrijk op 99 jarige leeftijd zuster Emmanuelle
overleden.
Zij is bekend als de voddenraapster van Caïro,
waar zij het dagelijkse bestaan van de armen deelde,
waarin die alle ruimte kregen in haar leven,
terwijl zij met veel minder ruimte voor zichzelf tevreden was.
Maar daar lag juist haar levensgeluk: anderen helpen.
Voor mensen als Teresa en Emmanuelle hebben we bewondering
maar vergeten we niet: ook ons levensgeluk ligt in ruimte hebben voor
anderen,
niet alleen voor ons kleine lieve kinderen, maar voor iedereen.