Gebeden op de negenentwintigste zondag
door het jaar
Inleiding:
Een bericht in de krant:
Een Roemeen, veroordeeld tot 20 jaar gevangenis wegens moord,
heeft bij een rechtbank een aanklacht ingediend tegen God.
Hij vindt dat het opperwezen hem onvoldoende heeft beschermd tegen de
invloed van de duivel.
God heeft wel een heel vreemde plek in zijn leven.
Bisschop Hurkmans klaagde eens in een preek
dat God in Nederland uit het openbare leven wordt verbannen
"In Nederland lijkt op God een actief uitzettingsbeleid van toepassing
te zijn'', aldus de bisschop. "God is op het vliegtuig gezet naar het
eiland van de privé-sfeer. Het is ieder voor zich en God voor ons
allen. Maar bouw je daarmee een menselijke samenleving op?'
Waar God wordt doodgezwegen, komt, volgens Hurkmans, het leven van de
mens in gevaar.
Ook het evangelie van vandaag onderstreept
dat we God een plaats moeten geven in ons leven én de medemens.
Geloof in God moet altijd gekoppeld zijn aan respect en zorg voor de
medemens.
Anders is ons gelovig zijn een leugen.
Openingsgebed:
God, onze Vader in de hemel,
uw naam worde geheiligd, niet alleen door vrome woorden
maar door daden van vrede en gerechtigheid;
uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel,
maar uw wil is niet altijd zo duidelijk als we zouden willen. Geef dat
wij in uw naam elkaar het dagelijks brood geven,
en elkaar vergeven als eigen belangen zwaarder wegen
dan die van de medemens.
Moge wij zo uw hemel op aarde naderbij brengen, vandaag en alle dagen.
Amen
Gebed over de gaven:
God, onze Vader in de hemel.
U nodigt ons uit om het brood te delen, niet alleen met elkaar maar ook
met onze minder bedeelde broeders en zusters.
Moge deze maaltijd ook een teken zijn van onze solidariteit
met allen die in hun leven veel tekort komen.
Help ons mensen te zijn die breken en delen,
zoals Jezus zichzelf gebroken en gedeeld heeft. Amen
Slotgebed:
God, onze Vader in de hemel, Vader van alle mensen,
nu wij weer ons gewone leven ingaan, vragen wij U:
zegen ons met hoop, zodat wij tegen de stroom in kunnen volhouden
en blijven werken aan een rechtvaardige en vreedzame wereld. Zegen ons
met geloof, zodat wij op uw paden kunnen verdergaan,
omdat we de noodzaak zien van zorg en aandacht voor de zwakken en
gekwetsten.
Zegen ons met liefde, zodat wij het ideaal van een betere wereld nooit
uit het oog zullen verliezen en alles doen om het werkelijkheid te
maken..
Mogen wij U zo geven wat U toekomst, vandaag en alle dagen. Amen
Voorbede:
Wij bidden voor de keizers en de koningen van onze wereld,
voor alle bestuurders en regeringsleiders van onze landen,
dat zij geen onrechtvaardige lasten opleggen aan de mensen,
dat zij zorg dragen voor een eerlijke verdeling van goederen en
gunsten,
opdat ook de minderbedeelden kans hebben op een menswaardig bestaan.
Laat ons zingend bidden.
Wij bidden voor alle gelovige mensen, overal ter wereld,
voor allen die God willen geven wat van God is,
dat zij zich bewust zijn van Gods voorkeur voor de armen,
dat zij steeds bereid zijn te delen met hen die tekort komen,
opdat ook de behoeftige medemens kans krijgt op een menswaardig bestaan.
Laat ons zingend bidden.
Wij bidden voor de armen, ook die in ons eigen land,
voor hen die veel tekort komen van wat voor anderen gewoon is,
voor hen die niet kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven,
dat zij toch de kans krijgen zichzelf te zijn en te blijven
en hun menselijke waardigheid te behouden.
Laat ons zingend bidden.
Wij bidden voor onze geloofsgemeenschap hier ter plaatse,
voor onszelf dat we dankbaar zijn voor de welvaart die we kennen,
en steeds oog en aandacht houden voor de mensen om ons heen,
dat we in vriendschap en verbondenheid leven met ieder ander
en altijd opkomen voor elkanders zorgen en noden.
Laat ons zingend bidden.
God, wij willen U geven wat U toekomt, daarom zijn we hier bidden
tezamen, maar geef dat wij U ook steeds ontdekken in de minsten van
onze broeders en zusters en hen geven wat hen toekomt: recht op een
menswaardig bestaan. Dat vragen wij U in Jezus' naam. Amen
Teksten, gebeden, gedichten bij de negenentwintigste zondag door het
jaar.
Een morgengebed
Een nieuwe dag, hier ben ik weer.
Het is nog vroeg, het is nog stil.
Buig U naar mij voorover, Heer,
en zeg me wat God wil.
U die een mens de waarheid zegt
en ieder in zijn waarde laat,
U die ronduit bent en oprecht,
zeg mij waar het op staat.
Zeg mij op deze morgen wat
ik heb te doen en waar en hoe
en maak, o Heer en Meester,
dat ik dat van harte doe.
Dat ik mijn naasten om mij heen
van hoog tot laag het hunne geef
dat ik niet voor mijzelf alleen
mijn aardse leven leef.
Maak mij vandaag dan welgezind
en doe mij door uw ogen zien
hoe ik in keizer en in kind
mijn God en Schepper dien.
Toegewend
Waar mensen zich toewenden naar elkaar
en ervan afzien om over elkaar macht uit te oefenen,
daar kan iets van God gebeuren.
Waar mensen niet meer geloven in het recht van de sterkste,
daar kan iets van God gebeuren.
Waar mensen elkaar gaan herkennen en aanvaarden
als kwetsbare lotgenoten, als breekbare reisgenoten,
daar kan het Koninkrijk van God komen.
Waar mensen van elkaar willen weten,
dat ze geen van allen zonder liefde kunnen,
dat ze zich geen van allen kunnen beschermen tegen de pijn,
die het leven hun aandoet,
daar kan iets van God gebeuren.
Want God komt nooit met vertoon van macht.
Gods beeltenis is ook niet te vinden in keizers en koningen,
maar in de ogen van de zwakken en weerlozen,
die onze hulp en aandacht vragen.
Gebed voor de rijken
Vader, bidden voor de rijken? Vanwaar dat raar idee?
Was Jezus, jouw zoon en onze broeder niet keihard tegen rijken?
Menselijkerwijs gesproken zijn ze onverbeterlijk en hopeloos.
Maar Jezus voegde eraan toe, dat niets onmogelijk is voor U,
wat mensen ook mogen denken.
Help allen die zich verrijken, hoe hard ze er ook voor werken.
Overtuig hen, dat de beste erfenis voor hun kinderen
een levend voorbeeld van rechtvaardigheid is,
een open hart en een open hand.
Maak dat ze inzien, dat geld verdienen dienen is.
Help de jongeren in deze wereld.
Hun is de rijkdom van de toekomst.
Zij zijn de meesters van vurig enthousiasme.
Zij willen leven in een wereld zonder minderen en meerderen.
Laat niet toe, dat een makkelijk leven de jongeren corrumpeert.
Laat moeilijkheden hen niet ontmoedigen.
Hard hen tegen het grootste kwaad:
het gevaar om gevestigd te raken.
Laat hen hun jeugdig vuur behouden.
Help hen, die het geluk hebben
in rijke landen geboren te zijn.
Help hen zien, dat de privileges die ze genieten
gekocht zijn met onrechtvaardigheid, arme landen aangedaan.
Maak hen daarvan bewust.
Misschien, Heer, klinkt het einde van mijn gebed wel wat naïef.
Ik geloof, dat er slechts één rijkdom is:
deelhebben aan uw leven, aan uw macht en aan uw wil.
Geld, macht en roem, het zijn de hoeders van de zelfzucht.
En zelfzucht is het beest dat loert in ons,
ons opslokt en ons anderen op laat slokken.
Help ons, door U geschapen mensen
De weg er tegen
Er zijn vele wegen
maar de juiste weg
is de weg ertegen.
Niet de weg er onder
dat is onderkruiperij.
Niet de weg er over,
dat is pluimstrijkerij.
Maar de weg ertegen,
tegen alle wegen in.
En dat is van de wijsheid
nog maar het begin.
(Bertus Aafjes)
Zegenbede
Goede God,
zegen ons met hoop,
zodat wij tegen de stroom in
kunnen volhouden.
Zegen ons met geloof,
zodat wij op uw paden
kunnen verdergaan.
Zegen ons met liefde,
zodat wij vrede en gerechtigheid
voor allen nooit uit het oog zullen verliezen.
Zegen ons, goede God,
met hoop, geloof en liefde,
in de naam van de Vader,
de Zoon en de heilige Geest.
Amen.
De geldmolen
Er was eens een oude man, die een boon bezat. Hij wilde die opeten,
maar de boon smeekte hem dat niet te doen. Hij wilde liever in de aarde
geplant worden. Dus plantte de man hem in een pot en zette hem in het
venster van zijn huisje. Op een dag ging hij kijken hoe hoog hij wel
gegroeid zou zijn. Hij reikte tot aan het plafond. De volgende dag keek
hij weer naar de boon, toen kwam hij al tot het dak en op de derde dag
reikte hij tot de hemel.
Toen klom de man langs de boonrank naar de hemel en zag daar, hoe de
engelen geld maakten. Hij vroeg, of ze hem de geldmolen wilden geven en
hij kreeg hem ook; maar de engelen zeiden hem, dat hij de molen slechts
éénmaal daags mocht gebruiken. Dan zou hij geld krijgen. Als hij hem
vaker draaide, zou er niets dan stof uitkomen. Nu, de oude man draaide
er dan ook maar éénmaal per dag aan en kreeg op die manier veel geld.
De buren bemerkten, dat de oude man zoveel geld had en werden
afgunstig. En op een dag werd de molen gestolen. Hij had echter een
haan, die zong, dat de molen gestolen was en dat een zekere rijke boer
dat had gedaan.
Deze boer had vernomen, dat er ergens een landgoed te koop stond; hij
wilde het kopen en had daarvoor veel geld nodig. Daarom maalde hij
dagelijks vele keren en stortte alles in de kelder. Tenslotte dacht
hij, dat de kelder nu wel vol met goud zou zijn, maar toen hij ging
kijken, lag er niets dan stof. Toen vloog de haan naar het dak van de
boerderij en kraaide: "Kleine heren, bedelheren, Geef de arme man zijn
molen terug!"
De boer werd paars van woede en rood van schaamte. Hij was woedend
omdat de molen alleen stof geproduceerd had en hij schaamde zich dat
hij zich had laten verleiden door het geld. En stiekem bracht bij de
geldmolen terug naar de oude man. En die leefde nog lang en gelukkig.
De vijfhonderd geldstukken die er niet waren
Een Mongools volksverhaal over het eerlijk verdelen van geld.
Er liepen eens twee mannen samen op straat. Ze praatten gemoedelijk met
elkaar en plotseling zei de een tegen de ander: "Zeg, als we nu eens
midden op straat vijfhonderd geldstukken zagen liggen, hoe zouden we
die dan verdelen?" Daarop ontspon zich het volgende gesprek:
"Zou het niet eerlijk zijn als we allebei tweehonderdvijftig
geldstukken kregen? Wat denk je?" - "Wat? Zou je dat zo willen
verdelen? Ik heb het geld het eerst gezien, dus het spreekt toch
vanzelf dat ik dan driehonderd geldstukken krijg!" - "Daar ben ik het
niet mee eens! Niet jij hebt het geld gevonden, ik heb het het eerst
zien liggen!"
En zo kregen ze ruzie en raakten ze zelfs slaags. In het vuur van de
strijd botsten ze tegen een oude man op die toevallig hun kant uit kwam.
"Hé, waarom vechten jullie?" vroeg de oude man. Daarop antwoordde de
een: "We hebben het over vijfhonderd gevonden geldstukken en nu zegt
die kerel daar dat hem driehonderd geldstukken toekomen en dat ik me
daarbij moet neerleggen."
Toen de ander meteen riep dat hij het geld het eerst had zien liggen en
dat het toch heel normaal was dat hij er dan driehonderd van zou
krijgen, zei de oude man: "Deze kwestie kan ik wel voor jullie
oplossen. Jullie zijn met z'n tweeën en daarom krijgen jullie elk
tweehonderd geldstukken. De overige honderd moeten jullie aan mij
geven!"
Deze woorden wekten de woede van de ruziemakers op. "Hé, inhalige oude
mani, we hebben het over geld dat we nog helemaal niet hebben
gevonden!" Daarop werd het gezicht van de oude man rood van schaamte en
wist hij werkelijk niet wat hij moest zeggen.
terug naar de overweging