Er is een gezegde over geld dat gaat als volgt: geld is het slijk
der aarde, maar breng het naar de pastoor dan krijgt het zijn waarde.
Niet iedereen zal het daar mee eens zijn. Misschien moet er staan:
breng het naar de kerk, dan krijgt het zijn waarde. Daar zal ook niet
iedereen het over eens zijn. En als je zegt: geef het aan God, dan
klinkt dat misschien heel mooi, maar wat betekent dat in konkreto?
Geef aan de keizer wat de keizer toekomt en geef aan God wat God
toekomt. Jezus omzeilt met dit antwoord heel gevat de strikvraag van de
Farizeeën. Maar kunnen wij daar in onze tijd iets mee? Moeten we er
iets mee?
Bisschop Muskens van Breda heeft jaren geleden
de knuppel in het maatschappelijke hoenderhok gegooid. Op Prinsjesdag
van dat jaar had de regering nogal uitbundig zijn tevredenheid
uitgesproken dat het goed ging in ons land, goed met de welvaart. Ook
dit jaar hebben we dat weer kunnen beluisteren.
Bisschop Muskens ergerde zich aan die houding omdat hij oog had voor de
toenemende armoede in onze samenleving, waar de regering bijna geheel
aan voorbij ging. En met zijn nogal omstreden uitspraken heeft hij
flink aan de weg getimmerd.
De bisschop werpt zich hier op als geweten van de samenleving. En hij
benadrukt dat de samenleving een plicht heeft naar de armen toe.
In deze kontekst heeft hij onder meer gezegd: Op elk bezit rust een
sociale hypotheek.
M.a.w. geld en goed en bezit is niet puur een kwestie van persoonlijk
eigendom, zo van: dit is van mij en niemand mag eraan komen. Het is
altijd al zo geweest dat de staat, al of niet in de persoon van de
keizer, recht had op een deel van je eigendom, in de vorm van
belastingen. Of in hele eenvoudige culturen was het stamlid verplicht
tot een stuk dienstverlening aan de gemeenschap.
Dat recht had de keizer of koning of welke staatsleider ook, niet als
privé persoon, maar als vertegenwoordiger van de gemeenschap.
Het is een hele fundamentele waarheid: de gemeenschap heeft recht op
een deel van je eigendom, voor het welzijn van heel de gemeenschap.
God heeft de rijkdommen van de wereld bestemd voor alle mensen, niemand
uitgezonderd. En een gemeenschap kan het niet maken dat de een alles
heeft en de ander niets. Elk lid van de gemeenschap heeft recht op zijn
deel van het geheel, heeft recht op een menswaardig bestaan. En dus
moeten de sterkeren rekening houden met de zwakkeren, de rijken met de
armen, de bezitters met de niet-bezitters.
Nu is dat natuurlijk gemakkelijker gezegd dan gedaan: wie zijn de
zwakkeren, wie de armen, wie de niet-bezitters?
Wat is een menswaardig bestaan? En belangrijker nog: waar is er sprake
van onmacht en waar van een stuk eigen schuld? Je hebt namelijk ook
mensen die zichzelf arm gemaakt hebben door eigen stommiteiten. Je hebt
niet-bezitters die alles verloren hebben door eigen fouten. Ook die
armen hebben hulp nodig om verstandig met hun inkomen om te gaan. En
daarnaast zijn er vele armen die er echt niets aan kunnen doen.
Een houding van: ieder voor zich en God voor ons allen, kan nooit goed
gepraat worden.
Geef aan de keizer wat de keizer toekomt, en aan God wat God toekomt,
zei Jezus. Op iemands bezit/geld heeft de keizer rechten, maar ook God.
Aan God geven wat God toekomt, ik kan me niet voorstellen dat Jezus
hierbij alleen denkt aan het onderhoud van de tempel en de eredienst,
wat natuurlijk ook geld kost.
Zou God hier niet synoniem staan met de armen? Denken we maar eens aan
het woord uit het evangelie: al wat je gedaan hebt voor een dezer
geringsten van mijn broeders heb je voor mij gedaan.
Op elk bezit rust een sociale hypotheek. M.a.w. elke bezitter, in het
groot of in het klein, heeft de plicht wat over te hebben voor de
armen, niet zoals vroeger wel gebeurde met een soort neerbuigende en
vernederende vorm van liefdadigheid, maar als de invulling van rechten
van de armen.
Het is beslist noodzakelijk dat de samenleving, dus ook een regering en
een volksvertegenwoordiging daar oog voor heeft, anders lopen we het
risico dat we Amerikaanse toestanden krijgen:
armoede-getto's waar mensen verpauperen en verwilderen, waar
criminaliteit hoogtij viert.
Wie in politiek geïnteresseerd is, heeft zijn hart weer kunnen
ophalen.
De voorbije weken hebben sommigen zitten smullen van alle
verwikkelingen
en anderen hebben zich dood zitten ergeren.
Weer anderen verliezen alle vertrouwen in de politiek en in de politici.
Ik denk wel eens: politiek is een groot spel,
bijna zoiets als voetballen, daar gaat het ook om het scoren.
Dat willen politici ook, elk punt dat de binnenhalen betekent meer
macht
en jammer genoeg draait het daar al te vaak weer om.
Er wordt vaak mooi gesproken over het landsbelang,
maar in feite zijn het vaak de eigen belangen die voorop komen.
Politiek lijkt voor buitenstaanders ingewikkeld spel te zijn, vaak ook
een gemeen spel, vol intriges,
de spelers op het politieke veld staan vaak buitenspel.
Politiek is al te vaak synoniem van veel praten en niets zeggen.
Het is vaak hetzelfde als zeggen wat anderen graag horen
en of het de waarheid is, dat is niet zo belangrijk.
In de politiek gaat het te vaak om macht. Het is te vaak een
machtsstrijd,
daar hebben we pas duidelijke staaltjes van gezien.
In het evangelie van vandaag zien we ook een politiek spelletje,
een stukje machtsstrijd tussen de gevestigde orde,
in de personen van de farizeeën en wetgeleerden die het allemaal
precies wisten, meenden te weten
en die welbespraakt rabbi Jezus van Nazaret,
die nieuwlichter die alsmaar kritiek had op hun functioneren.
Die dingen klinken bekend in de oren, in die zin is er weinig veranderd
in de wereld.
Is het geoorloofd belasting te betalen aan de keizer?
Echt een politieke vraag met de bedoeling Jezus in de hoek te zetten,
hem te beschadigen in zijn aanzien bij de mensen.
Dit gebeurt nog steeds, ook in de politiek van ons land.
Jezus' antwoord is ook heel politiek, d.w.z. nietszeggend.
Heel slim omzeilt hij in zijn antwoord de scherpe kantjes van de vraag.
Geef aan de keizer wat de keizer toekomt en aan God wat God toekomt.
Eigenlijk zegt hij, een beetje spottend: als je het geld van de keizer
gebruikt,
dan moet je ook belasting betalen, anders moet je het niet gebruiken.
Maar de nadruk ligt wel op het tweede: geef God wat God toekomt.
Zit niet te zeuren over bijkomstigheden, kijk naar het wezenlijke:
kijk wat God wil, wat zijn bedoelingen zijn, want alles komt van Hem.
Die vraag moeten we ook aan onszelf stellen.
Wat wil God van mij, welke belasting moet ik Hem betalen
voor het feit dat ik mag leven op deze aardbodem
en voor het gebruik van zijn mooie schepping met al zijn mogelijkheden?
Wat wil God? Daar kun je ook een geweldig politiek debat over voeren
en dat gebeurt in feite ook binnen de kerken en tussen de kerken.
Net als politici precies menen te weten wat goed is voor het
landsbelang
zo menen kerken, de kerkleiders, vaak precies te weten wat God wil is.
En net als in de politiek gaat het dan vaak over bijkomstigheden
terwijl men langs veel fundamenteler zaken heen loopt.
Zo wordt er in de katholieke kerk vaak gesuggereerd
dat het Gods wil is dat vrouwen geen priester gewijd kunnen worden.
Dat heeft natuurlijk niets met Gods wil te maken,
alleen met denkbeelden van een verstarde kerkleiding.
Maar wat wel Gods wil is, is gelijkheid tussen mensen, wederzijds
respect,
eerlijkheid in de omgang met elkaar, zorg voor elkanders welzijn,
kortom solidariteit,
en dat is iets dat ook door kerkmensen te vaak vergeten wordt.
Bij zijn uitvaart werd van prins Claus gezegd:
Hij was niet zo'n kerkganger, dogmatische stelligheid was hem vreemd.
Hij had meer vragen dan antwoorden zoals veel buitenkerkelijke
christenen.
Maar hij had misschien meer feeling voor Gods wil dan veel gelovigen:
namelijk dat solidariteit de enige weg is om te komen
tot een menselijk en menswaardig leven in deze wereld,
solidariteit die verder reikt dan de grenzen van eigen kring,
verder dan de grenzen van eigen stad of dorp, van eigen land.
Die inzet moeten we God geven, die komt Hem toe, dat is onze
allereerste plicht, waaruit weer andere plichten volgen.
In onze kerkdiensten komt het woord God heel vaak voor,
eigenlijk vanzelfsprekend, in onze gebeden richten we ons tot Hem.
Maar de God van de joodse traditie, de God van Jezus van Nazaret
is er een die solidariteit vraagt en gerechtheid wil, liever dan mooie
gebeden en prachtige gezangen.
Die God heeft zich steeds weer getoond als degene
die staat aan de kant van de zwakken en de onderdrukten, van hen wier
rechten geschonden worden in het grote politieke spel der machtigen.
Als dit ook in onze vaderlandse politiek wat meer aan de orde zou
komen,
zou dat een grote bijdrage zijn aan een leefbare wereld.
Maar ook: als dit in ons dagelijks leven wat meer centraal zou staan,
waren we allemaal ook betere gelovigen, betere christenen.
Het is vandaag wereldmissiedag. Ik wil u een voorval vertellen uit
de tijd dat ik werkzaam was in de Filippijnen. In de parochie waar ik
korte tijd kapelaan was, leefde doña Martina, een zeer godsdienstige
vrouw, die elke dag in de kerk te vinden was, een beetje het type van
een kwezel. Maar ze was ook een hele rijke dame, een
grootgrondbezitster. Er was daar een dorp dat praktisch helemaal haar
eigendom was en alle bewoners waren pachtboertjes min of meer van haar
afhankelijk.
Zij had er ook een keurige kapel gebouwd en, eens per jaar bij de
fiesta, het feest van de patroonheilige, moest een van ons daar de mis
komen doen.
Maar één jaar gebeurde het dat een week voor de officiële fiesta de
bewoners hun eigen fiesta organiseerden en de mis lieten zij doen door
Aglipiaans priester, iemand van een afgescheiden kerk daar, een soort
protestant dus.
Doña Martina was razend, maar zij had niet door dat het gebeuren niet
zozeer een protest was tegen de katholieke kerk, maar juist tegen haar,
die katholieke dame, die de kerk plat liep maar tegelijk haar
pachtboertjes het vel over de oren haalde en hen uitbuitte, en dat
betekende eigenlijk dat zij hen heel onchristelijk behandelde.
Wat daar in dat dorpje gebeurde was een duidelijk protest tegen een
dubbelzinnig en halfslachtig beleefd christendom, alsof geloven alleen
maar iets te maken heeft met God en niet met de mensen om je heen.
Maar je kunt als gelovige mens niet eerlijk tegenover God staan,
als je je medemensen tekort doet.
Nu mensen overal wat mondiger worden, krijgen missionarissen wel eens
het verwijt: Jullie preken over de rijkdom van jullie christelijke
geloof, maar jullie christelijke landgenoten houden ons arm door onze
producten te weigeren op hun markt
en door onze grondstoffen tegen een spotprijs op te kopen.
Daar staat tegenover dat vanuit het thuisfront en soms ook van
hogerhand het verwijt komt:
jullie missionarissen zijn teveel ontwikkelingswerkers en te weinig
geloofsverkondigers, jullie zijn teveel bezig met werken voor een meer
materiele welvaart maar te weinig voor het zielenheil van de mensen.
Elke missionaris zal zeggen: die twee aspecten kun je nooit van elkaar
scheiden. Geef God wat God toekomt en geef aan de mensen wat de mensen
toekomt. Godsdienst moet ook altijd mensendienst zijn.
Het christendom, de boodschap van Jezus Christus, is niet enkel een
leer, een theorie, een geheel van weetjes: het moet op de eerste plaats
een manier van leven zijn. Het christendom, de weg gaan van Jezus
Christus, kan en mag niet beperkt blijven tot gebeden en vieringen: het
moet ook concreet gestalte krijgen in de manier waarop zij omgaan met
elkaar: in de zorg die wij dragen voor elkaar en elkanders welzijn.
Eigenlijk zouden Nederlandse missionarissen moeten kunnen wijzen naar
hun thuisfront: in mijn land gaat het zo, daar kunnen jullie nou zien
wat geloven, wat liefde en naastenliefde in de praktijk betekenen. Maar
helaas, moet een missionaris zich soms schamen voor zijn achterban: zij
zijn maar al te vaak helemaal geen voorbeeld van hoe het zou moeten
zijn.
Heel vaak is het juist andersom: dat wij in ons christelijke westen
waar het christendom als zovele eeuwen beleden wordt, kunnen heel vaak
een voorbeeld nemen aan de vitaliteit, de geestdrift, de consequente
beleving van Jezus' boodschap in vele christelijke gemeenschappen in de
derde wereld.
Geef de keizer wat de keizer toekomt en God wat God toekomt.
Jezus omzeilt daarmee de strikvraag van de Farizeeën
maar hij zegt daarmee:
je moet een goed en trouw burger zijn en een goed gelovige.
En een goede burger moet een goed medemens zijn
die niet alleen de wetten van zijn land respecteert
maar ook oog heeft voor het welzijn van de medemens.
Als dat doet kun je ook een goed gelovige zijn.