Ik wil u vandaag een geschiedenislesje geven,
en dat naar aanleiding van het evangelie en vanwege de ramp
die zich de afgelopen week voltrokken heeft in Turkije.
Een van de steden met veel verwoestingen en doden is Istamboel.
Heel lang geleden heette die stad Constantinopel
en het was toentertijd een belangrijk centrum van het christendom.
In de eerste eeuwen waren er vijf belangrijke centra of patriarchaten:
Jerusalem, Antiochië, Alexandrië, Constantinopel en Rome.
Ze waren oorspronkelijk allemaal min of meer gelijkwaardig aan elkaar,
maar door de tijden heen breidde het patriarchaat van Rome,
het Rooms-Katholieke Kerk zich enorm uit, over heel West-Europa,
terwijl de Oosterse patriarchaten, de Oosters-Katholieke kerken, steeds
kleiner werden door de opkomst van de Islam.
En ook de onderlinge verschillen werden steeds groter.
De Oosterse kerken hadden vooral aandacht voor het heilige, het
mysterie,
je vindt dat nog steeds terug in hun kerkgebouwen en eredienst.
In het westen ging men steeds meer denken in formules,
om zo vat te krijgen op een ongrijpbare werkelijkheid:
men probeerde de geloofsgeheimen zo goed mogelijk te formuleren,
want dan wist iedereen precies waar hij zich aan te houden had.
Maar men vergat wel eens wat al te gemakkelijk dat geloofszaken niet
altijd in formules te gieten zijn
en dat men soms de werkelijkheid, het mysterie, tekort doet als men het
wel op grote schaal probeert te doen.
De ouderen van u hebben allemaal nog wel de catechismus gekend,
dat boekje vol weetjes en formules dat iedereen van buiten moest leren,
nodig geacht om te kunnen geloven maar in werkelijkheid
stond het de geloofsverdieping meestal meer in de weg dan dat die
bevorderde.
Een andere ontwikkeling in de Westerse Kerk, de Rooms-Katholieke Kerk,
was haar groeiende politieke macht, met alle nadelen vandien.
Vroeger droeg de paus een tiara, een driedubbele kroon,
en dat betekende dat de paus grotere macht had dan de keizer en de
koning.
Ook bisschoppen waren vaak meer prins of hertog dan geestelijk herder.
Die politieke macht heeft niets te maken met de boodschap van Jezus,
het heeft die boodschap vaak vertekend en veel schade berokkend.
Een restant van die politieke macht vinden we nog in de pauselijke
staat,
ook nu is de paus, minstens op papier, nog staatshoofd.
Ook heeft de paus altijd grote geestelijke macht gehad:
Hij maakte uit wat de gelovige te geloven hadden.
Als de paus sprak, dan had iedereen te luisteren,
en wie niet luisterde werd in de ban gedaan of zelfs vervolgd en
gemarteld.
De Middeleeuwse Inquisitie en haar praktijken
hoort bij de zwarte bladzijden uit onze kerkgeschiedenis.
In feite was dat soort handelen totaal onchristelijk, absoluut in
tegenspraak met Jezus' boodschap van liefde.
Dat was de geschiedenis, het verleden, maar is het nu zoveel anders?
Laatst zei een moeder, die rond het dopen van haar kind,
een forse aanvaring had met de pastoor van haar parochie:
het katholieke geloof, dat wil ik bewaren, maar de katholieke kerk, die
hoeft van mij niet meer.
Het was al heel mooi dat ze dat onderscheid maakte.
Er zijn er tegenwoordig ook velen die helemaal afhaken
alleen omdat ze het niet eens zijn met het instituut, de organisatie
Kerk,
met wat gezagsdragers in die kerk zeggen.
Jammer genoeg maken ook kerkleiders van nu zich vaak druk over
formules,
over al dan niet goed gekeurde teksten, over allerlei bijkomstigheden.
En het verdrietige daarbij is: als zij iets goeds zeggen,
en dat doen ze ook wel eens, dan luistert er (bijna) niemand meer
omdat het uit die hoek komt.
Petrus was de steenrots waarop Jezus zijn kerk bouwde,
Jezus koos Petrus (en de andere apostelen) niet omdat ze zo geleerd
waren
en evenmin omdat ze grote bestuurlijke kwaliteiten hadden.
Hij koos Petrus (en de anderen) omdat ze geloofden, in hem, in zijn
idealen.
Jezus zelf heeft zich nooit druk gemaakt over formules en zo:
in tegendeel, hij ergerde zich gruwelijk aan de joodse wetgeleerden
die dat juist tot in de kleinste details deden.
Hij sprak de taal van het volk, ze verstonden hem.
Jezus maakte zich niet druk om gezagsstructuren:
hij matigde zichzelf ook geen gezag aan: ik ben gekomen om te dienen
en niet om gediend te worden en dat vraagt hij ook van zijn volgelingen.
De paus tekent brieven met de titel servus servorum: dienaar der
dienaren.
Dat is een hele treffende titel, die ook precies zijn positie weergeeft
zoals Jezus die in gedachten gehad moet hebben.
Elke volgeling van Jezus, elke gelovige, moet dienaar zijn,
moet zich dienstbaar maken aan medemensen,
moet die dienende houding van Jezus tot de zijne maken.
Elke bisschop moet de gelovigen daarin voorgaan,
en de bisschop van Rome moet dienaar van de dienaren zijn.
Als hij dat eens wat meer zou zijn, dan zou er wellicht ook meer naar
hem geluisterd worden.
"Het schuifje krijgen", ik weet niet of u die uitdrukking kent, De
jongere generatie kent ze zeker niet kent, de oudere generatie
misschien wel.
De term komt namelijk uit de tijd dat er gebiecht moest worden.
Het kon wel eens gebeuren dat de absolutie geweigerd werd,
omdat de biechtvader niet tevreden was met de biecht.
Dan kreeg je het schuifje, zo heette dat in de volksmond.
We kunnen er nu mee lachen maar toen kon dat een heel pijnlijke
ervaring zijn,
want als je met je doodzonden bleef zitten, dan had je een groot
probleem.
Het schuifje krijgen was bijna zoiets als de deur naar de hemel voor je
neus dichtgegooid krijgen.
Nu was er in de praktijk nog wel eens een mouw aan te passen: als je
van de pastoor geen absolutie kreeg, dan kon je altijd nog naar de
Franciscanen of Capucijnen,
die waren meestal wat milder.
Maar op de achtergrond stond toch altijd die Petrus aan de hemelpoort,
en als je van hem het schuifje kreeg, dan was je verloren. Want hij had
de sleutels tot de hemel en hij kon je binnen laten of buiten sluiten.
Rond dit thema zijn allerlei leuke verhaaltjes bedacht, maar in wezen
ging het voor velen om een bloedserieuze zaak.
Ik ben ervan overtuigd dat die manier van denken, die bangmakerij,
nooit zo door Jezus bedoeld is: het gaat in tegen heel zijn blijde
boodschap.
Jezus zelf was een sleutelfiguur: hij was het die de poort van het rijk
der hemelen ontsloten heeft, hij was zelf de poort, en iedereen roept
hij toe: kom toch binnen, kom en volg mij. Dat binnengaan moeten we
niet te letterlijk verstaan, als door een poort gaan en zo een soort
luilekkerland binnentreden. Dat is een wat al te simpel beeld van het
rijk der hemelen: Dat rijk binnengaan betekent op de eerste plaats:
zelf een ander mens worden. Het is niet voor niets dat in Jezus'
prediking zo vaak het "bekeert u" klinkt.
Het gaat om een verandering, een verbetering van je zelf, waardoor ons
aardse leven en samenleven goed/beter wordt, en daar is Jezus de
sleutel van.
En als hij tegen Petrus zegt:
ik vertrouw jou de sleutels toe van het rijk der hemelen, dan gaat het
daarbij niet zozeer om een machtspositie: zo van: jij kunt binnenlaten
of buitensluiten wie je wilt,
maar dan gaat het veel meer om een vertrouwenspositie, zoals ook nu
mensen de sleutel van hun huis toevertrouwen aan hun kinderen, goede
buren of vrienden: en vaak betekent dat, zeker in de vakantieperiode:
wil voor mijn huis zorgen als ik er niet ben.
Bij Petrus betekent dat ook: als ik er niet ben, zorg dan voor mijn
huis, voor mijn werk, mijn blijde boodschap, want die moet doorgaan.
Deze tekst wordt vaak aangehaald om de macht van de paus aan te geven,
de paus is immers de opvolger van Petrus.
Maar nogmaals het gaat niet om een macht maar om vertrouwen.
Net als Jezus moet ook Petrus, en dus al zijn opvolgers,
een sleutelfiguur zijn voor het rijk der hemelen, niet om mensen buiten
te sluiten, niet om mensen te excommuniceren,
maar juist om hen naar binnen te leiden en binnen te roepen.
Net als Jezus moet Petrus, en dus al zijn opvolgers,
knellende banden losmaken zodat ze geen pijn meer doen, en banden
aanhalen daar waar ze verwaterd zijn of vertroebeld.
Die opdracht aan Petrus, is niet alleen een opdracht aan zijn opvolgers
aan paus en bisschoppen: het is een opdracht voor ons allemaal.
Wij zijn allemaal sleuteldragers, wij kunnen allemaal maken dat de
poort naar het rijk der hemelen, naar een goede wereld, openstaat, niet
alleen voor onszelf, maar ook voor anderen: als wij anderen wat vreugde
brengen, wat vrede, wat troost, wat verlichting en zo voor hen de deur
naar wat geluk openen.
Maar als wij elkaar het schuifje geven, als we zeggen: ik wil niets met
jou te maken hebben, als we onverschillig langs elkaar heen lopen, als
we weigeren elkaar te vergeven, of tekort schieten in verdraagzaamheid,
dan zitten we op de verkeerde weg, een weg die zeker niet leidt naar
het rijk der hemelen. Dan doen we de deur dicht.
Ik ben helemaal niet muzikaal maar als ik muziek hoor
dan ik herken best bepaalde genres zoals klassiek, jazz, pop.
Als ik de vier jaargetijden van Vivaldi hoor, dan herken ik dat wel.
Echte muziekkenners herkennen natuurlijk veel en veel neer.
Niet alleen herkennen zij in veel gevallen de componist
maar ook nog het orkest dat het speelt of het koor dat het zingt.
Om zo vertrouwd te zijn met de muziek,
moet je er ook echt aandacht voor hebben en je erin verdiepen.
Hetzelfde kun je zeggen als het gaat om mensen.
Als je in een stad als Amsterdam of Rotterdam loopt
dan is het niet moeilijk om mensen te herkennen als blank, zwart,
Noord-Afrikaans of Chinees.
En mensen die er oog voor hebben kunnen zien of iemand uit Noord Europa
komt of uit Zuid of Oost Europa.
Een mensen die verstand hebben van talen en dialecten
kunnen vaak herkennen uit welke streek iemand komt.
Het vraagt wel dat je echt aandacht hebt voor mensen,
dat je je verdiept in mensen en hun uiterlijke kenmerken.
Uit de verschillende evangelieverhalen blijkt dat Jezus herkend werd
als een bijzondere figuur, als een buitenbeentje.
Hij ging om met mensen waar anderen met een grote boog omheen liepen,
hij trok zich weinig of niets aan van bestaande gebruiken en regeltjes.
In de ogen van de Farizeeën was hij daarom een grote lastpost,
een gevaarlijke nieuwlichter die rebelleerde tegen het wettige gezag.
Maar de gewone mensen herkenden in Jezus heel iets anders.
Ze zagen hoe hij altijd aandacht had voor de mens die in de knel zat,
dat hij mensen bemoedigde en inspireerde,
dat hij het nieuwe hoop gaf en dus ook nieuwe toekomst.
Zij herkenden in hem iets van de profeten,
zoals Johannes de Doper die ze zelf nog gekend hadden,
of zoals de oude profeten uit het verleden.
En Petrus gaat nog een stap verder:
hij herkent in Jezus de beloofde messias, gezonden door God.
Jezus' woorden en daden hebben zo'n indruk op hem gemaakt,
dat hij ziet en voelt: deze man komt van God.
Dat kon hij zien en voelen omdat hij heel nauw met Jezus opgetrokken
was,
omdat hij hem van heel nabij had leren kennen.
Dat geldt ook voor ons: We kunnen Jezus alleen kennen en herkennen
als we ons verdiepen in zijn persoon, in zijn woorden en daden.
Nu ligt dat voor ons natuurlijk totaal anders dan voor Jezus
tijdgenoten.
Die konden hem letterlijk zien en horen, en zo komt iemand echt tot
leven.
Wij moeten het doen met de evangelieverhalen
en alles wat de predikanten eromheen vertellen.
Voor ons is het natuurlijk veel moeilijker om die Jezus van toen ook nu
echt tot leven te doen komen.