Gebeden op de negentiende zondag door het jaar
Inleiding:
Afgelopen week stond er in de krant een heel artikel
met de titel: Help! De redder verzuipt.
Het ging over reddingswerkers aan de stranden
die vorige week maar liefst 2.500 keer in actie moesten komen.
Badgasten overschatten vaak de gevaren van de zee.
De reddingsbrigades luiden de noodklok
omdat er te weinig mensen zich beschikbaar stellen
om als strandwacht te functioneren.
Daardoor worden de actieve reddingswerkers, praktisch allemaal
vrijwilligers,
overbelast in de drukke zomermaanden.
Een woordvoerder benadrukte: de beste medewerkers doen het uit
overtuiging
en niet omdat zij er geld voor krijgen.
Iets over hebben voor anderen doe je uit overtuiging,
omdat je erin gelooft dat dit zinvol is voor de gemeenschap.
En dan heb je er ook heel veel voor over.
Dat geldt eigenlijk voor alle vrijwilligers op welk vlak ook.
En als iedereen hierin gelooft, ervan overtuigd is.
dan kunnen schijnbaar onmogelijke dingen toch mogelijk worden.
Daar gaat het evangelie van vandaag over.
Openingsgebed:
Vader God, we zijn als een klein bootje op een grote zee,
soms is de zee kalm en dobberen we rustig verder in ons leven,
soms hebben we tegenwind en lukt het ons niet vooruit te komen.
Heer, wij geloven dat U er altijd bent, in goede en kwade dagen,
geef ons de innerlijke rust om uw aanwezigheid te ervaren
als een bron van kracht juist als we ons onzeker en machteloos voelen.
Dat vragen wij U in Jezus' naam. Amen
Gebed over de gaven:
Vader God, in brood en wijn gedenken wij Jezus, uw gezondene,
moge Hij in ons komen als een bron van kracht,
dat Hij, juist als toen, rust brengt waar onrust ons bang maakt,
zekerheid waar onzekerheden ons leven stuurloos maken,
een reddende hand waar we ten onder dreigen te gaan.
Versterk ons geloof dat wij in zijn geest rust en vrede uitstralen in
onze gemeenschap.
Dat vragen wij U in Jezus' naam. Amen
Slotgebed
Vader God, wij danken U dat wij U hier in ons biddend samenzijn mochten
ontmoeten,
dat in het sacrament van breken en delen U aanwezig was.
Trek met ons mee nu wij weer ons gewone leven ingaan
en geef ons de moed om momenten van stilte te scheppen,
opdat we onszelf niet voorbijlopen in al onze haast,
opdat we tijd hebben om stil te staan bij de mensen om ons heen,
opdat wij uw kracht kunnen ontvangen als we onze onmacht ervaren.
Dat vragen wij U in Jezus' naam. Amen
Voorbede:
Wij bidden voor mensen die bang zijn voor de stormen van de tijd,
die de moed verliezen bij het zien van alle kwaad in de wereld,
en zich angstig afvragen wat hun nog boven het hoofd hangt.
Dat ze niet verdrinken in hun angsten en gevoelens van machteloosheid
en blijven geloven dat het goede kan overwinnen.
Laat ons zingend bidden.
Laten wij bidden voor mensen die de wind flink tegen hebben,
die vermoeid en ontmoedigd zijn geraakt door allerlei tegenslagen
en niet meer weten hoe ze verder moeten in hun leven.
Dat ze door anderen geholpen worden om op koers te blijven
en blijven geloven in een behouden vaart en een veilige haven.
Laat ons zingend bidden.
Laten we bidden voor mensen die teleurgesteld zijn in de kerk van onze
dagen
en zich niet kunnen verenigen met huidige ontwikkelingen,
voor hen die zich niet meer thuis voelen in onze kerken.
Dat ze niet, verbitterd of onverschillig geworden,
uit de boot stappen maar blijven geloven in het waaien van Gods Geest.
Laat ons zingend bidden.
Laten we bidden voor alle mensen die net als wij geloven én twijfelen,
die zoekend en tastend een goede invulling aan hun leven proberen te
geven.
Dat wij Jezus' boodschap blijven zien als een veilige baken in zee
en blijven geloven in onze opdracht
om juist zoals hij naar medemensen in nood toe te gaan
en hen een helpende hand te bieden.
Laat ons zingend bidden
God, laat het stil worden in ons hart opdat wij uw stem kunnen horen en
de roep om hulp van medemensen kunnen verstaan.
Schenk ons uw geest, die stille kracht, om trouw te kunnen zijn aan
Jezus' opdracht, voor vandaag en alle dagen. Amen
Teksten, gebeden, gedichten bij de negentiende zondag door het jaar.
Lied
Ga in het schip, zegt Gij,
steek van het strand.
Vaar tegen wind en tij,
vaar naar de overkant,
wacht daar op Mij.
Geeft Gij ons nu een steen,
Meester, voor brood?
Laat Gij ons nu alleen?
Laat Gij ons in de nood?
Zendt Gij ons heen?
Wij zien alleen nog maar
water en wind.
Zegt Gij dan: wacht Mij daar?
Wij, nu de nacht begint,
weten niet waar.
Wandelt Gij als een schim
over het meer?
Werd Gij een verre glimp?
Heer, zijt Gij onze Heer,
kom van de kim!
Kom met uw scheppingswoord
in onze ziel!
Spreek dat de wind het hoort!
Kom, dat het water knielt,
bij ons aan boord!
Ik ben het, zegt Gij dan.
Kom maar met Mij
mee naar de overkant.
Wees maar niet bang, zegt Gij,
hier is mijn hand.
(M. Jacobse, in Liedboek voor de kerken, nr. 56)
Het verhaal gaat verder (bij Koningen 19, 9a.11-13a en Matteüs 14,
22-33)
Zij dobberen rond op zee,
zo'n honderd mensen, mannen, vrouwen en kinderen,
in een klein bootje dat ze van hun laatste geld hebben gekocht.
Alles hebben ze achtergelaten: hun huis, hun familie.
En hun toekomst?
Ze zijn op de vlucht, op zoek naar een plek
om hun leven verder te kunnen leven, waar dan ook.
Ze zijn bang, het bootje is maar klein,
eigenlijk te klein voor zo veel mensen.
Maar dit bootje is hun enige lijn naar de toekomst,
hier hangt alles van af.
Dan komt er land in zicht.
Maar de regering laat al snel weten
dat ze niet van plan zijn de vluchtelingen op te nemen.
Dit land is vol. Zo is dat. Jammer voor jullie.
En zo vragen de vluchtelingen asiel aan in het volgende land.
Maar ook dat land laat het afweten. Hopeloos zijn ze, de vluchtelingen,
is er dan niemand die zich om hen wil bekommeren?
Dan, eindelijk, bij het zevende land mogen ze voet aan wal zetten.
Het is echter niet van harte,
eerder onder druk van de internationale politiek.
Daar gaan ze dan, een onzekere toekomst tegemoet.
De toekomst die hen wenkt als een uitgestoken hand,
onzeker, onbekend en toch vol beloften.
(Chantal Sluijsmans)
Is het jouw kracht, God?
Wat is het voor kracht
die mij staande houdt in al mijn onmacht?
Wat is het voor kracht
die mij gaande houdt
in al mijn onmacht?
Wat is dat voor kracht
die mij horen doet
in al mijn onmacht?
Wat is dat voor kracht
die mij zien doet
in al mijn onmacht?
Wat is dat voor kracht
die mij laat spreken
in al mijn onmacht?
Wat is dat voor een kracht
die mij zwijgen laat
in al mijn onmacht?
Is het jouw kracht, God?
God, ik geloof het wel!
Knipoog van God
een onverwachte ontmoeting...
een open gesprek met een wildvreemde...
een zonnestraal op een grauwe dag
een lief kaartje bij de post
een vriendelijk telefoontje...
een mens die je ongevraagd
- maar o zo welkom - terzijde staat
"'t zijn de kleine dingen die het doen"
is de titel van een populair liedje
't zijn de kleine dingen die het doen...
inderdaad...
maar als gelovig mens
wil ik die kleine gouden momenten in het leven
graag vertalen als "knip-oogjes van God"
Over het water lopen
Meester Tapobaan had een leerling die hem onberispelijk diende. Alleen
om deze ijver en om zijn diensten behield de meester de volgeling die
hem voor het overige dom leek te zijn.
Op een dag werd er in de streek over niets anders meer gepraat dan over
Tapobaans leerling die men over het water had zien lopen. Hij was over
de rivier gekomen zoals men een straat oversteekt.
Tapobaan riep de leerling bij zich en vroeg: "Is het waar wat men van
je zegt? Is het waar dat je de rivier lopend bent overgestoken?"
"Wat is er toch natuurlijker," antwoordde de trouwe knecht, "dank zij
u, o gelukzalige, werd het mij gegund over het water te lopen. Bij elke
stap herhaalde ik uw gezegende naam en dat heeft me voor verdrinken
behoed..."
Meester Tapobaan meende: "Als het de leerling gegeven is over het water
te lopen, wat zal de meester dan wel niet kunnen. Als er in mijn naam
wonderen gebeuren, dan moet ik een kracht bezitten die ik niet ken en
een graad van heiligheid die ik al te veel onderschat heb. En op de
keper beschouwd, ik heb nog nooit geprobeerd de rivier over te steken
als was ze een straat."
Hij haastte zich zonder dralen naar de rivier. Hij aarzelde niet toen
hij zijn voet op het water zette, en met onwankelbaar geloof herhaalde
hij: "Ik, ik, ik..."
Maar hij zonk.
(Lanza del Vasto: De pelgrimstocht naar de bronnen: Diest)
Sprong in het duister
Een huis staat in lichtelaaie, midden in de nacht. Het gezin kon maar
ternauwernood ontsnappen. Alleen het zesjarig zoontje staat nog boven
voor een raam en schreeuwt in doodsangst om zijn vader. De vader roept
naar boven: "Spring toch, spring dan toch!" Maar de jongen roept
wanhopig: "Ik kan je niet zien, Papa!" "Maar ik kan jou wel zien,
spring maar gerust!" roept de vader terug. En dan springt de jongen, in
de duisternis? Nee, in de armen van zijn vader.
terug naar de overweging