Er waren eens twee mensen en die wilden op een zondagmorgen naar de
kerk, maar ze hadden allebei een probleem: ze hadden niet genoeg tijd
om de hele eucharistieviering mee te maken. De een zei: ik ga gewoon op
tijd en ik zie wel hoever ik kom. De ander zei: ik ga pas voor het
laatste gedeelte want dan heb ik in elk geval de communie.
Als u voor zo'n keuze stond, waar zou u voor kiezen? Ik denk dat er een
heleboel net als de tweede zouden kiezen: voor de communie.
Er zijn nog verschillende mensen die niets moeten hebben van een
gebedsdienst. En die zeggen dan wel eens: als er nu nog communie bij
was, zoals op de meeste andere plaatsen, dan zou ik er wat minder
moeite mee hebben. Wij in Overloon zijn (met Stevensbeek) de enige
parochie in de omtrek waar geen communie wordt uitgereikt bij een
gebedsdienst. Want zo hoort het eigenlijk ook, ook volgens de
bisschoppen.
De communie is een wezenlijk onderdeel van de eucharistieviering, en je
moet het er eigenlijk niet van losmaken. Aan het eten van brood, de
communie, hoort het tafelgebed aan vooraf te gaan. Dat is één geheel,
één symbolische handeling waarin wij doen wat Jezus ons heeft
voorgedaan: het brood breken en delen, de beker met wijn delen. In die
symbolische handeling vieren we dat Jezus in ons midden is, met zijn
opdracht ook om te zijn en te handelen zoals hij.
Waarom dan toch die hang naar de communie? Omdat we dat zo gewend zijn?
Waarschijnlijk speelt dat zeker een rol. We hebben dat vroeger altijd
ervaren als zo ongeveer het belangrijkste moment in de
eucharistieviering. En we zijn in het verleden verwend geweest met een
overvloed aan priesters, toen kon het ook allemaal.
Het lijkt echter een beetje een goede gewoonte die uit de hand gelopen
is.
Soms heb ik het onaangename gevoel dat mensen afwegen: De mis geeft
tien pond genade, de communie acht pond, en een gebedsdienst maar een
half pondje, en dus is het veel en veel minder waard. Maar dat soort
kruideniers mentaliteit hoort absoluut niet thuis in het samen vieren
van ons geloof, van onze verbondenheid in en rond de persoon van Jezus
Christus.
In de Middeleeuwen was er ook zo'n soort denken. Toen waren er mensen
die elke dag naar zoveel mogelijk missen gingen om maar genade te
verzamelen. Toen heeft de kerkleiding verboden om meer dan één keer op
een dag te communie te gaan. Dat was nog niet zolang geleden nog steeds
de regel.
Tegenwoordig wordt er gezegd: als iemand om bepaalde redenen meer dan
een keer op een dag een eucharistieviering meeviert, dan moet hij die
ook helemaal meevieren, inclusief dus de communie.
Natuurlijk: de eucharistieviering is een hele speciale viering, waarin
onze verbondenheid met Jezus een hele bijzondere gestalte krijgt. Maar
misschien moet je zeggen: wij vieren te vaak eucharistie zodat dat
bijzondere karakter eigenlijk wat verloren gegaan is. En ook zodat
andere vieringen, zoals gebedsdiensten, gezien worden als van geen
waarde, of in elk geval van veel mindere waarde.
Onze protestantse medebroeders en zusters hebben een punt. Bij de
meesten is er elke zondag alleen een woorddienst en eens in de maand,
hier en daar iets vaker, of iets minder vaak nog, een
avondmaal-viering. Zo behoud je wel het bijzondere karakter van de
viering van Jezus' laatste avondmaal.
Ook in de katholieke kerk begint er langzaamaan iets te groeien in die
richting. In de vele parochies is het niet meer vanzelfsprekend dat er
elk weekend twee of zelfs meer eucharistievieringen zijn. Er zijn ook
regelmatig woorddiensten of gebedsdiensten. Het is natuurlijk wel even
wennen dat je heel goed samen-kerk-zijn kunt vieren zonder eucharistie
en zonder communie. In de toekomst zal dat steeds meer gaan gebeuren,
gewoon uit noodzaak, omdat er te weinig priesters zijn. En zoals onze
pastoor het wel eens zegt:
wie een gebedsdienst niet eert, is een eucharistieviering niet weert.
Het is zomaar een moeilijke evangelietekst die u net gehoord hebt.
Iemand die niet opgegroeid is in de christelijke traditie zou kunnen
zeggen:
wat is dat nu voor kannibalisme: iemands vlees eten en bloed drinken.
Net als sommige joden uit het evangelie zouden we zeggen:
walgelijk, dat kan toch helemaal niet.
In Jezus' tijd klonken die woorden minder vreemd dan nu voor ons.
In die tijd was het offeren van dieren heel gewoon,
en men at iets van het vlees of dronk van het bloed van het geofferde
dier als een teken dat men zich persoonlijk bij dit offer aansloot.
Dat was een godsdienstig ritueel bekend bij joden en heidenen.
Bij ons lag vroeger ook heel sterk de nadruk op het misoffer:
Jezus had zich geofferd voor de zonden van de wereld
en eten van het brood en eventueel drinken van de wijn
was een teken dat je je persoonlijk bij dit offer aansloot.
En in de consecratieformule vinden we die verwijzing terug:
dit is mijn lichaam voor jullie gebroken, dit is mijn bloed voor jullie
vergoten.
En iedereen snapt wel dat dit niet letterlijk verstaan moet worden.
De laatste jaren is het accent wat minder op het offer komen te liggen
en wat meer op de maaltijd van verbondenheid,
waarin Jezus zelf voedsel en drank wil zijn.
En brood en wijn zijn prachtige beelden om dat ook weer te geven.
Brood komt niet kant en klaar uit de hemel gevallen:
het is het product van een heel proces van menselijke activiteiten:
het bemesten, ploegen en eggen van het land,
het zaaien, maaien, dorsen en malen van het koren,
het bakken van het brood en uiteindelijk het eten.
Datzelfde geldt ook voor de wijn: dat is ook het eindproduct van een
heel proces.
Als Jezus op de laatste avond van zijn leven brood en wijn neemt,
zegt hij daarmee: houdt mij levend door deze handeling te blijven doen,
dan moeten we niet alleen kijken naar zijn dood maar ook naar heel die
weg ernaartoe:
de weg die hij predikend en genezend en vergevend ging.
Als Jezus die avond zegt: dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed,
dan zegt hij eigenlijk: dit brood en deze wijn zijn beeld van mij,
mens van vlees en bloed, maar ook beeld van alles waar ik voor sta,
mijn leven, mijn handelen, mijn spreken.
Zo wil ik voedsel zijn voor jullie, nu en in de toekomst,
zo wil ik bron van leven zijn voor allen die in mij geloven.
Zo wil ik verder leven. Blijf dit doen om mij te gedenken.
Er wordt in het evangelie verwezen naar het manna
dat de joden vonden op hun tocht door de woestijn
en waar zij zich mee in leven hielden, hun lichamelijk leven wel te
verstaan,
en als alle levende wezens zijn ze toch gestorven.
Maar het nieuwe voedsel uit de hemel dat Jezus geeft
houdt ons geestelijk in leven, en dat leven heeft eeuwigheidswaarde.
Ook al eten we elke dag van het levende brood van Jezus, we gaan
lichamelijk natuurlijk toch ooit dood, daar ontkomen we niet aan.
Het gaat hier echter om geestelijk voedsel. Maar wel voedsel.
We moeten wel bedenken: dit brood is niet om naar de kijken
maar om iets mee te doen: het moet bron van leven, van handelen zijn.
Vroeger had je op sacramentsdag overal processies
het brood werd rondgedragen in de monstrans.
Op verschillende plaatsen gebeurt dat nog steeds.
Vroeger had je ook het lof: uitstelling van het allerheiligste.
Verering van het heilig brood, eerbied voor Jezus' tegenwoordigheid in
de eucharistie
is natuurlijk goed maar misschien wel wat eenzijdig.
Bidden voor het Allerheiligste is natuurlijk een vorm van Jezus eren,
maar met het doen waar het voor staat eren we hem veel en veel meer.
Je leven geven voor anderen, in liefde en dienstbaarheid,
dat is toch de wezenlijke betekenis van Jezus' dood
en van het teken dat hij ons toen gegeven heeft.
Als er communie uitgereikt wordt, wordt er altijd gezegd:
dit is het lichaam van Christus.
Misschien zouden we moeten zeggen: wees nu lichaam van Christus,
wees nu kerk van Jezus, beleef verbondenheid met Hem en met elkaar.
In de beginjaren van het christendom was het heel gewoon
dat de kerk het lichaam van Christus genoemd werd.
Wees lichaam van Christus, maak die verbondenheid waar met elkaar.
Dan alleen wordt dat nieuwe altijddurende verbond van God met de mensen
werkelijkheid in ons en door ons.
Dan alleen vieren we echt eucharistie, de maaltijd des Heren.
Als celibatair en alleenwonend ben ik gewend om alleen te eten.
Zolang ik maar een krant of tijdschrift naast me heb liggen
heb ik er geen enkele moeite mee. Maar een keer eten samen met anderen
is heel plezierig.
En overal waar meer mensen onder één dak samenwonen,
is het samen de maaltijd gebruiken heel belangrijk voor de goede sfeer
in huis
en dan geeft het geen pas als de een onder het eten de krant zit te
lezen,
de ander Panorama of de Nieuwe Revue, en de derde met zijn bord eten
voor de televisie zit.
Dan zeg je: hier klopt iets niet en toch schijnt het voor te komen.
Samen eten is ook meer dan het voedsel naar binnen werken,
het is ook praten met elkaar, luisteren naar elkaar.
Als drie of vier mensen aan tafel zitten te eten en er de hele maaltijd
wordt geen stom woord gezegd,
dan zeg je ook: hier klopt iets niet.
Samen eten moet ook een ontmoeting zijn van de huisgenoten,
en eventueel met anderen als er gasten zijn.
Die ontmoeting is even belangrijk als het eten zelf.
We kunnen niet zonder eten, dat is duidelijk genoeg,
maar we kunnen ook niet zonder echte contacten met anderen,
zonder echte ontmoetingen, zonder uitwisseling van gedachten en
gevoelens.
Samen eten is daarom veel meer dan de maag vullen:
in die ontmoeting met elkaar
moeten de tafelgenoten zich ook geestelijk kunnen voeden,
aan elkaar, aan elkaars warmte en genegenheid.
In elk gezin zou het samen eten heilig moeten zijn
want juist zo, samen etend en samen pratend, kan de verbondenheid van
het gezin inhoud krijgen en gevoed worden.
En dat hoeven echt niet altijd indringende en diepzinnige gesprekken te
zijn, dat zou denk ik ook gauw gaan vervelen,
maar ook het uitwisselen van alledaagse dingen kan veel bijdragen
aan een gezonde onderlinge verbondenheid,
niet alleen tussen de partners maar ook tussen ouders en kinderen
en tussen de kinderen onder elkaar.
Dan moet het natuurlijk geen wedstrijd zijn wie het snelst kan eten,
want dan heb je geen tijd voor elkaar, dan is er geen rust
want in die rust kan gezegd wordt dat ieder bezig houdt, ook en juist
ook door de kinderen, hoe klein ze ook zijn.
In die ontmoetingen van de gezamenlijke maaltijd
kan lief en leed gedeeld worden, en daardoor kan de gezinsband gevoed
worden en groeien.
Vandaag vieren we Sacramentsdag, aandacht voor de maaltijd des Heren.
De eucharistieviering is een symbolische maaltijd, het gaat niet om
letterlijk eten maar om geestelijk voedsel.
En ook hier gaat het vooral om de ontmoeting:
de ontmoeting met Jezus en de ontmoeting met elkaar.
Ook hier gaat het niet op de eerste plaats om het eten, om de communie
dus,
ook al wordt dat wel door velen zo ervaren.
Het gaat om heel het samenzijn waarin we samen bidden en zingen, samen
luisteren naar de Bijbelteksten, en ook samen eten van het brood.
Elke echte ontmoeting is een beetje in de huid van de ander kruipen,
is, in zekere zin, de ander in je opnemen zoals je voedsel in je
opneemt.
In het evangelie sprak Jezus dat heel indringend uit in bewoordingen
die een beetje kannibalistisch klinken.
Als je het vlees van de mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt,
heb je het leven niet in je, dan ga je geestelijk dood van de honger.
Iedereen begrijpt wel dat vlees en bloed niet letterlijk genomen moeten
worden, maar het geeft wel op een heel indringende en haast dramatisch
wijze weer
hoe belangrijk het is je te laten voeden door Jezus, door heel zijn
persoon,
door zijn idealen, door zijn woorden, door zijn voorbeeld.
Daarom kent elke eucharistieviering ook een woorddienst,
waarin we Jezus ontmoeten in de Bijbelteksten en de overweging.
En deze ontmoeting moet wel zijn gevolgen hebben voor het dagelijks
leven
namelijk dat de deelnemers aan de maaltijd des heren,
gesterkt door dat geestelijke voedsel van woord en brood,
ook samen doen wat Jezus ons heeft voorgehouden en voorgeleefd:
namelijk verbondenheid en saamhorigheid beleven
in het gezin, in heel de gemeenschap.