Er is een verhaaltje van een oude kluizenaar die op zijn eentje in
de
woestijn leefde. Hij vulde zijn dagen met bidden en met mediteren over
God. Zijn grote klacht was echter: als hij over God nadacht, dan voelde
hij zich net zo dor als het woestijnzand om hem heen. Kon ik God maar
eens zien, verzuchtte hij, dan zou ik meteen en voor altijd boordevol
van hem zijn.
Nu was die kluizenaar een begenadigd mens. Bij zijn morgengebed kreeg
hij een visioen, waarin hem werd gezegd:
ga naar buiten en God zal zich aan u laten zien. Met bonzend hart ging
hij naar buiten, maar helaas, er was niets anders te zien dan het dorre
woestijnlandschap wat hij elke dag voor zich had.
Diep teleurgesteld ging hij weer naar binnen en hervatte zijn
morgengebed. Weer kreeg hij een visioen: ga naar buiten, God laat zich
daar aan u zien. De kluizenaar verzuchtte: ik heb net al gekeken, maar
er was niets te zien. Het antwoord in zijn visioen was: u hebt niet
goed gekeken.
Weer ging hij naar buiten en keek scherp om zich heen: hij zag niets
dan geel-grijs woestijnzand. Maar toen ontdekte hij in de schaduw van
een steen een heel klein wit bloempje, niet groter dan de nagel van
zijn vinger. Bij dat nietige bloempje knielde hij neer en hij voelde
zich volstromen van een wonderbaarlijk heerlijk gevoel.
Het is maar een vroom verhaaltje, en toch zit er heel veel in, ook voor
ons.
Als het over God gaat, dan hebben ook wij vaak het gevoel
in de woestijn te zitten. Er wordt zoveel over hem gesproken zoveel tot
hem gebeden tegelijk blijft hij de grote Afwezige, de Ongrijpbare. Ook
wij kunnen wel eens denken: als ik maar eens een glimp van die God kon
zien, dan zou mijn geloven veel groter kunnen worden, dan zou ik veel
enthousiaster en meer bezield zijn weg door het leven kunnen gaan.
Misschien geldt ook voor ons het woord: ga naar buiten en kijk om je
heen. Maar als wij om ons heen kijken, wat zien we dan: woestenij,
dorheid, onverschilligheid, geweld egoïsme, maar een glimp van God
zien, ho maar. En toch als we goed om ons heen kijken kunnen we ook in
die dorre wereld bloempjes zien: kleine nietige mensen die goedheid
uitstralen, mensen die wat voor elkaar over hebben, elkaar wat vreugde
geven, ook in donkere dagen.
En als we goed om ons heen kijken zijn die mensen er volop te vinden,
jongeren en ouderen, in allerlei vormen en kleuren.
Het klinkt misschien wat overdreven te zeggen: in die mensen laat God
zich zien. En toch zit er een diepe waarheid in.
Jezus zei tegen Filippus: wie mij ziet, ziet de Vader. Met die
uitspraak hebben we geen moeite: in Jezus is God in mensengedaante de
wereld binnengetreden. Maar hetzelfde doet Hij ook in elke mens die in
de geest van Jezus leeft en handelt, overal waar iets zichtbaar wordt
van goedheid, liefde, dienstbaarheid.
Een glimp van Gods heerlijkheid en almacht willen zien, dat is een
onmogelijke droom. We zouden het ook niet kunnen verdragen. Maar een
glimp van Gods goedheid zien, dat kunnen we wel, als we maar goed weten
te kijken.
Tot besluit nog dit: er is een gebed dat zegt: geef dat we voor
iedereen zo goed als God mogen zijn. Moge dat zo zijn.
In Jeruzalem staat de H. Grafkerk.
Die zou op de plek staan waar Jezus toentertijd begraven is.
In die kerk vinden verschillende christelijke groeperingen hun thuis,
maar ze hebben wel allemaal hun eigen stukje van die kerk
en er schijnt een hoop wrijving en onenigheid te zijn
tussen Armeense en Koptische christenen en andere groepen.
Ze kunnen niet door één deur, ook letterlijk niet,
want ze hebben allemaal hun eigen ingang.
Hier moest ik aan denken bij het evangelie van vandaag:
in het huis van mijn vader is ruimte voor velen.
Deze tekst wordt vaak gelezen bij een uitvaart
en verwijst dan naar Gods Vaderhuis in de hemel
waar iedereen welkom is die zijn aardse levensweg voltooid heeft.
Maar eigenlijk verwijst de tekst naar Gods vaderhuis op aarde,
het rijk van God, de gemeenschap van gelovigen.
Het kerkgebouw wordt ook vaak huis van God genoemd.
Dat geldt nog veel meer voor de kerkgemeenschap.
In het huis van mijn vader is ruimte voor velen.
Dat zei Jezus, maar in feite is dat nog niet de werkelijkheid.
Er is beslist nog geen sprake van één grote ruimte
waarin iedereen welkom is en iedereen zich thuis voelt.
Het zijn veel verschillende ruimtes, veel verschillende groeperingen
die ruimte voor zichzelf opeisen en meer nog: die zeggen:
jou en jou willen we niet in onze ruimte, jullie zijn niet welkom.
De H. Grafkerk in Jeruzalem is hier een treffend voorbeeld van,
maar wel een voorbeeld hoe het niet zou moeten zijn,
hoe Jezus het zeker niet bedoeld heeft.
Enerzijds is het een heel verdrietig en beschamend gegeven dat er in
het huis van God zoveel apartje hokjes zijn, zoveel bordjes "verboden
toegang voor onbevoegden"
dat zoveel gelovige mensen niet door één deur naar binnen kunnen.
Anderzijds moeten we ook aanvaarden dat de Kerk mensenwerk is,
en waar mensen doende zijn, zijn er wel eens meningsverschillen,
zijn er wel eens botsingen van visies en handelwijzen, dat is
onvermijdelijk.
Vanaf het begin is het niet anders geweest.
In de eerste lezing hoorden we al een voorbeeld hiervan.
De Hellenisten begonnen te morren tegen de Hebreeën.
De Hellenisten waren joodse christenen die van buiten Israël kwamen
die wat vooruitstrevender en vrijer waren in hun ideeën
en de Hebreeën waren joodse christenen uit Israël zelf
en die waren wat behoudender in hun opvattingen.
Dat botste toen al. Later krijg je het grote conflict tussen christenen
uit het jodendom
en de christenen uit de niet-joodse, de heidense wereld.
En veel conflicten die in de loop der geschiedenis de kop opstaken
resulteerden in een nieuwe kerk of kerkgenootschap.
En zo is het christendom geworden tot een enorme lappendeken
van talloze gemeenschappen rond Jezus van Nazaret.
Dat is op zich niet de schande van de Kerk,
maar wel dat men elkaar zo dikwijls verkettert
en elkaar letterlijk en figuurlijk de deur wijst.
Dat er verscheidenheid is in de manier waarop de boodschap van Jezus
gezien en beleefd wordt,
daar is niets vreemds mee: mensen zijn wezenlijk verschillend
en de een wordt meer door dit aspect van de boodschap aan gesproken
en een ander meer door dat facet van het dezelfde gegeven.
Maar het meest beschamende is misschien wel
dat de kerken na al die eeuwen er nog niets van geleerd hebben,
dat er nog steeds deuren worden dicht gegooid voor andersdenkenden,
dat ook onze Kerkgemeenschap, de katholieke kerk,
op veel punten nog zo onverdraagzaam is.
In de katholieke kerk wordt altijd heel veel nadruk gelegd op de
eenheid,
maar eenheid wil niet zeggen dat het een eenheidsworst moet zijn.
Het gaat om eenheid, verbondenheid, in verscheidenheid.
Ook hier geldt: het is gemakkelijk om kritiek te hebben
op de officiële kerken, kerkorganisaties en kerkleiders.
Ik denk dat we ons er allemaal wel eens aan bezondigen
als wij als kerkbetrokken katholieken te gemakkelijk een veroordeling
uitspreken over hen die wat verder weg staan,
die in onze ogen niet zo kerks, niet zo gelovig zijn.
In het huis van mijn vader is ruimte voor velen.
God heeft altijd ruimte voor ieder mens.
Jezus had ruimte ook voor de zondaars en tollenaars.
Maar hebben wij ook die ruimte? Geven wij ook die ruimte?
Er waren eens drie gezusters, Maria, Mina en Martha. Alle drie waren ze
heel gelovig, tegelijk beleefden zij hun gelovig-zijn op heel
verschillende manieren.
Maria was de bidziel: vele uren bracht zij door in kerken en kapellen,
en hoe meer H.Missen op een dag, hoe beter.
Mina was het intellectuele type: ze wilde steeds meer leren en te weten
komen, zij liep allerlei godsdienstcursussen af en las er vele dikke
boeken over.
Martha was een echte doe-mens: de hele dag was zij bezig met allerlei
goede werken: zieken bezoeken, eenzamen gezelschap houden,
vrijwilligerwerk.
De drie gezusters woonden in het hetzelfde huis, maar ze waren bijna
nooit tegelijk thuis: als de een thuis was zat de ander in de kerk en
de derde was op pad om goed te doen. Maar als ze dan een keer alle drie
tegelijk thuis waren, kregen zij prompt hooglopende ruzie over de vraag
wie nu haar gelovig-zijn op de juiste manier beleefde? De een werd voor
een leeghoofd uitgemaakt, de ander voor een kwezel en de derde voor een
nieuwlichter.
Maria verweet de anderen dat ze te weinig aan bidden deden en te weinig
naar de kerk gingen. Martha verweet de anderen dat zij te weinig deden
om de liefde van God door te geven. En Mina vond dat de anderen veel te
weinig nadachten over zoiets kostbaars als hun geloof in God en in
Jezus Christus.
En wie van de drie heeft er nu gelijk?
Als het gaat om geloven en geloofsbeleving, wat is dan het
belangrijkste? Daar is alle tijden door al onenigheid over geweest. Het
antwoord is eigenlijk heel duidelijk; de ideale gelovige zou tegelijk
Maria, Mina en Martha moeten zijn. Echt geloven moet altijd drie
aspecten hebben: leren, vieren én dienen.
Natuurlijk zullen er altijd wel accentverschillen zijn in de manier
waarop mensen hun geloof beleven: dat hangt al samen met iemands
karakter en geaardheid. En toch: leren, vieren en dienen horen
wezenlijk bij elkaar: ze moeten elkaar steeds aanvullen en elkaar
inspireren.
Leren is bij ons katholieken nooit onze sterkste kant geweest. Vroeger
moest wel de catechismus van buiten geleerd worden, maar ook al kun je
een aantal formules opzeggen, dat betekent nog niet dat je ook veel
geleerd hebt:
leren gaat veel verder en vooral veel dieper. Het is vragen durven
stellen, samen zoeken naar antwoorden,
vaak ook, met onbeantwoorde vragen verder kunnen. Je hoort mensen wel
eens zeggen:je moet je niet verdiepen in geloofszaken, dat is alleen
maar verwarrend. Het kan inderdaad heel verwarrend zijn, maar het kan
ook heel verrijkend en verdiepend zijn.
Wij katholieken waren vroeger beter in het vieren. Vele gelovigen
denken nog met heimwee terug naar de plechtige hoogmissen, missen met
drie heren, het lof en de processies van vroeger. Maar tegenwoordig
worden de kerken leger en leger, en met een bijna lege kerk wordt echt
vieren wel heel moeilijk.
Maar zou de oorzaak van de leegloop niet mede liggen in het feit dat
gelovigen vroeger te weinig geleerd hebben, waardoor bij velen hun
geloven en het vieren ervan uitgehold en leeg raakten, omdat men van
veel de diepere zin niet meer zag.
Het dienen heeft altijd hoog in het katholieke vaandel gestaan.
Naastenliefde heeft altijd een bijzondere plaats ingenomen, maar ook
dat verwatert als het los komt te staan van echt geloven. Willen we
echt dienen zoals Jezus ons heeft voorgedaan, dan moeten we ook steeds
beter willen leren hoe die Jezus was, dan moeten we hem ook regelmatig
vieren in de tekenen die hij ons heeft meegegeven, anders verslapt onze
motivatie en blijven we al gauw steken in onze goede wil.
Leren, vieren en dienen, die drie elementen samen maken ons geloven.
In het huis van mijn vader is ruimte voor velen, zei Jezus.
Er is ruimte voor meer vierende gelovigen, voor meer lerende gelovigen
en voor meer dienende gelovigen.
Er is ook ruimte voor meer behoudende gelovigen
en voor meer vooruitstrevende gelovigen.
Er is ruimte voor katholiek denkende gelovigen, voor protestant
denkende gelovigen en voor orthodox denkende gelovigen.
Er is ruimte voor christenen, voor Joden, voor Moslims.
Maar in hun gelovig zijn moet wel steeds iets te vinden zijn van leren,
vieren en dienen.
Ik wil beginnen met een verhaaltje over de hemelpoort.
Om de hemel binnen te komen, zo wordt er verteld,
word je aan de poort gewogen of je goed genoeg bent om binnen te gaan.
Op een keer stond er een man op de weegschaal
en zijn goede en slechte daden hielden elkaar precies in evenwicht.
Feitelijk kwam hij één goede daad tekort om naar binnen te mogen.
De bewaker van de poort zei tegen hem: "Zo kan ik je niet binnen laten,
maar ga naar de mensen die achter je staan
en vraag of iemand uit zijn voorraad goede daden er één aan jou wil
geven.
Eén is genoeg, dan kun je door de poort naar binnen."
De man liep naar achteren en vroeg aan de wachtenden
of ze hem één van hun goede daden konden geven.
Maar ieder die de vraag hoorde, keek de andere kant op.
Een goede daad weggeven, dat was heel riskant,
verbeeld je dat hij er zelf dan een tekort zou komen.
De man begon wanhopig te worden, maar opeens vroeg iemand hem:
"Beste man, je kijkt zo verdrietig, wat is er aan de hand?"
De man vertelde dat hij één goede daad tekort kwam om in de hemel te
komen.
"Wel," zei de onbekende, "je mag mijn goede daad wel hebben.
Ik heb er maar een, en die zal me niet door de poort helpen."
Blij liep de man naar de poortwachter. "Ik heb een goede daad
gekregen."
Die vroeg: "Hoe ben je eraan gekomen?
Stralend van geluk vertelde de man wat er gebeurd was.
De poortwachter lachte en liet de onbekende halen
die zijn ene goede daad had weggegeven.
Hij zei tegen hen beide: "Geef elkaar de hand en ga samen door de poort
naar binnen."
Zoals bijna alle verhaaltjes over de hemel, klopt dit verhaaltje
natuurlijk ook van geen kanten,
en toch heeft het ons wel wat te zeggen.
Goede en kwade daden tegen elkaar afwegen lijkt me een onmogelijke
zaak,
maar daar gaat het ook niet echt om in dit verhaaltje.
In het evangelie van vandaag hoorden we Jezus zeggen:
in het huis van mijn vader is ruimte voor velen.
Deze tekst wordt nogal eens bij een uitvaart gelezen,
als teken van ons geloof dat de gestorven mens naar de hemel is.
Maar de vraag is of het hier wel over die hemel na dit leven gaat.
Het huis van God is veeleer onze wereld hier en nu,
en daarin is ruimte voor velen, ruimte voor allerlei soorten mensen.
Dat zou tenminste de werkelijkheid moeten zijn.
ruimte voor alle rassen en talen, ruimte voor mensen van allerlei
culturen,
ruimte voor mensen met allerlei godsdienstige overtuigingen en
tradities.
De realiteit is helaas anders. Dat weten we allemaal.
En juist godsdiensten zijn soms heel erg onverdraagzaam.
Vroeger werd er in katholieke kringen wel eens gezegd
dat alleen katholieken in de hemel konden komen. Je reinste
discriminatie.
En ook nu wordt er in kerkelijke kringen wel eens gauw gezegd:
jij hoort er niet bij, jij mag niet meedoen.
In zijn huis heeft God ruimte voor velen, maar mensen geven elkaar soms
weinig of geen ruimte.
Er worden regelmatig mensen in het verdomhoekje gezet.
Soms is er misschien wel enige reden voor,
als mensen anderen een hoop narigheid berokkenen,
maar vaak generaliseert men dit en zijn ook onschuldigen daar de dupe
van.
Om een voorbeeld te noemen.
Natuurlijk moeten alle vormen van terrorisme veroordeeld worden,
maar om dan heel een godsdienstige traditie zoals de islam te
veroordelen,
dat is een verwildering van de samenleving en dat is een slechte zaak.
In het evangelie vragen de leerlingen naar de weg naar de Vader,
naar dat huis van God waarin ruimte is voor velen en Jezus zegt dan:
kijk naar mij: ik ben de weg, de waarheid en het leven.
En dan zien we een Jezus die in zijn leven ruimte had voor zondaars en
tollenaars,
die omgang met hen had en hen niet buitensloot, zoals zoveel anderen.
We zien een Jezus die vertelt dat hij 99 schapen achter zou laten om
een verloren schaap te gaan zoeken.
In ons zakelijk denken is dat absoluut niet logisch, maar voor hem wel.
We zien een Jezus die niet naar de prestaties kijkt
maar wel of je je talenten goed gebruikt.
We zien een Jezus die steeds weer oproept tot delen,
al is het nog zo'n klein beetje.
In het huis van de Vader is ruimte voor velen,
als wij onze goede daden willen delen met anderen,
en het aantal is niet belangrijk.
In het huis van de vader kan één goede daad soms meer ruimte scheppen
dan een hele serie goede daden die vanzelfsprekend lijken te zijn.