Een paar jaar geleden fietste ik eens op de Veluwe
toen ik daar een herder met zijn kudde schapen tegen kwam. Dat is als
zodanig al een heel mooi gezicht,
maar het mooiste vond ik de herdershond.
Terwijl de kudde bezig was het fietspad over te steken,
ging de hond midden op het fietspad staan, voor mij, met een blik van:
waag het niet om verder te fietsen.
Ik vind het altijd fascinerend om zo'n herdershond bezig te zien,
hoe die achter de kudde aanholt en zorgt dat alles de goede kant op
gaat,
en die op een holletje achter achterblijvers en treuzelaars aangaat;
hoe die erbij staat, een en al alertheid: de ogen die de bewegingen van
de schapen in de gaten houden,
gespitste oren die elk commando van de herder willen opvangen.
In het evangelie van vandaag noemt Jezus zichzelf de deur van de
schapen,
hij had zich ook de herdershond kunnen noemen,
die beeldspraak was voor ons denk ik duidelijker geweest dan het beeld
van de deur van de schaapsstal.
Jezus was Gods herdershond. Hij zei van zichzelf:
Ik ben gekomen om de wil van de Vader te doen,
en dat heeft hij op een bijzondere manier gedaan,
zodat hij zichzelf ook de goede herder kon noemen.
Misschien hebt u jaren geleden ook die Tv-serie "de Herdershond,"
gezien
over die kapelaan en zijn werkzaamheden in de parochie,
uit de tijd dat een pastoor nog kapelaans hadden om het werk te doen,
terwijl hij zelf het wat rustiger aan kon doen.
De pastoors waren soms in die jaren meer de luxe paarden en de
kapelaans de werkpaarden,
maar ze moesten wel dansen naar de pijpen van de pastoor,
zoals een herdershond zijn werk doet op de commando's van de herder.
Nu zijn kapelaans een luxe en de pastoors moeten alleen het werk doen.
Maar dat laatste is gelukkig helemaal niet waar:
de gemeenschap draait niet om de pastoor alleen:
het is ieders verantwoordelijkheid, ieders taak.
Je zou kunnen zeggen: iedere parochiaan is geroepen om herdershond te
zijn,
niet om naar de pijpen van de pastoor te dansen, die tijd is gelukkig
voorbij.
De pastoor is ook een van de parochianen,
en wij zijn allemaal geroepen om herdershond van de Heer te zijn,
om samen te zorgen voor de kudde, de gemeenschap,
te zorgen dat die bij elkaar blijft, dat niemand verloren loopt,
en dat niet zomaar op eigen houtje, naar eigen inzichten,
maar op de commando's van onze Herder, en dat is Jezus,
de goede Herder, die hart heeft voor de schapen
en die dat op een bijzondere manier heeft laten zien.
Een goede herder zorgt voor zijn schapen door goede leiding te geven
aan zijn herdershonden.
En een goede herdershond laat zich altijd sturen door de herder,
hij of zij is de ogen, de handen en de voeten van de herder zelf.
Zo moeten wij, als de herdershonden van de Heer,
steeds erop gespitst zijn om zijn commando's, zijn boodschap te horen,
het zijn signalen die anderen vaak niet eens opvangen,
maar die bij ons de leidraad zijn, moeten zijn voor ons handelen;
steeds scherp om ons heenkijkend om toch goed te zien
waar iemand in onze omgeving in de knel komt op welke manier dan ook,
waar wij in beweging moeten komen om te zorgen dat hij of zij niet
verloren loopt maar bij de kudde blijft.
Die roeping hebben we allemaal, u en ik, en we zullen alleen een
levende parochiegemeenschap zijn als we allemaal, ieder op eigen wijze,
die roeping waar maken.
Mensen die in Amerika of Canada zijn geweest
en daar een zondagsviering hebben bezocht
hoor je vaak enthousiast vertellen dat de pastoor aan de deur staat als
je binnenkomt en iedereen persoonlijk verwelkomt,
en bij het uitgaan ook iedereen weer uitgeleide doet.
Het drukt iets uit van verbondenheid, van bij elkaar horen.
In die landen waar de afstanden enorm groot zijn,
is de zondagsviering echt een moment van ontmoeting
niet alleen met de pastoor maar met alle parochianen. En de zeg maar
meer geestelijke ontmoeting in de eucharistie gaat ook gepaard met een
meer materiele ontmoeting rond een kop koffie.
Wij kennen die gewoonte niet maar het heeft wel wat.
En als Jezus in deze tijd ergens pastoor zou zijn,
zou hij misschien wel hetzelfde doen.
In het evangelie van vandaag gaat hij zelfs een stap verder:
hij staat niet aan de deur, hij is de deur,
door hem kun je binnen gaan in de kudde
die door hem goed en zinvol leven vindt.
Het beeld van de herder en zijn schapen kennen we wel,
het drukt iets uit van vertrouwen tussen leiders en volgelingen, zoals
de schapen zich vertrouwen toe aan de herder.
Het beeld van de deur klinkt ons wellicht wat vreemd in de oren.
Maar zijn toehoorders van toen begrepen precies wat hij bedoelde:
dat beeld was ontleend aan hun dagelijks leven.
Overdag trokken de herders er met zijn schapen op uit
en 's avonds kwamen zij terug naar het dorp
en de schapen werden daar naar een omheinde ruimte gebracht
om ze in de nacht te beschermen tegen roofdieren en dieven.
De herder ging wijdbeens in die nauwe opening staan
en liet de schapen tussen zijn benen door naar binnen gaan,
dan kon hij ze gemakkelijk tellen.
Hier komt het beeld van de deur vandaan.
En de wachtpost liet de bekende herders binnen maar hield vreemdelingen
buiten de poort.
Wederzijds vertrouwen wordt met deze beelden heel treffend weergegeven.
En dat is een wezenlijk element van gelovig zijn:
je toevertrouwen aan Jezus als je herder en leidsman ten leven,
kiezen voor hem en met hem in zee gaan in het vertrouwen
dat hij je het echte leven geeft.
De evangelietekst, hoewel voor ons niet zo gemakkelijk te verstaan,
is een heel indringende beschrijving van geloven,
maar er zit wel een addertje onder het gras.
De context van dit verhaal is namelijk een twistgesprek
dat Jezus voerde met de joodse Farizeeën.
Hij verwijt ze dat ze blind zijn, niet zien waar het echt om gaat.
In de tekst van vandaag vergelijkt hij hen met dieven en rovers
en met vreemden waar de schapen niet naar luisteren.
Geen wonder dat ze woedend zijn en zijn dood willen.
Maar Jezus legt wel de vinger op de zere plek:
als je, juist als de schriftgeleerden, je altijd formeel opstelt
en iedereen alleen maar confronteert met de regels en wetten,
dan ben je geen herder maar een vreemde
en dan luisteren de schapen niet meer. als er geen echt vertrouwen is,
dan is er geen leven.
En hier precies ligt denk ik een groot probleem voor de kerk van Jezus
zoals die in deze tijd gestalte krijgt, niet zozeer op het niveau van
de parochies
maar wel op landelijk en op wereldniveau.
Veel kerkleiders van vandaag zijn vervreemd van de gelovigen aan de
basis.
Ze maken zich druk over allerlei dogma's, regels en wetten,
maar de vertrouwensrelatie is er niet meer en de meeste gelovigen
luisteren niet meer naar hun boodschap.
Ze zijn geen open deur meer waardoor mensen in de kerk binnenkomen
om zich te warmen aan de sfeer van geborgenheid en wederzijds
vertrouwen.
Ze zijn voor velen juist een gesloten deur,
waardoor mensen niet meer binnen komen maar ergens buiten blijven
rondzwerven.
Het verwijt dat Jezus in het evangelie maakt aan het adres van de
Farizeeën
zou hij, denk ik, ook vandaag maken aan het adres van veel kerkleiders.
Nu is het gemakkelijk genoeg om een beschuldigende vinger uit te steken
naar degenen die nu herders in Jezus' kerk zijn, zouden moeten zijn.
We moeten ook naar onszelf kunnen kijken en onszelf de vraag stellen:
draag ik echt bij aan een sfeer van wederzijds vertrouwen
in onze kleine gemeenschap?
Ben ik echt een gelovige, die echt voor Jezus' weg gekozen heeft,
Ben ik een herder, die vertrouwen wekt,
een deur waardoor anderen kunnen binnengaan?
Misschien is het ook goed een soort gewetensonderzoek te houden bij
onszelf.
Ik wil beginnen met een verhaaltje over een arme sleuteldrager.
Hij had alleen maar een sleutel, maar dat was wel een hele bijzondere,
want hij paste op de deur van de hemel.
Verlies hem niet, had de pastoor gezegd, want dan ben je niet gelukkig.
De arme sleuteldrager echter had de sleutel al jaren
en hij was ook niet bang dat hij hem verliezen zou, want hij had hem
met ijzerdraad om zijn middel gebonden. En elke morgen als hij wakker
werd, voelde hij zich de gelukkigste mens van de wereld en 's avonds
ook.
Nu gebeurde het op zekere dag dat hij een andere sleuteldrager
tegenkwam
en die was een doodongelukkige mens want hij had zijn sleutel verloren.
Onze arme sleuteldrager bedacht zich geen ogenblik, hij gaf zijn eigen
sleutel weg.
De ander was daar zeer verwonderd over en vroeg:
"Hoe moet jij nu de hemel binnen komen als jijzelf geen sleutel meer
hebt?"
"Ach", zei onze arme sleuteldrager, "als ik straks bij de hemel aankom,
dan zal de deur al open staan." Tot zover het verhaaltje.
Zonder sleutels kom je tegenwoordig nergens meer binnen. Als je de
sleutel van je huis kwijt bent, dan kan dat heel lastig zijn, zeker als
je voor de deur staat en er dan niet in kunt. Maar meestal is er toch
wel een oplossing te vinden om toch binnen te komen.
Als je echter de sleutel tot je eigen leven kwijt bent, dan is dat een
veel groter probleem, waar niet zo gemakkelijk een oplossing voor te
vinden is. Je komt soms mensen tegen die a.h.w. bij zichzelf voor de
deur staan en maar niet naar binnen kunnen: Dan zit je beslist niet
lekker in je vel.
Er zijn mensen die zichzelf niet meer begrijpen, die geen vat kunnen
krijgen op hun gevoelens en hun gedachten. Dat zijn heel ongelukkige
mensen.
Die sleutel tot hun eigen leven en persoonlijkheid is wel terug te
vinden, maar soms pas na lang zoeken, en meestal hebben ze daarbij hulp
van anderen nodig,
soms professionele hulp, meestal vooral hulp van mensen die hen niet
aan hun lot overlaten en hen met veel geduld begeleiden.
We dragen ook allemaal een sleutel tot de hemel bij ons, in ons, en
daarbij moeten we niet zozeer denken aan de hemel die we na ons aardse
leven hopen binnen te gaan, maar veeleer aan een hemel op aarde, echte
levensvreugde en waar levensgeluk in ons aardse leven. Dat is toch een
levenssituatie waar we allemaal hopen binnen te gaan.
Maar helaas blijkt telkens weer dat velen hun sleutel zijn
kwijtgeraakt. Ze proberen allerlei sleutels op allerlei deuren om toch
binnen te komen en heel vaak lukt het hun maar niet die hemel op aarde
binnen te gaan. Ze openen deuren naar "geld verdienen", naar "naam
maken", naar "je toekomst veilig stellen", naar "veel plezier, veel
luxe in je leven", maar steeds weer blijkt dat de deur naar levensgeluk
gesloten blijft.
De sleuteldrager uit het verhaaltje had heel goed begrepen waar het
uiteindelijk om ging: namelijk
meer aan het welzijn van de ander denken dan aan dat van jezelf: dat is
de sleutel tot de hemel, elke hemel, ook die op aarde.
Dat is in wezen het grote gebod van de liefde, dat de kern is van heel
Jezus' blijde boodschap. "Ik ben de deur", hoorden we hem vandaag
zeggen, d.w.z. door mij kun je binnengaan in het koninkrijk van God.
Maar velen kunnen de deur niet vinden en als ze ervoor staan dan zijn
ze de sleutel kwijt, of beter: ze hebben hem wel, maar ze weten niet
hoe hem te gebruiken.
Want wie bereid is zijn sleutel te geven aan een ander, wie bereid is
om even eigen ziel en zaligheid aan de kant te zetten en zich te
bekommeren om het welzijn en de levensvreugde van een ander, die zet
daarmee ook voor zichzelf de deur wagenwijd open.
Dat is het geheim van Gods rijk op aarde.
Het ware levensgeluk bestaat niet
in het ontvangen van allerlei dingen die je gelukkig maken maar veeleer
in het geven ervan. Ware levensvreugde, een stukje hemel op aarde, kun
je binnengaan als je uit jezelf durft te treden, uit dat wereldje van
eigen belangen, eigen problemen en zorgen, ook eigen gemak, om vreugde
en verdriet te delen met anderen.
Wie dat kan opbrengen heeft de ware sleutel gevonden.
Voor hem staat de deur wagenwijd open.
Er waren eens twee herders die allebei hun eigen kudde schapen
hadden.
De een heette David en de ander Saulus.
Herder David trok elke morgen met zijn schapen er op uit.
Als ze hem aan hoorden komen begonnen zij blij te mekkeren,
Ze gingen graag met hem de hei op om te grazen,
hij was altijd vriendelijk en heel zorgzaam voor zijn kudde.
Natuurlijk liep er wel eens een schaap te ver weg van de kudde,
maar als herder David hem riep, kwam die meteen weer terug.
Bij de jongere schapen was er ook wel eens een die in een rebelse bui
was
en die deed dan alsof hij niets hoorde en liep dan nog verder weg.
Hij wist toch wel dat herder David hem zou komen zoeken.
En als het een lam was dat haast te moe was om terug te lopen,
dan nam de herder het op zijn schouders en droeg hem naar de kudde.
En als ze 's avonds terug kwamen bij de schaapskooi,
telde hij al zijn schapen en als hij er een miste
dan ging hij net zo lang zoeken totdat hij hem gevonden had.
Herder David was werkelijk een goede herder.
Herder Saulus was een heel ander type. Hij was een echte organisator.
Hij had verschillende boeken gelezen hoe een goede kudde eruit moest
zien.
En hij had voor zijn kudde precies uitgestippeld wat ze wel en niet
mocht doen. Er moet orde zijn, zei hij steeds. Hij zou zijn schapen wel
eens discipline bijbrengen,
zo nodig met harde hand, het was voor hun eigen bestwil.
Hij leerde zijn schapen te luisteren naar zijn commando's.
Als hij riep "rechtsaf" dan liep heel de kudde rechtsaf,
en als hij riep "stop" dat stopte de hele kudde ook.
En wee het schaap dat niet luisterde en zijn eigen weg ging,
die kreeg ongenadig op zijn kop, en vaak nog een schop onder zijn
achterste.
Herder Saulus vond dat hij een strenge herder moest zijn.
Maar veel schapen voelden zich niet gelukkig in zijn schaapstal,
en regelmatig nam een schaap de benen, weg van de kudde, om zijn eigen
leventje te gaan leiden op de grote hei.
Zo nu en dan telde herder Saulus zijn schapen en dan mopperde hij dat
er weer een stel domme schapen weggelopen waren.
Misschien zitten sommigen zich af te vragen wat de bedoeling is van dit
verhaaltje.
Anderen voelen, denk ik, toch wel aan waar ik naartoe wil.
Herder David was een herder zoals Jezus dat was: een goede herder met
hart voor zijn schapen:
zieke schapen genas hij, verloren schapen zocht hij op
en zwarte schapen gaf hij weer nieuwe kansen.
Dat beeld komt telkens weer naar voren in de evangelieverhalen.
En willen we samen de kerk van Jezus zijn,
dan moet ook de kerk een goede herder zijn voor alle gelovigen,
en moeten alle gelovigen goede herders zijn voor elkaar.
Maar als ik naar de kerk van Jezus kijk zoals die nu is,
dan moet ik denken aan herder Saulus,
die regels, discipline en orde het belangrijkste vond.
Ook in de kerk van vandaag lijken regels en waarheden
wel eens belangrijker te zijn dan de mensen.
Het probleem is dat de kerk a.h.w. twee lagen kent:
de kerkorganisatie met zijn gezagsstructuur, en met zijn leiders als
herders
en de kudde, de geloofsgemeenschap aan de basis.
En hoe groter een beweging wordt, hoe meer organisatie er nodig is
om alles in goede banen te leiden. Dat is gewoon een algemeen gegeven.
In de begintijd van de kerk was het een enthousiaste beweging,
waarin alle gelovigen echte goede herders waren voor elkaar.
Maar met de groei van deze beweging, moesten er regels opgesteld
worden,
waar iedereen zich aan te houden had. Er was een gezagsapparaat nodig
om leiding te leven en toe te zien dat de regels onderhouden werden
Maar toen groeiden ook de meningsverschillen, soms heel diepgaand.
Een hele groepen gelovigen trokken weg uit de kudde
om hun eigen weg te gaan. Dat zie je heel de geschiedenis door,
in de rooms-katholieke kerk en ook in de andere kerkgemeenschappen.
Ik denk ook dat het ergens onvermijdelijk is.
Toch moet het beeld van Jezus als de goede herder
ook de kerk van nu blijven inspireren, het instituut kerk met zijn
gezagsapparaat,
maar evenzeer de kerkgemeenschap aan de basis.
Het heeft geen zin om de top van de kerk te verwijten dat ze hard en
onbuigzaam zijn, op veel punten verkrampt,
als wij aan de basis geen goede herders zijn voor elkaar,
in het gewone leven van alledag.
Want de kerk van Jezus, dat zijn wij.
Oudere mensen hoor je vaak zeggen: toen ik jong was, ging bij ons de
deur nooit op slot
En dat ging dan meestal om de achterdeur.
De voordeur werd praktisch nooit gebruikt, iedereen liep achterom.
De deur was altijd open en iedereen was er ook welkom: familie, buren
en bekenden die konden gewoon binnenlopen, en ook een vreemde kon
meestal rekenen op een stukje gastvrijheid.
Maar tijden zijn veranderd. Tegenwoordig moet de deur op slot,
want je weet maar nooit wie er probeert binnen te komen.
Om bij een ander binnen te komen, moet je eerst aanbellen en vaak is er
nog zo'n kijkglaasje in de deur om te zien wie er voor de deur staat.
Want, zo zeggen we: je moet goed uitkijken wie je binnen laat. Maar het
betekent wel dat we veel gereserveerder staan tegenover elkaar, we
leven veel meer op onszelf en lang niet iedereen is welkom bij ons
binnen
letterlijk en zeker ook figuurlijk.
De deur is op slot. Maar het gaat niet letterlijk om die deur, maar om
de mentaliteit die er achter zit. Het gaat om gastvrijheid, warmte en
geborgenheid die als het goed is achter die deur volop aanwezig zouden
moeten zijn.
Het gaat om open staan voor anderen, tijd hebben / tijd maken voor
anderen. Het gaat niet alleen om het binnenlaten van mensen in je huis,
maar veel meer om het binnenlaten van mensen in je leven.
Dat bedoelt Jezus als hij zegt: ik ben de deur van de schaapstal,
iedereen is welkom in mijn leven, ik doe voor niemand de deur op slot.
Ik heb zorg en aandacht voor de mensen, niemand uitgezonderd.
Om die mentaliteit gaat het, toen en ook nu,
maar het wordt in onze tijd wel steeds moeilijker om op die manier
gastvrij open te staan voor anderen,
om een plek te zijn waar anderen zich thuis voelen.
Dat begint soms al in het eigen gezin.
Tegenwoordig hoor je wel eens over zogenaamde sleutelkinderen, kinderen
wier ouders allebei werken en als zo'n kind thuis komt van school, dan
vindt het de deur op slot, maar het kan naar binnen met zijn eigen
sleutel. Het komt echter wel binnen in een leeg huis, eten en drinken
daar kan het kind wel aankomen, en speelgoed heeft het meestal meer dan
genoeg.
maar daarmee is het nog geen echt thuis.
Al is een woning nog zo mooi, al het is meubilair nog zo prachtig, al
is er een overvloed van eten en drinken en luxe: het zijn de mensen die
dat huis tot een thuis maken, die de gastvrijheid, de geborgenheid en
warmte moeten dragen. Dat geldt op een hele bijzondere manier voor de
eigen kinderen van het gezin, maar ook voor ieder ander.
Natuurlijk moet je niet zomaar iedereen binnenlaten, in je huis of in
je leven. Je moet voorzichtig zijn, want helaas zijn niet alle mensen
te vertrouwen, en toch moeten we er ook voor oppassen
dat we de deur niet teveel op slot houden, dat we haast iedereen buiten
de deur willen houden, niet alleen uit angst voor mensen die ons schade
kunnen berokkenen, maar ook uit een soort gemakzucht, omdat we bang
zijn
dat mensen veel van onze aandacht en zorg zullen vragen,
dat het ons teveel tijd zal kosten om hen te ontvangen.
Een ander bij je welkom heten vraagt ook dat je bereid bent te
luisteren naar zijn of haar verhaal, ook als dat helemaal geen leuk
verhaal is. Het vraagt ook dat je voor kortere of langere duur tijd
vrij maakt voor je gast of gasten, ook als het jou misschien niet zo
goed uitkomt. Het kan ook vragen dat je mensen in je leven binnenlaat
die je zelf helemaal niet zo aardig vindt, maar die wel bij jou een
stukje geborgenheid en begrip hopen te vinden.
Je huis, je leven openzetten voor je vrienden, voor mensen van wie je
veel houdt, of met wie het gewoon plezierig is om omgang mee te hebben,
daar is geen kunst aan. Maar openstaan voor iedereen die bij je
aanklopt, zoals Jezus openstond voor iedereen; goed willen doen aan
iedereen zoals hij ons dat heeft voorgedaan, dat vraagt heel wat meer
van ons. Maar dat is wel precies de mentaliteit die het evangelie van
ons vraagt.
In een samenleving, in een tijd waarin mensen steeds meer dreigen te
vervreemden van elkaar,
worden open deuren steeds belangrijker.