Toen er midden in de nacht brand uitbrak in het huis van de familie
van Paassen, wist iedereen heelhuids het huis uit de komen, behalve het
8 jarige zoontje dat nog op zijn zolderkamertje zat. Hij stond voor het
raam en riep in paniek om zijn vader. Die schreeuwde naar boven:
"Springen, Johnny, springen!". Maar het kind riep angstig terug:
"ik durf niet, pap, ik zie je niet!" Maar zijn vader riep: "Ik zie jou
wel spring maar, dan vang ik jou op!" De jongen maakte de sprong in het
duister, recht in de sterke armen van zijn vader.
Geloven dat is ook steeds zo'n sprong in het duister. Niet zien en toch
geloven hoorden we in het evangelie, maar wat is echt geloven eigenlijk?
Als we tegen iemand zeggen: Ik geloof je, dan betekent dat: ik neem
jouw woorden voor waar aan. Deze vorm van geloven is in onze tijd al
moeilijk genoeg, want helaas kun je niet iedereen zomaar op zijn
woorden geloven.
Als ik tegen iemand zeggen: ik geloof in jou, dan gaat dat veel verder
dan het aanvaarden van woorden. In iemand geloven is: je vertrouwen
schenken aan heel die mens,
met hem of haar in zee willen gaan, durven gaan,
ook als je niet weet waar je uit komt, ook als je zelf niet helder zien
kunt waar het naartoe moet, maar je doet het omdat je die ander
vertrouwt.
Dit geloven in iemand is nog veel moeilijker
dan een ander op zijn woorden geloven.
Het vraagt dat je die ander goed kent, en zelfs: dat je van hem houdt.
In een vreemde kun je niet echt geloven, dan kun je alleen in iemand
die veel voor je betekent, zoals kinderen geloven in hun ouders, of
zoals, als het goed is tenminste, ouders geloven in hun kinderen, of
zoals goede vrienden geloven in elkaar.
In mensen geloven dat is al een hele grote opgave, die helaas vaak te
moeilijk blijkt te zijn, maar het is nog een veel moeilijker opgave als
het gaat om geloven in God, en geloven in Jezus Christus.
Hier is het echt: niet zien en toch geloven.
Ook hier geldt: om te geloven in God, in Jezus Christus,
moet je hen kennen, moet je een vertrouwensband met hen hebben.
En hier ligt een probleem omdat ons kennen zo beperkt is.
We zeggen wel vaak: ik geloof in God de almachtige Vader, ik geloof in
Jezus Christus zijn enige zoon, maar wat betekenen die woorden precies.
Een formule opzeggen is gemakkelijk genoeg, maar dat is nog geen
geloven.
Ook al kennen we de 12 artikelen van het geloof van buiten, ook al
weten we een heleboel geloofswaarheden, daarmee alleen zijn we nog lang
niet toe aan echt kennen, aan echt geloven.
De Tomas uit het evangelie van vandaag geloofde echt niet zomaar
wat men hem vertelde over de gestorven Jezus die weer gezien zou zijn,
daar was hij veel te nuchter voor.
Maar toen hij met eigen ogen zag, kwam hij wel tot geloven.
Maar: zalig zij die niet zien en toch geloven. Dat mag zo zijn, dat
maakt het er niet gemakkelijker op.
Ook een gelovige moet kritische zijn en blijven en echt niet zomaar
aannemen wat hem verteld wordt,
En bij geloven mag/moet ook ruimte zijn voor twijfel.
Iemand die nooit zijn twijfels heeft, kan geen echte gelovige zijn.
Iemand die nooit eens vragen heeft waar hij of zij zelf geen antwoord
op heeft,
en waar anderen ook geen antwoord op kunnen geven,
die kan ook niet echt geloven, ook al denkt hij of zij dat wel.
Je komt, met name bij sterk behoudende geloven wel eens mensen tegen
die absoluut zeker zijn van hun zaak, die alles precies tot in details
weten,
of althans menen te weten.
Ze kunnen je precies vertellen hoe God het allemaal bedoeld heeft,
wat Jezus' leer van ons vraagt, tot in de kleinste details,
en vanuit hun zelfverzekerdheid veroordelen ze ieder ander
die niet precies beantwoord aan hun ideeën.
Twijfels durven hebben is misschien het moeilijkste deel van geloven,
Maar wie geen vragen heeft, die zoekt niet, en wie niet zoekt die vindt
niet, die vindt geen God om in te geloven, geen Jezus na te volgen.
Pasen is een feest met een heleboel facetten.
Het is het feest van Jezus' opstanding uit de dood,
en daarmee een oproep aan ons om zelf op te staan uit de slaap
en in beweging te komen om die Jezus levend te houden in ons midden.
Pasen is ook van oudsher een lentefeest: opnieuw leven na de winter,
en als zodanig ook een oproep aan ons om hoop en vertrouwen te hebben
dat er na schijnbare dood toch weer leven doorbreekt,
dat er na de duisternis toch weer licht komt.
Je kunt ook zeggen: Pasen is het feest van de optimist,
van de mens die ondanks alles toch hoopt op leven, zinvol leven,
bloeiend leven, gelukkig leven.
Een optimist ziet links en rechts positieve dingen waar anderen alleen
maar negatief zijn in hun oordeel.
Een optimist ziet mogelijkheden voor een goede toekomst,
waar anderen het heel somber inzien.
Een optimist is iemand die nog iets van het leven verwacht
waar anderen helemaal geen verwachtingen meer hebben.
Waar anderen zeggen: dit wordt niets, zegt de optimist:
en toch geloof ik dat het beter kan worden.
"En toch", die twee woordjes getuigen van een positieve kijk op het
leven,
van hoop en vertrouwen naar de toekomst toe.
In feite betekent dat vaak dat hij of zij de moed heeft
om tegen de stroom in te gaan en zich niet van zijn stuk laat brengen
door wat soms de meeste mensen in zijn omgeving vinden.
Tegenover deze positieve mensen staan de zogenaamde realisten,
mensen die volgens eigen zeggen met beide voeten op de grond staan,
die zich niet op sleeptouw laten nemen door mooie dromen,
bij wie de wens niet de vader van de gedachte is.
De Thomas uit het evangelie was ook zo'n realist. Hij wordt vaak de
ongelovige Thomas genoemd,
maar die naam is beslist niet terecht.
Maar Thomas is een nuchter iemand die zich niet alles laat wijsmaken.
"Jezus weer levend ontmoeten, dat bestaat niet, daar geloof ik niets
van." En wie kan hem ongelijk geven dat hij zo denkt. En toch moest hij
toegeven dat hij het mis had.
In zijn geval was dat niet zo moeilijk:
hij werd als het ware met de neus op de feiten gedrukt.
Meestal ligt dat voor ons wel even wat moeilijker.
Voor ons is het niet altijd zo duidelijk als we zouden willen.
Thomas was een gezonde realist
maar je hebt ook realisten die dat in feite niet zijn,
die van zichzelf denken dat ze een realistische kijk op het leven
hebben
maar die in werkelijkheid alles door een gekleurde bril bekijken.
Veel zogenaamde realisten hebben de neiging om dingen somber in te
zien.
Ze zeggen: het gaat verkeerd in de samenleving.
Ze zeggen: tussen Joden en Palestijnen komt het nooit meer goed.
Er komt weer oorlog, let maar op.
Deze welvaart houden we niet, we moeten een stap terug doen.
En toch, gelovige mensen zullen zeggen:
je lijkt wel gelijk te hebben, en toch blijven we geloven
dat dingen toch ten goede kunnen keren
ook al zien wij op dit moment helemaal niet hoe dat wel zou kunnen.
De realisten zien dat allemaal als zinloos dromen
over dingen die in hun ogen onmogelijk waren.
Ze zien het als een vorm van jezelf moed inspreken
die niet gebaseerd is op de werkelijkheid van het leven.
En soms hebben ze natuurlijk wel eens gelijk.
Optimisten kunnen soms heel zweverig zijn en dat is niet erg
realistisch
en dan krijg je gemakkelijk een vals optimisme.
En echt optimistische kijk op het leven zal altijd vertaald moeten
worden
in een eigen concrete bijdrage aan de invulling van de droom.
Het moet zichtbaar worden in daadwerkelijke inzet om idealen waar te
maken.
Iets ervan horen we in de eerste lezing
die ons de haast ideale gemeenschap van de eerste christenen
beschrijft,
haast te mooi om waar te zijn, en dat was het in feite ook,
want dat ideaal was niet lang vol te houden.
En toch, dat ideaal blijft een ideaal ook voor ons.
Alleen als wij samen met elkaar iets van dat ideaal waar maken
alleen dan hebben we ook recht om hoop te hebben op een betere wereld,
op een wereld die Jezus voor ogen had, een wereld die echte vrede kent.
Dat ideaal is wezenlijk aan ons Paasgeloof.
Als je tegenwoordig op een doordeweekse dag een kerk wil binnengaan
dan vind je bijna overal de deur op slot. Een kerk die voor iedereen op
elk moment van de dag open staat, dat kan jammer genoeg blijkbaar niet
meer.
De Kerk met een hoofdletter, de Rooms Katholieke Kerk ,
lijkt ook een instituut te zijn met de deur op slot.
Of er hangt een bordje: geen toegang voor onbevoegden.
De Kerk staat jammer genoeg niet open voor iedereen,
niet open voor nieuwe inzichten en opvattingen.
Ik ben geabonneerd op een tijdschrift met de naam "Open Deur".
Dat tijdschrift is oecumenisch van opzet, d.w.z. mensen van
verschillende kerken en kerkgenootschappen schrijven erin,
en je vindt er heel verfrissende ideeën in.
In het begin van de zestiger jaren kregen we paus Johannes de
drieëntwintigste. Een tussenpaus, zeiden de kranten toen
maar hij zette wel de deur van de Kerk wagenwijd open.
Hij maakte alle vensters open en liet een frisse wind door de Kerk
waaien.
Maar behoudende kardinalen en bisschoppen schrokken zich een ongeluk,
velen van de oude heren werden verkouden en met man en macht begonnen
ze ramen en deuren weer dicht te duwen. Die frisse wind was veel te
gevaarlijk, het heilig erfgoed van de Kerk liep gevaar.
Jammer genoeg is het nog steeds duwen geblazen in de Kerk: de ene helft
wil de deur open en de andere helft wil de deur dicht. Op de ene plek
waait er wel iets van een frisse wind, op andere plaatsen is de lucht
een beetje muffig in de Kerk.
Maar hoe je er ook over denkt: we moeten wel bedenken dat het heel
riskant is om de deur open te zetten. En dan denk ik niet uitsluitend
aan alle ongewenst figuren en stromingen die binnen kunnen komen.
Want dat risico loop je, en dat is natuurlijk in het verleden ook
gebeurd. Mensen die daar, terecht, bang voor zijn, willen dus de deur
op slot houden.
Maar we lopen dan minstens evenzeer het risico dat de levende Jezus
niet binnen kan komen in zijn Kerk, dat zijn Geest niet de ruimte
krijgt om mensen in beweging te zetten. En als Jezus niet kan
verschijnen in zijn Kerk, als die kerk niet meebeweegt met de
stromingen in de wereld, dan verliest die Kerk zijn bestaansrecht.
Vandaag hoorden we dat ook de apostelen de deur op slot hielden. Ze
waren bang voor de joden, staat er. Het was zomaar een zielig groepje.
Ze zaten opgesloten in hun frustraties en teleurstellingen, in hun
onzekerheid en angst. Met Jezus' dood waren ook hun verwachtingen en
idealen meegestorven. Ze waren zelf ook een beetje dood.
Maar Jezus kwam toch bij hen binnen. Hij liet zich niet tegenhouden
door die gesloten deuren. En als ze hem weer levend in hun midden zien,
dan komen ze daardoor ook zelf weer tot leven.
Ook Tomas had de deur op slot, zij het op een heel andere wijze. Als de
andere leerlingen hem enthousiast vertellen dat ze Jezus gezien hebben,
trapt die nuchtere Tomas daar niet in. En gelijk heeft hij. Stel je
voor dat iemand je komt vertellen dat hij die of die dode weer levend
gezien heeft, dan zeggen we toch allemaal: eerst zien en dan geloven.
Toch komt Jezus ook bij die nuchtere Tomas binnen. En daarmee gaat ook
voor hem de deur open tot geloven.
Toen kwam Jezus wel binnen ondanks de gesloten deuren. Zijn leerlingen
waren ondanks alle onzekerheid toch vol van hem, en daarom kon hij toch
bij hen binnen komen.
Maar als Jezus nu tot leven wil komen in zijn Kerk, dan moeten zijn
volgelingen de deur voor hem open zetten en niet te bang zijn voor
zogenaamde kwade krachten.
Als die levende Jezus bij ons wil binnenkomen, dan moeten wij de deur
voor hem open houden, anders komt hij niet.
Want juist als de apostelen toen, juist als Tomas toen, zitten ook wij
vaak achter gesloten deuren.
En ook al zeggen we bij zijn volgelingen te horen, Hij kan niet altijd
echt bij ons binnen komen.
Ook wij hebben vaak de deur op slot omdat we bang zijn, bang voor wat
de mensen wel zullen zeggen, bang om onze nek uit te steken, bang dat
het moeilijk wordt, want Jezus is soms best veeleisend.
Vaak houden we de deur op slot omdat we ons teveel laten ontmoedigen
door alles wat we om ons heen zien, alles wat de toekomst onzeker maakt.
Is er nog wel toekomst voor de kerk, voor het geloof in Jezus'
boodschap? Kunnen we wel iets aan veranderen aan de wereld waarin we
leven? Haalt het wel wat uit als ik Jezus tot leven wil laten komen in
mijn leven, of is het toch maar het gemakkelijkste om met de grote
stroom mee te gaan?
Staan wij, als kerk en als individuele gelovige, open voor Jezus, en
kunnen anderen hem in ons ontmoeten, of zijn we ook een kerk met de
deur op slot?
Maar dan kun je eigenlijk geen Pasen vieren.
Een of andere filosoof heeft eens gezegd: zolang er nog één idealist
rondloopt op aarde, is de wereld niet verloren. Een variant hierop zou
kunnen zijn: zolang er nog één echt gelovige mens is, blijft de kerk
van Jezus voortbestaan. Ik denk trouwens dat de woorden idealisme en
gelovig zijn in betekenis heel, heel dicht bij elkaar liggen en elkaar
eigenlijk grotendeels overlappen.
Als het in onze wereld, in onze samenleving, verkeerd gaat dan komt dat
niet alleen door de mensen die echt kwaad doen, door mensen die zich
schuldig maken aan misdrijven; nee, dan komt dat nog meer door de vele
mensen die passief aan de kant blijven staan, die zich niet echt
betrokken voelen bij het reilen en zeilen van hun samenleving, die het
wel erg vinden maar menen dat er toch niets aan te veranderen is.
Natuurlijk moet je realistisch zijn en oog hebben voor de werkelijkheid
zoals die hier en nu is, maar realisme zonder idealisme
is als een auto zonder motor.
Gelukkig zijn er ook idealistische realisten
mensen die daadwerkelijk hun idealen proberen te verwerkelijken
in de concrete situatie van hun leven. En als er meer idealistische
mensen zouden rondlopen,
meer mensen die de handen uit de mouwen willen steken
om te werken aan een goede samenleving,
dan zou dat vast en zeker een groot effect hebben.
Als het niet goed gaat met de kerk van Jezus in onze streken, dan komt
dat niet door mensen die tegen de kerk vechten en haar willen
vernietigen.
Dat komt dat ook niet door een verstarde kerkorganisatie en presentatie
die mensen in onze tijd niet meer aanspreekt.
Nee, dan komt dat voor een groot deel
door de apathie en onverschilligheid van veel kerkleden voor wie
gelovig zijn verwaterd en vervaagd is
en eigenlijk weinig of niets meer betekent.
Maar gelukkig zijn er ook echte gelovigen in de kerk, gelovige
idealisten,
die de moed niet opgeven en actief in en voor de kerk bezig zijn,
mensen die in de huidige werkelijkheid van kerk en samenleving
oog en hart hebben voor de boodschap van het evangelie
en daar zo goed mogelijk inhoud aan proberen te geven
ook als ze in het verstarde instituut kerk weinig of geen erkenning
krijgen. Gelukkig zijn er idealistische gelovige en gelovige
idealisten,
zij vormen het kloppende hart van de Kerk van Jezus.
Realisme, idealisme en gelovig zijn drie elementen
van wezenlijk belang voor een betere wereld.
De Thomas uit het evangelieverhaal van vandaag is daar een voorbeeld
van.
Hij geloofde in Jezus, daarom was hij een volgeling geworden
dat is ook een teken van een stuk idealisme.
Maar hij bleef ook een realist: als ze hem vertellen dat Jezus weer
leeft,
is zijn eerste reactie er een van ongeloof: je kunt me nog meer
vertellen,
eerst zien en dan geloven.
Dat gebeurt dan ook en deze zogenaamde ongelovige Thomas is en blijft
het grote voorbeeld van een diep gelovig man
die zich ingezet heeft om Jezus' idealen om te zetten in werkelijkheid.
Het begin van de eerste lezing schetst een ideaalbeeld van de begintijd
van de kerk: De menigte die het geloof had aangenomen was één van hart
en één van ziel en er was niemand die iets van zijn bezittingen zijn
eigendom noemde: ze bezaten alles gemeenschappelijk. Dat klinkt wel
heel erg idealistisch
en je kunt je terecht afvragen of dit soort idealisme
in de wereld van vandaag wel werkelijkheid kan worden.
Maar geloven in de idealen van Jezus van Nazareth kan op veel andere
manieren invulling krijgen
Om dat soort leven, dat soort geloven, dat soort idealisme gaat het, in
de kerk van Jezus, in de wereld volgens Gods bedoelingen.
Geloven is ook geen vorm van bidden of een godsdienstige wetenschap,
maar een levenshouding en wel een die beheerst wordt door idealisme,
idealisme die iets wil veranderen, verbeteren, in de wereld van vandaag
Gelukkig zijn er vele van die idealistische en actieve gelovigen
zolang die er zijn is er toekomst voor de Kerk van Jezus.