Wie van sport houdt, kan op de televisie zijn hart ophalen.
Voetbal is misschien de hoofdmoot, maar ook andere sporten komen aan
bod.
En ze willen allemaal winnen en daar hebben ze enorm veel voor over. Ze
trainen en trainen en bij de wedstrijden zelf gaan ze tot het uiterste.
Ze rennen of rijden zich kapot. Wil je de top bereiken dan moet je er
heel veel voor over hebben.
En vergeet niet: ze worden niet gedwongen,
ze hebben er vrijwillig voor gekozen, maar het vraagt wel heel veel.
Ik heb een sportcommentator eens kritiek horen leveren op de
Nederlandse profvoetballers. Hij noemde hen verwende lui, over het
paard getild, ze gaven zich niet meer tot het uiterste, want ze
verdienden hun geld toch wel.
Ik kan niet oordelen of die kritiek terecht is, maar het zou kunnen.
Soortgelijke kritiek zou je misschien ook kunnen ventileren naar veel
christenen toe, naar hen die de weg van Jezus Christus willen gaan. Ze
geven zich niet meer tot het uiterste. Het moet tegenwoordig allemaal
maar gemakkelijk zijn. Moeilijke dingen doen is uit de tijd.
Nu gaat het hier natuurlijk niet om de geleverde prestaties,
het gaat niet om de vraag wie nu de beste is, de braafste, de
heiligste.
Het gaat niet om een gouden medaille voor goed gedrag,
maar het gaat wel om geluk voor jezelf, geluk voor de gemeenschap.
Wat hebben we daarvoor over?
We hebben gekozen voor de weg van Jezus Christus,
maar wat hebben we ervoor over om die keuze in te vullen.
We willen allemaal graag op de top van de berg staan om gelukzalig te
genieten van het prachtige uitzicht. Maar wil je ervan kunnen genieten,
moet je wel eerst naar boven.
En tegen die berg omhoog klimmen, dat is hijgen en zuchten, dat is
afzien,
en dat is iets wat velen er niet voor over hebben. En dus komen velen
nooit aan dat prachtige uitzicht toe.
Sommigen hebben misschien het geluk dat ze op een gemakkelijke manier
naar boven kunnen komen,
maar meestal vraagt het grote inspanningen, en dat is vaak teveel
gevraagd. En dus vinden velen niet het echte geluk in hun leven.
Ik wil niet suggereren dat we weer moeten gaan vasten zoals vroeger,
dat we het moeilijk moeten maken voor onszelf,
ook al kan dat best een heilzame uitwerking hebben.
Maar ik denk veel meer aan het maken van een keuze in je leven,
de keuze voor een christelijk leven, leven volgens Jezus' idealen,
en trouw blijven aan die idealen ook als dat moeilijk wordt,
ook als het een haast onbeklimbare berg lijkt.
In het evangelie hoorden we hoe Jezus met enkele leerlingen op een berg
is
en zijn leerlingen hebben een heel bijzondere ervaring; een droom, een
visioen, iets wat ze prachtig vinden. Laten we hier drie tenten bouwen,
laten dit blijven, dit is geweldig. Hier was iets hemels aan de gang,
alleen die stem uit de hemel,
dat was wel even schrikken.
Wij denken wellicht: ik zou best een stem uit de hemel willen horen,
dan zou geloven voor mij heel wat gemakkelijker worden.
Maar dat is nog maar de vraag? Net als in het verhaal zouden we er
waarschijnlijk alleen maar van schrikken.
Even hadden de leerlingen hun hoofd in de wolken,
maar dan komen ze weer met beide benen op de grond te staan.
het was een mooie ervaring maar ze waren nog niet echt op de berg, er
moest nog een hele klimpartij komen.
Jezus' ware heerlijkheid zou pas komen na Pasen,
en de weg naar Pasen was een weg door lijden en dood,
dus een zware en moeilijke weg.
Op die weg toonde Jezus dat hij trouw was aan zijn levensopdracht,
trouw aan de keuze die hij gemaakt had om dienaar van God te zijn,
ondanks de risico's die daaraan vastzaten,
ondanks de dreiging van lijden en dood.
Die trouw door dik en dun is bij Jezus' volgelingen soms ver te zoeken.
Misschien bent u wel eens op vakantie geweest in de bergen. Dan weet
u dat het omhoog lopen een hele inspanning is, je tong op je schoenen.
Maar bijna altijd wordt beloond met een schitterend uitzicht, zo mooi
dat je je vermoeidheid vergeet.
De natuur, het werk van Gods schepping, herbergt verschrikkelijk veel
moois.
Jammer genoeg nemen velen de moeite niet om het prachtige in de natuur
te zien.
En erger nog: velen nemen de moeite niet om het mooie te bewaren, juist
het tegendeel: ze maken veel kapot.
De mens is het voornaamste maaksel van Gods handen, het hoogtepunt van
heel zijn schepping. Ook de mens herbergt verschrikkelijk veel moois in
zich. Jammer genoeg maakt de mens ook heel veel kapot,
in zichzelf, in anderen.
Wat Gods schepping en heel de mensengemeenschap bedreigt
is niet zozeer de kwade wil om te vernietigen
maar veel de onverschilligheid van velen, de nonchalante en
kortzichtige manier
waarop zij omgaan met het vele mooie en goede dat er is.
Heel bedreigend is ook dat velen die niet onverschillig zijn toch al
gauw zeggen: daar kunnen we toch niets aan doen.
Met klagen: alles gaat bergafwaarts, alles gaat verkeerd, daarmee
bereik je niets. We doen er beter aan te kijken naar mensen die wel ook
in deze tijd het mooie en goede laten zien.
Als je ze maar zien wilt zijn er ook nu van die schitterende mensen,
mensen die een grote innerlijke schoonheid en kracht uitstralen, mensen
die indruk op je maken om hun levenswijsheid, hun levensmoed, hun
vergaande goedheid, om alles wat zij voor de gemeenschap doen.
Er zijn van die pracht mensen voor wie je grote bewondering hebt, van
wie je denkt: zo zou ik ook willen zijn.
Tegelijk hebben we het gevoel dat zij ergens op een hoge berg staan, en
we denken al gauw: die berg beklimmen dat lukt me toch nooit.
Maar we vergeten dat die mensen ook niet vanzelf op zo'n grote hoogte
terecht gekomen zijn, ook zij hebben er heel wat voor over moeten
hebben. Maar het loont de moeite.
Jezus was ook zo'n schitterende mens. Het evangelie van vandaag
onderstreept dat op bijzondere wijze. Heel zijn leven, zijn boodschap,
zijn daden, ze stralen een licht uit, maar ook hem heeft dat veel
gekost. Het is opvallend dat er in dit evangelie staat dat zij spraken
over hetgeen er te gebeuren stond in Jeruzalem, m.a.w. zijn kruisgang
naar de Calvarieberg.
Wij noemen ons Jezus' volgelingen en als we dat serieus nemen
dan moeten ook wij lichtende voorbeelden zijn van zijn blijde
boodschap, dan moeten ook wij zijn zorg voor mens en schepping
uitstralen in de manier waarop we omgaan met elkaar en de natuur.
En laten we niet te gauw zeggen: dat kan ik toch niet. We kunnen vaak
veel meer dan we denken. En als we er de moeite voor nemen, als het ons
ook iets mag kosten, dan kunnen ook wij vaak veel moois, veel goeds
bewonderen.
Als je op een berg staat of op een hoge heuvel,
dan kun je bijna altijd genieten van een schitterend uitzicht.
Er kan er een gevoel van gelukzaligheid in je naar boven komen.
Dat is dan een fijne beloning voor de inspanning die je gedaan hebt
om naar boven te klimmen, want dat kan heel vermoeiend zijn.
Dat geluksgevoel van de top is echter meestal maar tijdelijk,
want je moet toch ook weer de berg af, het dal in.
In ons leven dromen we allemaal van geluk en zaligheid,
maar dat komt niet uit de lucht vallen, je moet er wel wat voor over
hebben.
Je moet op weg durven gaan in de hoop iets van het geluk te vinden,
en dat kan wel eens veel weg hebben van een berg beklimmen,
zodat je onderweg wel eens buiten adem raakt,
en er zijn er heel veel die het opgeven omdat ze het te zwaar vinden.
In het evangelie horen we hoe Jezus op de berg een paar gelukzalige
momenten beleefd.
Denkend aan enkele grote mannen uit het verleden
voelde hij zich heel sterk met hen verbonden.
De leerlingen die erbij zijn, vinden dat prachtig,
laten we drie tenten bouwen, laten we hier nog een poos blijven
om te genieten van dit mooie uitzicht.
Maar Jezus maakt ze duidelijk dat dit maar een kort moment is, een
droom.
Om die droom waar te maken moet hij de berg weer af
en nog een heel moeizame en zware weg verder gaan.
In de eerste lezing hoorden we hoe Abram op weg ging
naar het beloofde land, een land waar alles goed zou zijn.
In de bijbel wordt vaak gesproken over het land van melk en honing.
Dat klinkt heel mooi, toch moeten we niet denken aan een soort
Luilekkerland, een land alles in overvloed is, waar geluk voor het
oprapen ligt.
Wie daarvan droomt, houdt zichzelf voor de gek.
Het beloofde land is het land waar de mensen Gods wil doen,
de samenleving waarin allen leven in vrede met elkaar, waar ze van
harte zorgen voor elkaar, zorgen dat niemand iets tekort komt.
Het is een land waar mensen elkaar gelukkig proberen te maken.
De weg naar dat beloofde land is een lange en moeilijke weg,
soms lijkt het veel tegen een steile berg omhoog klimmen
en regelmatig weer een eind naar beneden vallen.
Abram werd geroepen op weg te gaan naar het beloofde land.
Dat betekende wel dat hij weg moest trekken uit zijn eigen vertrouwde
omgeving,
weg van de veiligheid en geborgenheid van eigen familie, van de eigen
clan,
en dat was in die tijd zeker een zaak van levensbelang.
Als Abram niet de moed had gehad om die stap te wagen,
was hij nooit de vader van alle gelovigen geworden.
Wat voor Abram opgaat, geldt voor alle gelovige mensen van alle tijden.
Gelovig zijn betekent toch altijd: op zoek gaan naar het beloofde land
het land dat God ons geven wil, het land waar het goed toeven is,
niet omdat er een overvloed is aan materiële goederen,
maar omdat iedereen goede zorg draagt voor de ander.
Hiernaar op zoek gaan betekent heel dikwijls: wegtrekken uit je
vertrouwde situatie en nieuwe wegen durven gaan.
Kijk maar eens naar een heilige van onze tijd: moeder Teresa.
Ze voelde zich geroepen om in het klooster te gaan
en daarvoor verliet zij haar familie in Albanië en trok naar Ierland
om zich daar aan te sluiten bij een congregatie van zusters.
Een veel grotere stap deed zij later toen zij in een meisjesschool in
India werkte.
Toen trok zij weg uit die vertrouwde omgeving
om te gaan werken in de achterbuurten van Calcutta bij de armsten der
armen.
Daar lag voor haar het beloofde land: de plek om te zorgen voor
anderen.
Dat is niet het soort beloofde land dat wij ons meestal voorstellen,
en je moet er niet naartoe gaan om zelf een gelukzalig gevoel te
ervaren,
zoals je dat op een hoge berg kunt ondervinden.
Moeder Teresa heeft ook nooit dat gelukzalige gevoel gehad..
Vorig jaar zijn er brieven van haar gepubliceerd en daaruit blijkt dat
zij bij al haar activiteiten voor de armen
toch niets voelde van een hemels geluk en hemels licht.
Ze voelde alleen maar dorheid in zichzelf, de God die haar riep leek
mijlenweg weg en liet zich niet voelen.
Maar voor de armen in Calcutta en via al haar medezusters
voor de armen in heel de wereld realiseerde zij iets van een beloofd
land:
dat land waar mensen elkaar wat geluk geven in hun goede zorgen voor
elkaar.
Zo'n 4000 jaar geleden trokken mensen weg uit Mesopotamië
naar het Westen op zoek naar een betere toekomst.
Een van hen kreeg een naam: Abram, later Abraham genoemd.
Hij liet veel achter in de hoop op een beter bestaan,
hij droomde van een land van melk en honing,
de Bijbelse uitdrukking voor welvaart.
Maar voordat zijn droom werkelijkheid werd,
heeft hij heel moeilijke tijden gekend, zo vertelt ons het Bijbelboek
Genesis.
Nu in 2011 vertrekken duizenden Afrikanen uit hun land en gaan op weg
naar het noorden, naar Europa, op zoek naar een betere toekomst.
Ook zij laten heel veel achter, familie, vrienden, vertrouwde omgeving,
maar ook zij dromen van een land van melk en honing en dat hopen ze te
vinden in het welvarende Europa.
Heel velen van deze welvaartzoekers ontmoeten echter veel
teleurstellingen
omdat ze als ongewenste vreemdelingen worden behandeld. En verblijvend
in asielzoekerscentra zitten ze dicht bij de welvaart
maar ze kunnen er niet echt aankomen.
Misschien denkt u: je kunt Abraham toch niet vergelijken met de
hedendaagse asielzoekers.
Abraham werd toch door God geroepen en op weg gestuurd,
en God trok met hem mee op zijn tocht naar het beloofde land.
Maar deze teksten uit Genesis moeten we niet letterlijk nemen.
In zijn tijd waren er waarschijnlijk veel welvaartzoekers,
veel mensen op zoek naar een beter bestaan.
Waarschijnlijk werd er rond verteld dat in Kanaän, het huidige Israël,
het leven veel beter was dan in hun thuisland.
Een van die mensen op zoek naar een beter bestaan heeft een naam
gekregen,
en zijn goddelijke roeping is een invulling achteraf.
In wezen gaat het hier om de aantrekkingskracht van welvaart,
de droom van het beloofde land waar het goed toeven is.
En dat is iets van alle tijden: elke mens is op zoek naar geluk in zijn
leven,
en hoopt op een welvarend en vreedzaam bestaan.
Dat geldt voor Abraham, dat geldt voor de Afrikanen van onze tijd,
dat geldt ergens ook voor ieder van ons,
met dit verschil dat wij niet hoeven te verhuizen naar een ander land,
wij zoeken ons levensgeluk meer binnen eigen landsgrenzen.
Ook Jezus' leerlingen waren gelukszoekers.
Daar lag voor een deel het motief om met Jezus in zee te gaan.
Ze voelden zich aangesproken door zijn prediking
en gingen in hem geloven als de beloofde Messias
Hij sprak regelmatig over het rijk der hemelen een geestelijk beloofde
land waarin liefde en vrede werkelijkheid waren.
Op verschillende plaatsen in de evangelieverhalen blijkt
dat zij dat rijk der hemelen zagen als een aards koninkrijk,
zoals ze dat gekend hadden in de gloriedagen van koning David.
Heel typerend voor deze instelling was de droom
dat ze dan belangrijke posten zouden bekleden in dat nieuwe koninkrijk.
Jezus probeert ze keer op keer duidelijk te maken
dat zijn rijk der hemelen geen aards koninkrijk is
maar een geestelijk rijk waarin mensen echt geven om elkaar.
Het evangelie van vandaag is eigenlijk zo'n droommoment van de
leerlingen:
ze dromen van Jezus in zijn glorie,
ze zien hem in het rijtje van de grote mensen uit het verleden: Mozes
en Elia.
En net als bij Abraham wordt hier naar God gewezen:
Hij heeft deze Messias toch gezonden naar zijn volk.
Geen wonder dat Petrus dit moment van dromen wil vasthouden:
Heer, laten we hier drie tenten bouwen.
Maar ook nu maakt Jezus zijn leerlingen duidelijk:
dat rijk der hemelen heeft niets te maken met macht en pracht en praal
waar de leerlingen van dromen.
In dat rijk gaat het om mensen die aandacht en zorg voor elkaar hebben
en die daarvoor moeilijke momenten niet uit de weg gaan.
Daarom verwijst hij ook even naar het feit
dat hij zich zal gaan geven tot in de dood en dan mogen ze verder
dromen.
Wij zijn ook allemaal gelukszoekers, op weg naar het beloofde land,
een aards Utopia waar alle tijden van gedroomd wordt.
Maar we moeten ook beseffen dat dit rijk niet bestaat in materiële
welvaart
maar wel in onze verbondenheid met elkaar,
in de manier waarop we die verbondenheid gestalte geven, met elkaar en
voor elkaar. Dat is onze roeping.