Gebeden bij de zevende zondag door het
jaat
Openingsgebed:
God, alle mensen zijn voor u gelijk
en U vraagt diezelfde houding ook van ons.
Ieder mens mag rekenen op uw barmhartigheid
en U vraagt die houding ook van ons.
Te vaak blijkt dit teveel gevraagd te zijn.
Te vaak maken we onderscheid tussen vrienden en vijanden.
Te vaak zijn we hard in ons oordeel en weigeren we te vergeven.
Kom onze zwakheid te hulp. Help ons op U te gelijken. Amen
Gebed over de gaven:
God, U laat de zon opgaan over goede en
kwaden,
terwijl wij onze vijanden meestal duisternis toewensen.
U nodigt ons allen aan uw tafel
zonder enig onderscheid des persoons,
maar die gastvrijheid is ons vaak vreemd.
Geef dat wij ons open stellen voor die houding van breken en delen
die Jezus ons heeft voorgehouden en voorgeleefd. Amen
Slotgebed
God, U zendt ons weer het gewone leven in
met die onmogelijke opdracht goed te zijn voor onze vijanden
en welwillend tegenover hen aan wie wij een hekel hebben.
Sta ons bij deze zo moeilijke taak zo goed mogelijk uit te voeren
in de concrete omstandigheden van ons leven.
Mogen wij zo een bijdrage leveren aan het leefbaar maken
van onze samenleving, vandaag en alle dagen. Amen
Voorbede:
Bidden wij om mensen die kunnen vergeven,
die - bewust van eigen tekort -anderen hun schuld niet nadragen,
en niet toegeven aan gevoelens van wraakzucht.
Dat wij zelf zulke vergevensgezinde mensen mogen zijn.
Laat ons zingend bidden.
Bidden wij om mensen die geduldig zijn,
die in ieder het goede weten te ontdekken
en erop vertrouwen dat het tot wasdom komt.
Dat wij zelf mensen met geduld mogen zijn.
Laat ons zingend bidden.
Bidden wij om mensen die de vrede dichterbij brengen,
mensen die de kunst verstaan om niet haatdragend te zijn
die niet vasthouden aan eigen gelijk en-kwaad met goed te vergelden.
Dat wij zelf zulke vredestichters mogen zijn.
Laat ons zingend bidden.
Bidden wij om mensen die weten te delen en te geven,
die meeleven met de nood van anderen,
en altijd iets kunnen missen voor medemensen in nood.
Dat wij zelf zulke vrijgevige mensen mogen zijn.
Laat ons zingend bidden.
Maak ons mild, God, zoals U goed en barmhartig bent,
maak ons geduldig en verdraagzaam,
zoals U eindeloos geduldig, een en al liefde,bent. Amen
Teksten, gebeden, gedichten bij de zevende zondag door het jaar.
BRANDENDE KAARS
'Wanneer ik naar een brandende kaars kijk...'
Ik denk bij mezelf: Ze geeft licht en ik?
Ik bedenk:
Ze geeft licht zonder veel lawaai en ik?
Ik voel:
Ze geeft warmte en ik?
Ik zeg tot mezelf:
Ze brandt tot het laatste moment en ik?
Ik denk bij mezelf:
Ze aanvaardt de vlam van anderen gekregen en ik?
Ik denk:
Altijd is ze bereid haar vlam aan anderen door te geven en ik?
Ik zeg tot mezelf:
Door haar vuur te geven behoort ze niet meer tot zichzelf,
maar ze vermeerdert het licht
en de gloed, waar allen van genieten... EN IK?
VERGEVING
Verwacht geen vergeving,
als je met de kleuren van de wraak verft.
Hoop niet op barmhartigheid,
als je geen barmhartigheid toont.
Droom niet van kwijtschelding, als je haat zaait.
Verwacht geen zoetheid, als je bitterheid schenkt.
Verwacht geen lof,
als je niets van een ander door de vingers ziet.
Zoek niet naar het positieve,
als je het negatieve plant.
Barmhartigheid
Als je vrijwillig verdriet hebt
over het leed van een ander,
ben je in de ogen van God barmhartig.
Ben je liefdevol betrokken bij mensen
die bedroefd zijn over het onheil
dat hun treft, ben je barmhartig.
Barmhartigheid komt voort
uit liefde voor je medemens.
Liefdevolle gezindheid voor de ander.
Deelhebben aan andermans verdriet,
is een streven die voorkomt bij mensen,
die respect hebben voor het leven
Barmhartigheid is de grootste vorm
van gelovige liefde voor andermans
leven, die ook door God geschapen is.
Wees er zuinig op
Een wereld zonder angst en pijn
Een wereld zonder angst en pijn
waarin het goed zal zijn te leven,
waarin geen kwaad meer wordt bedreven,
en niemand meer bedroefd zal zijn
en niemand meer naar macht zal streven.
Een wereld zonder hongersnood,
waar vogels gouden liedjes kwelen,
waar nooit meer iemand vals zal spelen,
waar nooit een Kaïn Abel doodt,
waar louter vreugde is te delen.
Een wereld zonder zucht naar geld,
zonder kazernes waar soldaten
geleerd wordt wie ze moeten haten,
een wereld zonder bruut geweld,
vol veiligheid in alle straten.
Een wereld zonder eenzaamheid,
waar geen gevaren zullen dreigen,
waar naamlozen hun naam herkrijgen,
een wereld waarin haat en nijd
voor eens en altijd zullen zwijgen.
GEEST VAN HEILIGHEID
Kom, o Geest van heiligheid,
die van al zo hoge zijt, ons bestralen met uw licht.
Kom, Gij kiest de arme kant, kom,
Gij geeft met gulle hand, kom, Gij hartverwarmend licht.
Allerbeste trooster, Gij, goede gast,
ons zo nabij, goede koelte die verfrist.
Door U krijgt ons tobben rust,
door U wordt de koorts geblust, door u tranen afgewist.
Dring dan met uw zachte gloed diep door tot in het gemoed
van wie uw getrouwen zijn.
Waar Gij ons niet inspireert,
blijft de mens niet ongedeerd, zal niets ongeschonden zijn.
Was dan, al wat morsig is;
drenk, wat dor geworden is;
heel dan, wat vol wonden is.
buig, wat star geworden is;
koester, wat bevroren is;
recht, wat krom getrokken is.
Schenk uw gift in zevenvoud ieder
die op U vertrouwt, ieder die gelovig is.
Geef ons deugd die dienstbaar is,
geef ons, wat ons zalig is: geef ons vreugd die eeuwig is.
GELOOF IN DE HEILIGE GOD
Ik geloof in de heilige God,
God is licht,
Hij kent geen duisternis,
zijn gedachten gaan hoger
dan onze gedachten,
Hij zint op vrede en recht,
een bewoonbare wereld,
Hij stelt zijn eer
in het geluk van de mensen,
God is anders dan wij,
onze wegen lopen dood,
wij beminnen het kwaad,
God staat vrij,
Hij gaat zijn gang,
Hij komt ons tegemoet,
honger en dorst,
ziekte en dood,
bederf allerwegen,
wij hebben het gewild,
een gave schepping
legde God in onze handen,
om te bewerken en te bewaken,
te noemen met een naam,
te hoeden als een herder,
wij hebben gefaald,
wij wisten Gods belangen
niet te behartigen.
deze geteisterde wereld,
die een chaos dreigt te worden,
is onze wereld,
zij ligt niet in de lijn
van Gods verwachtingen,
Hij is teleurgesteld in ons,
ik geloof dat God
trouw is aan zijn schepping,
Hij is begaan met onze wegen,
Hij kent onze tijden,
Hij neemt het in zijn hand
en Hij maakt ze nieuw,
heilig en vrij als Hij is
werpt Hij ongebroken licht
in onze duisternis,
Hij bevrijdt ons van schuld,
Hij stuurt ons zijn Zoon,
Jezus het verlossende Woord,
licht der wereld,
eerst geborene der doden,
Gods wil aan ons geschied,
Hij leidt ons leven,
brengt ons thuis bij God,
goede herder,
wie hem volgt is een nieuwe schepping.
HET VERDRIET VAN GOD
(God spreekt) Ik zie jullie komen
en gaan bij het beven van de aarde
zoals tijdens de eerste twee dagen van de wereld,
maar groot is het verschil,
mijn werk is niet langer in mij,
ik heb het helemaal aan jullie gegeven.
Mens, mijn welbeminden,
ik kan niets doen bij jullie tegenspoed,
ik heb jullie alleen maar je moed en tranen kunnen geven,
dat is het warme bewijs voor het bestaan van God.
De vochtigheid van jullie ziel is
wat er van mij in jullie overblijft.
Ik kon niets anders doen.
Ik kan niets anders doen voor de moeder
wier zoon op sterven ligt
dan licht aan jullie geven, kaarsen van hoop.
Als het zo niet was, zou je het weten,
slecht beschermde bedjes, de verlamming van de kinderen.
Ik ben losgesneden van mijn werk,
wat voltooid is is ver weg en gaat elke dag verder heen.
Wanneer de bron van de berg neerkomt
hoe kan zij dan weer omhooggaan?
Ik kan evenmin tot jullie spreken
als een pottenbakker tegen zijn pot,
van de twee is er een doof,
de ander stom tegenover zijn werk
en ik zie hoe jullie op verblindende afgronden aflopen
zonder dat ik ze aangeven kan,
en ik kan jullie niet influisteren
hoe je daarmee moet omgaan,
jullie moeten helemaal alleen uit de problemen komen.
JIJ
Jij kunt een schouder zijn
voor de mens in verdriet en verlorenheid.
Jij kunt een arm zijn
om een mens heen in de kou.
Jij kunt een licht zijn
voor een mens struikelend in donker.
Jij kunt een vuur zijn
voor een mens verkild in het leven.
Soms zoekt een mens:
wie kan ik zijn
wie mag ik zijn.
Soms vraagt een mens:
zal ik gemist worden
zal iemand om mij huilen
voor wie ben ik belangrijk?
Hoe moet je leven
als je geen uitnodiging ontvangt
als je voelt: zonder mij zou alles gelijk blijven
als je niet merkt dat er iemand is
die op jou wacht, die naar jou omziet.
Kunnen wij elkaar laten voelen:
jij mag er zijn
jij bent goed
jij kunt een schouder zijn
jij kunt een arm zijn
kunnen we elkaar laten voelen:
ik ben een schouder voor jou
ik ben een arm om je heen
een licht op je levenspad:
er zal minder eenzaamheid zijn.
LIEFDE IS ZACHT
Men zegt van liefde dat ze zacht is,
als een lief, een teder woord.
Men zegt van liefde dat ze hard is,
en zo vaak het geluk vermoordt.
Men noemt haar hunker en verlangen,
men noemt haar redder in nood.
Ik zeg dat liefde als een bloem is,
waarop de zon haar stralen strooit.
Ze is het hart zo bang en breekbaar.
Zo wankel en zo broos.
Ze is de droom, bang voor 't ontwaken
omdat ze dan de waarheid hoort.
Ze wacht op wie haar nu wil plukken,
op wie haar tranen steelt,
zo bang om vroeg te sterven,
voor ze werkelijk heeft geleefd.
En is de nacht zo koud en eenzaam.
Duurt het wachten veel te lang,
denk dan maar dat geluk alleen is
voor wie er hevig naar verlangt.
Denk dan maar dat bittere winters
en dikke lagen sneeuw.
Nog nooit hebben verhinderd
dat de roos hen overleeft.
DE DEMON
Het is een sport om met gestrekte vinger
Te wijzen naar de goeden en de kwaden.
Ik houd het liever bij de binnendringer
Die in mij zelf verlangt naar euveldaden.
Twee zielen huizen in ons en ze heten
Ons meestal-kwade en soms-betere ik.
Ik hoor ze altijd. In mij woedt hun vete.
Straks klopt de demon weer. Vrees ik zijn tik?
De vrede om ons is maar schijn van vrede.
Ons eerste ik voert oorlog met ons tweede,
Ik word zó weer de ander die ik ben.
Zolang ik mijn gehate ik maar kén
En in de gaten houd ben ik niet bang.
Elk uur van lauwheid is een uur te lang.
EEN BEERTJE
Een beertje wil voor zijn moeder bloemen gaan plukken, want zij is
jarig.
Het stapt vrolijk door het bos en komt tenslotte bij een rivier waar
een smalle brug over ligt. Aan de overkant staan de bloemen.
Ons beertje stapt voorzichtig op het bruggetje en ziet beneden zich
zijn eigen spiegelbeeld.
Het schrikt, rent terug en durft het bruggetje niet meer op.
Na een poosje denkt het: "Als ik mijn ogen dicht doe, dan zie ik dat
boze beest niet als ik over die brug ga".
Hij probeert het maar voelt zich na een aantal stappen toch zo onzeker,
dat hij de ogen open moet doen en verschrikt weer terug rent.
Als hij daar zo troosteloos zit, komt er een vos aan, die hem vraagt
wat er aan de hand is.
Ons beertje vertelt van het monster in het water en de vos geeft hem de
raad: "Je moet heel boos kijken, dan schrikt het monster en dan gaat
het wel weg."
Als ons beertje welgemoed naar het bruggetje stapt en de raad opvolgt,
dan ziet hij het monster heel boos naar hem kijken en hij is geen held,
hij vlucht weer snel naar de veilige kant.
De volgende raadgever is de wolf, die hem aanraadt een grote stok mee
te nemen, met het gevolg dat het monster nu ook gewapend is.
Tenslotte is het de wijze uil, die het beertje aanraadt om naar het
monster te lachen, dan zal hij ook wel vriendelijk teruglachen.
Aarzelend volgt ons beertje deze raad op en kan tenslotte zielsgelukkig
met de geplukte bloemen zijn moeder blij gaan maken.
De moraal is duidelijk: we vallen vaak ten prooi aan de angsten die wij
zelf oproepen.
DE BALLINGEN
Eens waren enige ballingen, op weg naar hun vaderland, in een woest
berglandschap terecht gekomen, waar zij zich niet meer oriënteren
konden.
Sommigen keken naar de stand van de zon, maakten gissingen over
vermoedelijke gletchergebieden, steilten, afgronden en bergstromen, en
voerden talloze gesprekken over de vraag, in welke richting zij verder
moesten gaan. Uiteraard konden zij het niet met elkaar eens worden, en
de één sloeg de weg in déze, de ander in die richting in. Anderen
herinnerden zich, dat zij troubadours oude balladen hadden horen
zingen, waarin verhaald werd, hoe reizigers door ditzelfde gebied
getrokken waren, langs welke weg zij toen gegaan waren, welke ravijnen
zij gepasseerd hadden, over welke rivieren zij getrokken waren. Maar
deze balladen waren in hun routebeschrijving uiterst vaag, en
allesbehalve eenstemmig. De één sloeg dus de weg in deze, de ander in
die richting in.
Tenslotte bleven er nog twee reizigers besluiteloos achter, en terwijl
zij bezig waren na te denken over de steeds klemmender vraag, wat hèn
te doen stond, zagen zij een man op hen afkomen. Deze sprak hen aan, en
toen hij de moeilijkheden, waarin zij verkeerden, had aangehoord, wees
hij de weg die zij gaan moesten, en bood aan mèt hen mee te gaan.
'Hoe is die weg?'
'Het is een smal pad, dat hier en daar niet zo moeilijk begaanbaar is,
maar op allerlei plaatsen door diepe ravijnen, door moerassen, door
woestijngebieden, tunnels en donkere wouden leidt. Dat alles kan ik u
niet besparen; ik kan u alleen maar zeggen,dat ik u niet in de steek
laat ... ik beloof u een behouden aankomst, géén gemakkelijke tocht.'
GA. de Leeuw, Mythen als wegwijzers, Van Gorcum - Assen
terug naar de overweging
>