Gebeden op de zesde zondag door het jaar.

Inleiding:

Afgelopen week was een meisje van twee jaar in het nieuws. Ze was geboren in het Afrikaanse land Gambia en er was hier een verblijfsvergunning voor haar aangevraagd. Maar die werd afgewezen omdat ze in Gambia als jongen geregistreerd stond. En dus kon ze hier geen verblijfsvergunning krijgen. Nederland op zijn smalst. Als het gaat om asielzoekers die afgewezen worden hoor je regelmatig heel schrijnende verhalen waarbij de letter van de wet belangrijker is dan het welzijn van mensen. Dan vraag je je af: is er dan geen greintje menselijkheid meer in de politiek en in het ambtenaren apparaat dat deze zaken moet behandelen. Het is in elk geval heel onchristelijk. In de evangelieverhalen horen we Jezus steeds weer benadrukken dat mensen altijd belangrijker zijn dan de letter van de wet. Natuurlijk zijn er wetten nodig, dat zal niemand ontkennen, maar hun doel is het welzijn van mensen, maar helaas werken ze soms averechts. Daar willen we even over nadenken.

Openingsgebed

God, Schepper en Vader, U die uw wetten hebt neergelegd in de natuur en in het hart van elke mens, U roept ons op om steeds te zoeken naar een beter begrijpen van de betekenis van alle wetmatigheid in mens en wereld. Schenk ons uw Geest van wijsheid om steeds oog te hebben voor de echte bedoeling van alle regels en wetten. opdat wij het leven zodanig delen met onze medemensen dat we niemand tekort doen, maar ieder het goede gunnen en geven. Dat bidden wij in Jezus' naam. Amen

Gebed over de gaven

God, Schepper en Vader, het is uw wil dat mensen het leven delen in verbondenheid en saamhorigheid. Moge ons samenzijn hier rond brood en wijn de tekenen bij uitstek van Jezus' liefde en trouw, ons ook de kracht schenken om de verbondenheid van nu zichtbaar en tastbaar te maken in ons leven van alledag. Dat bidden wij in Jezus' naam. Amen

Slotgebed

God, Schepper en Vader, wij danken U voor de verbondenheid die we hier in deze viering mochten beleven. Wij danken U voor de weg ten leven ons gewezen in de oude Joodse traditie en door Jezus, de profeet van Nazaret. Trek met ons mee, nu wij die weg daadwerkelijk proberen te gaan in onze saamhorigheid met ieder ander, niemand uitgezonderd. Beziel ons steeds weer met de Geest van Jezus die onze weg, onze waarheid en ons leven is en blijft, vandaag en morgen en tot in uw Koninkrijk. Amen

Voorbede:
    Laten we bidden voor hen die meer doen dan louter hun plicht is,
    wie het geluk van anderen echt ter harte gaat:
    dat ze gewaardeerd worden door de gemeenschap,
    dat ze zelf blij zijn met wat ze kunnen doen.

    Laten we bidden voor hen die heel plichtsgetrouw doen
    wat wetten en regels hun voorschrijven:
    dat zij bij alles ook de stem van hun hart laten spreken,
    en oog hebben voor de positieve betekenis van de geboden.

    Laten we bidden voor alle gelovigen en alle christenen,
    voor allen die eerlijk willen leven volgens Gods bedoelingen:
    dat zij steeds verder kijken dan de letter van de wet
    en zich altijd laten leiden door de geest ervan.

    Laten we bidden voor onszelf en voor elkaar,
    dat we bereid zijn meer doen dan strikt geboden is,
    dat we niet alleen niemand kwaad berokkenen
    maar veel meer aan ieder ander goed willen doen.

    Schepper God, die ons geschapen hebt naar uw beeld en gelijkenis,
    laat uw licht schijnen in en door ieder van ons,
    opdat wij kunnen zien hoe wij moeten gelijken op U
    en anderen U en uw goedheid in ons mogen herkennen.
    Dat vragen wij U door Jezus, uw zoon en onze broeder voor altijd. Amen
Teksten, gebeden, gedichten op de zesde zondag door het jaar.
Opening
    Samen gekomen om geloof
    samen gebonden in liefde
    samen gesteld tot hoop
    komen wij hier
    om te spellen en te ontleden
    om op punten en komma's te letten
    om van Het Woord woorden te maken
    en die te zeggen en die te doen
Gebed
    God, Jij hoort ons, als wij stamelen.
    Jij hoort ons, als wij verhalen vertellen.
    Jij hoort ons, als wij juichen.
    Jij hoort ons, als wij huilen.
    Jij hoort ons, als wij zingen.
    Jij hoort ons, als wij vloeken.
    Jij hoort ons, als wij niets meer te zeggen hebben.
    Jij hoort ons en luistert nauw.
    Jij hoort ons en verstaat ons.
Moet ik . . .
    Moet ik horen naar wat niet is gezegd
    verstaan wat nooit is gesproken
    antwoorden op nooit gestelde vragen
    of blijven wie ik was?
Rust
    In een jachtige wereld hebben mensen geen rust
    om hun bronnen te ontdekken.
    In een wereld die leeft van geld en goed heeft
    de buitenkant slechts waarde.
    In een wereld waarin mensen hun eigen leefmilieu verknoeien,
    is weinig helder water te vinden.
    In een kerk die mensen bevoogdt,
    is de bron uitgedroogd.
    In een kerk die wetten stelt,
    wordt de mens bekneld.
    In een kerk die zeker weet
    kan de geest niet waaien.

    In een mens die rust en neerzit,
    zich opent voor wat de hemel te zeggen heeft;
    in een mens die de eigen bron kent,
    en luistert naar wat de aarde verlangt;
    in een mens die ziet van hart tot hart
    en hoort wat God te zeggen heeft,
    stroomt een bron van levend water
    steeds opnieuw de eeuwen door.
    Het is het verlangen van de mens
    een God te vinden die de dorst lest.
De tien geboden in een nieuw jasje
  1. Zoek steeds de diepere zin en de hogere waarden van het leven en verlies jezelf niet in een oppervlakkig bestaan
  2. Respecteer altijd de levensovertuiging van anderen, welke godsdienst en denkwijze zij ook aanhangen.
  3. Hol jezelf niet voorbij in een jachtig bestaan, neem steeds tijd voor momenten van rust en bezinning
  4. Zorg voor een hechte familieband maar geef elkaar ook ruimte om eigen wegen te gaan
  5. Gun elke medemens een zinvol en gelukkig leven en probeer daaraan bij te dragen.
  6. Wees trouw aan elkaar in goede en kwade dagen, binnen en buiten het huwelijk.
  7. Wees tevreden met wat je hebt, verrijk jezelf niet ten koste van anderen.
  8. Wees eerlijk jegens anderen, liegen en bedriegen is schadelijk ook voor jezelf.
  9. Breng je hoofd niet op hol met allerlei dagdromen en illusies.
  10. Wees niet jaloers op anderen als die meer hebben of kunnen dan jij.
De tien geboden op zijn kop
  1. Het draait om jou. Leef vrij en blij.
    Er is één baas en dat ben jij.
  2. Doe alles voor bezit en poen.
    Wie centen heeft kan alles doen.
  3. Als jij iets wilt, roep dan maar snel,
    dat Gód het wil. Dan doen ze 't wel.
  4. Wie rust is lui, wie werkt een held.
    Vooruit, draaf door, want tijd is geld!
  5. Je ouders kunnen naar de maan,
    aar trek je je dus niets van aan.
  6. De sterkste wint. Wie vecht wordt groot,
    Je slaat en zwijgt elkaar dus dood.
  7. Een vriend is leuk. Zo niet, da's pech
    Dan doe je hem gewoon weer weg.
  8. Wie deelt is stom. Wie geeft is maf.
    Wie steelt is slim. Die is goed af.
  9. Bedrieg en lieg er maar op los,
    dan ben jij lekker nooit de klos.
  10. Een ander heeft iets? Da's gemeen!
    Dat moet jij ook. En liefst meteen.
DE TIEN GEBODEN DE KERKEN
    Natuurlijk zijn kerken nodig voor jullie en voor mij.
    Kerken houden mij bij de mensen,
    ze vertellen mijn verhaal verder,
    iedere kerk op haar manier,
    elk belicht een eigen kant van dat verhaal,
    heel belangrijk die verschillende kerken,
    die variatie in religieuze gemeenschappen
    onmisbaar bij zo'n verscheidenheid van mensen en culturen.

    Jullie vergissen je als je van de kerk
    een soort voetbalclub maakt met voorschriften, statuten, regels
    waar leden zich aan moeten houden.
    Kerken zijn geen clubs.
    Kerken zijn stoeten mensen lopend op een eigen pad
    er zijn koptrekkers, leidinggevers, er zijn vooruitlopers, pioniers,
    er is een middenmoot die vasthoudt aan de uitgezette richting,
    er zijn achterblijvers, uitvallers.

    Er zijn wegwijzers rode en blauwe borden
    er zijn tunnels en fly-overs
    maar die horen niet tot het wezen van het pad.
    Hoofdzaak is dat men gaande blijft
    in gemeenschap met elkaar op weg naar mij.
    De leer van de kerken
    geeft de paden een bepaalde richting
    en ze kan helpen om mensen bijeen te houden
    maar de leer is niet de weg zeker niet de enige weg
    alle wegen lopen uit op mij, hoop ik
Er was eens een puntje.
    Puntje heette het. Puntje leefde lang en gelukkig.
    Puntje had veel familie, vrienden en bekenden.
    Komma's, trema's, de tweelingunt.
    Ook heel sjieke: accent circonflex of accent grave.
    Die kon Puntje heel leuk pesten.
    Dan noemde hij ze streepje of dakje.
    Dat vonden ze helemaal niet leuk.
    Puntje werd vaak in gezelschap gezien.
    Onder een recht streepje bijvoorbeeld.
    Of een onder een boogje.
    Dat laatste kwam meer voor dan het eerste.
    Puntje was dan ook beschouwend van aard.
    Hij dacht vaak over van alles na,
    meende overal verbanden te zien
    en maakte het daarmee zichzelf en anderen behoorlijk lastig.
    Kommaatje bijvoorbeeld had een uitgesproken hekel aan Puntje.
    Kommaatje vond het vooral vervelend
    dat Puntje altijd het laatste woord moest hebben.
    Veel liever had zij lange, ingewikkelde zinnen,
    waaraan maar geen eind lijkt te komen.
    Kommaatje hield dan ook van schrijvers die erg met zichzelf zijn ingenomen.
    Soms moesten Kommaatje en Puntje samen opdraven.
    Daar probeerde Kommaatje dan altijd onderuit te komen;
    ze kon het alleen af, dacht ze.
    Puntje begreep dat nooit zo,
    maar was altijd bereid zich te schikken naar Kommaatje.
    Want Puntje wist zeker: eens zou het aan de beurt komen.
    Hoe lang en ingewikkeld een zin ook mocht zijn,
    hoeveel bijzinnen en nevenschikkingen er ook in voor mochten komen,
    hoeveel gedachten en pauzes er ook in zouden staan,
    hij zou er altijd aan te pas moeten komen voor een waardig slot.
    En dus kon hij Kommaatje wel wat gunnen.
    Eigenlijk was Puntje best gelukkig.
    Maar dat hadden we al gezegd: Puntje leefde lang en gelukkig.
Dat mag niet!!

    Er waren eens twee monniken -sorry, weer monniken - die op reis gingen. Ze stapten welgemoed en uiteraard zwijgend verder tot ze bij een woeste rivier kwamen.
    Er stond een buitengewoon knap meisje aan de kant; ze huilde, want niemand wilde haar helpen over de rivier. De jongste monnik bedacht zich niet lang, nam haar in zijn armen en droeg haar door de wilde stroom.
    De gehele dag liepen de monniken verder in diep zwijgen. Maar tegen de avond barstte de oudste uit: 'Hoe durf je het eigenlijk. Een monnik mag niet eens een vrouw aanzien, en jij neemt er zelfs een in je armen en draagt haar!'
    En de jongste antwoordde: 'Ik heb haar daar aan de oever weer losgelaten, maar jij draagt haar nu nog, broeder' .

De wet

    Voor de wet staat een wachter. Er komt een man en vraagt toegang tot de wet Maar de wachter zegt dat dit nu nog niet kan. De man denkt na en vraagt of hij dan later zal mogen toetreden. Misschien, zegt de wachter, maar nu niet. Daar de poort naar de wet steeds openstaat en de wachter opzij gaat, bukt de man zich om door de poort naar binnen te kijken.
    Als de wachter dat merkt, zegt hij: "Als het je zo aanlokt, ga dan toch naar binnen, al heb ik het je verboden. Maar denk eraan, ik ben machtig. En ik ben nog maar de laagste wachter. Er zijn er veel machtiger dan ik."
    De man heeft dit allemaal niet verwacht en als hij ziet hoe sterk de wachter is, besluit hij maar liever niet binnen te gaan. Hij krijgt een krukje en neemt plaats opzij voor de deur.
    Daar zit hij jaren en jaren. Hij doet veel pogingen om toegelaten te worden en vermoeit de wachter door zijn gesmeek. De wachter stelt hem ook vragen -zonder veel belangstelling, zoals grote heren dat doen -maar hij zegt altijd dat hij hem nog niet binnen kan laten. De man die veel spullen voor zijn reis heeft meegenomen, gebruikt alles om de wachter om te kopen. Deze neemt alles aan, maar zegt daarbij: "Ik neem het alleen aan, opdat je niet zult denken ook maar iets te hebben verzuimd."
    Zo kijkt de man vele jaren naar de wachter. Hij vergeet de andere wachters: deze schijnt hem de enige belemmering te zijn.
    Hij wordt oud en kinds. Tenslotte wordt het licht van zijn ogen zwak en hij weet niet of het nu echt donkerder wordt of dat zijn ogen hem bedriegen. Maar wel ziet hij nu in het donker een gloed, die uit de deur van de wet stroomt.
    Vóór zijn dood verzamelen zich in zijn hoofd alle ervaringen van al die tijd tot één vraag, die hij de wachter tot nu toe niet gesteld heeft. Hij wenkt hem, omdat hij zijn verstarrende lichaam niet meer kan oprichten." Wat wil je weten, "vraagt hij." Je bent niet te verzadigen."
    "Allen doen toch moeite voor de wet," zegt de man, "hoe komt het nu, dat er in al die jaren niemand behalve ik toegang gevraagd heeft?" De wachter merkt dat de man bijna dood is en roept: "Hier kon niemand anders toegang krijgen, want deze deur was alleen voor jou bestemd. Ik ga nu heen en sluit de deur."

terug naar de overweging
>