Openingsgebed:
Gebed over de gaven:
Slotgebed:
Wij bidden voor alle ouders,
die een druk bezet en haastig leven leiden
en daardoor
hun kinderen niet de warmte en geborgenheid kunnen geven
die ze nodig hebben om als kind gelukkig te zijn
en op te groeien tot geestelijk gezonde volwassen.
Wij bidden voor alle kinderen,
die wel een overvloed aan speelgoed hebben
maar veel tekort komen aan liefdevolle zorg en aandacht,
die veel tijd voor de televisie of achter de computer doorbrengen
en maar zelden kunnen spelen met hun ouders.
Wij bidden voor alle gezinnen die geen hechte verbondenheid kennen,
voor alle kinderen die verwaarloosd worden of zelfs misbruikt,
voor alle ouders die vervreemd zijn geraakt van hun opgroeiende
kinderen,
en veel verdriet hebben omdat ze anders leven dan hun lief is.
voor alle families die door ruzies geen echte band meer hebben.
We bidden voor alle mensen die niet echt meetellen en in onze
consumptiemaatschappij tussen het wal en het schip vallen,
voor allen die moeten leven zonder eigen huis en haard,
zonder de warmte van een gezin, zonder een dak boven hun hoofd.
God, vader van alle mensen,
Het is uw wil dat we allemaal samen een grote mensenfamilie zijn,
nauw verbonden met elkaar door banden van liefde.
Het is uw wil dat wij ook uw kinderen zijn, broers en zussen van uw
gezondene,
Jezus, kind van Betlehem, profeet van Nazaret, ons aller leidsman ten
leven. Amen.
Een huis staat in lichtelaaie, midden in de nacht. Het gezin kon maar ternauwernood ontsnappen. Alleen het zesjarig zoontje staat nog boven voor een raam en schreeuwt in doodsangst om zijn vader. De vader roept naar boven: "Spring toch, spring dan toch!" Maar de jongen roept wanhopig: "Ik kan je niet zien, Papa!" "Maar ik kan jou wel zien, spring maar gerust!" roept de vader terug. En dan springt de jongen, in de duisternis? Nee, in de armen van zijn vader.
Een klein jongetje van acht jaar was bij het spelen in een diepe
koker terechtgekomen. De koker was nog geen veertig centimeter breed. U
begrijpt het al: overal paniek, verwarring en heen-en-weer-geren van
mensen. Sommigen schreeuwden dat er zo snel mogelijk dit gedaan moest
worden, anderen schreeuwden precies het tegenovergestelde. Iedereen was
doodsbenauwd dat het kind zou stikken. Mannen komen aanlopen met
ladders, schoppen en touwen. Zij buigen zich over de put om te kijken
of het kind nog leeft.
Het kind gilt in doodsangst. Eén man stelt voor om een graafmachine te
gaan halen om een nieuwe koker te graven vlak naast die andere. Dat is
de enige mogelijkheid om het kind nog te redden, zegt hij. En temidden
van al die paniek komen de ouders van het kind aangerend. Als zij bij
de put komen en vader zich over de rand van de put heen buigt, wordt
iedereen doodstil. Alleen uit de put klinkt een hartverscheurend
geroep. Het kind leeft nog, maar omdat zijn vader over de put heen
hangt, wordt het in de put aartsdonker. Het kind raakt nog meer in
paniek, schreeuwt in doodsangst.
Toen zei vader: 'Je hoeft niet bang te zijn, want als het donker wordt,
dan ben ik het'. Het gegil verstomt en nauwkeurig geeft de vader zijn
zoontje instrukties over wat hij wel en wat hij niet moet doen. Hij
laat een touw naar beneden zakken en zegt tegen zijn zoon dat hij dat
onder zijn arm moet binden. Daarna begint hij langzaam en behoedzaam
het kind omhoog te trekken. Zo wordt het kind toch nog gered, want hij
wist: 'Als het donker wordt, is het papa!'.
(Ambro Bakker)
Een vader speelde met zijn dochtertje het spel van vuist en open
hand. Met geveinsde vastberadenheid sloot hij zijn grote mannenhand en
zei met zijn ogen: "Sterke meid, als jij die open krijgt."
Het kind vergat alles om zich heen, en ging helemaal op in het spel van
bevrijden. Eerst de duim, met een aandacht van nu of nooit. Het lukte.
Vader zuchtte en gaf de grote duim gewonnen. Het dochtertje schaterde
van louter plezier. Toen vinger voor vinger de rest van de hand. Bij
elke vinger die zich tenslotte overgaf, kraaide het kind haar vreugde
uit, en toen vader met een diepe zucht de hele hand gewonnen gaf,
lachte het kind bevrijdend en riep: Papa, nog een keer! Zo herhaalde
zich dat spel, tot vader het zat en dochtertje het moe geworden waren.
's Avonds, toen het kind in bed lag, hoorde het opeens een vreemd
geluid. Het was harde mensentaal, een felle woorden-twist tussen vader
en moeder. Het kind begreep nog niet wat ruzie was, maar het voelde er
wel de angst en de dreiging van.
Luidkeels begon het te schreeuwen. Het ruziegeluid verstomde. De moeder
haalde het kind uit bed en nam het mee naar de kamer. Maar wat ze ook
probeerden, vader en moeder -beurtelings en hopeloos -het kind bleef
huilen. Tenslotte probeerde vader -teneinde raad -het spel van de
vuist... Als bij toverslag werd het kind stil, en greep naar de grote
duim en vingers. Het was geen spel meer maar werkelijkheid voor alle
drie. Pas toen de hele hand geopend was, zuchtte het kind van
verlichting, en riep: Nog een keer! Nog een keer! En ze schaterden het
uit, alle drie!