Gebeden op de achtentwintigste zondag door het jaar

Inleiding:

Een paar weken geleden ging de zondagse kabelkrant over dankbaarheid en een van de spreuken was toen: "Gelukkig mensen zijn niet degenen die het meest hebben, maat degenen die het meest dankjewel kunnen zeggen. Het probleem van onze tijd is dat mensen die veel hebben, helemaal niet beseffen dat ze rijk zijn, misschien niet zozeer letterlijk maar wel in figuurlijke zin. Je ziet vaak dat velen nooit genoeg menen te hebben dat ze daarom ontevreden zijn en dus ook helemaal niet denken aan dankbaarheid. Dankbaar zijn voor wat we hebben, voor wat we zijn, daar wordt jammer genoeg te weinig bij stilgestaan. Maar een houding van dankbaarheid geeft ons leven een diepere dimensie en waarde. In de lezingen van vandaag gaat het ook over dankbaarheid. Als je een bijzondere gunst krijgt, dan is dankbaarheid meestal niet zo moeilijk, maar dankbaar zijn voor de gewone dingen is veel moeilijker. Daar willen we vandaag even over nadenken.

Openingsgebed:

God, Vader van alle mensen, wij zijn hier samen in uw tegenwoordigheid om te vieren dat wij bij elkaar horen als uw kinderen, als uw grote mensenfamilie. Bij U is ieder men altijd van harte welkom. Moge dat ook van ons gezegd kunnen worden. Help ons vol goedheid open te staan voor al uw mensen, naar het voorbeeld van Jezus Christus, uw zoon en onze Heer. Amen

Gebed over de gaven:

God, Vader van alle mensen, in brood en wijn gedenken wij Jezus in zijn naam en in zijn geest willen ook wij breken en delen met al onze medemensen, niemand uitgezonderd. Mogen wij, gesterkt door deze gaven in grote welwillendheid open staan voor zieken en gezonden, voor jong en oud, voor goeden en kwaden. Mogen zij zo uw rijk op aarde werkelijkheid maken, hier en nu en tot in eeuwigheid. Amen.

Slotgebed:

God, Vader van alle mensen, wij danken U voor dit samenzijn, voor uw gastvrijheid jegens ons en alle mensen. Geef dat ook wij niemand buitensluiten, voor niemand de deur dicht gooien. Mogen wij, dankbaar voor alles wat we hebben, ook bereid zijn te delen opdat ook anderen kunnen delen in onze vreugde. Help ons zo de wereld bewoonbaar te maken in de geest van Jezus Christus, uw zoon en onze Heer. Amen

Voorbede:
    Laten wij bidden voor alle mensen die nu lijden
    aan melaatsheid of aan andere ernstige ziekten,
    voor allen die geen uitzicht hebben op genezing.
    Dat ze niet gemeden worden in de samenleving,
    uit angst of omdat men er geen raad mee weet.
    Mogen ze juist heel veel steun ontvangen
    van meelevende en hartelijke mensen in hun omgeving.

    Laten wij bidden voor hen die als melaatsen behandeld worden,
    waar de meesten in een grote boog omheenlopen,
    voor verslaafden, zwervers en daklozen,
    voor allen die geen greep meer hebben op hun eigen leven.
    Mogen ze toch aanvaard worden in onze samenleving
    en geholpen worden om zichzelf weer te vinden.

    Laten wij bidden voor de mensen in Afghanistan en Irak,
    voor allen die te lijden hebben onder oorlog en geweld,
    die het gevoel hebben dat ze niet meer meetellen in de wereld,
    dat ze door iedereen in de steek gelaten worden.
    Mogen zij toch ervaren dat ze niet vergeten worden
    en weer hoop krijgen op een vreedzaam en menswaardig bestaan.

    Laten wij bidden voor alle Moslims, waar ook ter wereld,
    voor degenen die ten onrechte als een bedreiging worden gezien,
    voor hen die het slachtoffer zijn van vooroordelen en discriminatie.
    Mogen zij de kans krijgen om weer een eigen plek in de samenleving te krijgen.

    God, van alle mensen, voor alle mensen, geef dat ook wij open staan
    voor alle mensen en niemand uit sluiten.
    Mogen wij zo uw mensen zijn, vandaag en alle dagen. Amen.
Teksten, gebeden, gedichten bij de achtentwintigste zondag door het jaar
Gebed:
    God van grote gaven,
    wat moet het moeilijk zijn
    zulke rijkdommen te schenken
    zo veelvuldig te geven
    en door ons mensen
    alleen maar gewezen te worden
    op wat nog ontbreekt
    op wat we ons nog wensen,
    op ons verdriet, onze boosheid.
    We beseffen niet
    dat er altijd wel weer iets is
    wat een ander heeft
    en wij nog niet.
    Vrijgevige God
    moet je ons dan ook nog helpen
    onze blijheid te voelen
    met wat we zomaar wel hebben,
    zoveel dat we de dag lang
    niet uitgedankt raken?
Gebed:
    God, we vergeten te bedanken
    te zien wat we hebben
    vasthoudend richten we onze aandacht
    op niet-dankbaar zijn
    om wat we niet hebben
    bang dat we anders
    zouden vergeten te vorderen.
    Wat een voorbeeld geven kinderen
    die blij zijn en boos zijn
    zonder voorzorg
    die gewoon groeien
    moeiteloos
    die genieten van het goede
    nemen wat ze ten deel valt
    en niet lang treuren
    als ze misgrijpen
    maar welgemoed telkens opnieuw op pad gaan
    om hun wereld te veroveren.
    Laat me zijn als een kind, God,
    die leeft in je prachtige wereld
    die vlinders en vogels wil pakken
    het plezier van het spel ziet
    en niet hoeveel vlinders
    hij uiteindelijk in zijn knuistje omklemt.

      K. Gerritsen
Dank U
    Ik dank U, God,
    voor alles wat ik van anderen mocht ontvangen,
    voor mensen die met mij verbonden zijn geweest,
    die trouw zijn geweest in hun zorg en liefde,
    die mijn verdriet hebben gedeeld,
    die mij hebben laten delen in hun geluk.

    Ik dank U, God,
    voor allen die in stilte aan mij hebben gedacht,
    voor hen die attent waren in de kleinste dingen van alledag;
    mensen die konden troosten,
    mensen met een hart vol barmhartigheid en verzoening.

    Ik dank U, God,
    voor allen die mij konden bezielen,
    mensen die een bevrijdend woord konden spreken,
    mensen die konden luisteren,
    mensen die zomaar nabij waren,
    mensen die mij rust konden geven.

    Ik dank U, God,
    voor mensen voor wie ik iets mocht betekenen,
    mensen die mijn liefde durfden ontvangen,
    mensen die op mij konden wachten,
    mensen die mij een kans hebben gegeven,
    mensen die konden vergeven.
Meevoelen met de ander
    Ergens in de bergen leefde een man, een Filipino. Wanneer hij door en door miserie was geworden: eenzaam, arm en ellendig, dan ging hij naast een boom staan, naast de weg en wriemelde met zijn voeten in de grond, tot aan zijn enkels in de modder en bleef zo staan, rechtop. Hij trachtte innerlijk verbinding te krijgen met het verhaal van zijn voorvaderen, met het lijden van miljoenen mensen door de eeuwen heen. Hij wist zich een schakel in de geschiedenis...
    Er kwam een missionaris voorbij, op zijn paard. Hij stopte, want hij had de gewoonten van dit volk en dit land bestudeerd en wist: met die man is iets bijzonders aan de hand, anders stond hij daar zo niet.
    Daarom vroeg hij: 'Wel, is er iets?' Maar de Filipino antwoordde niet. 'Zeg toch eens wat, man', drong de missionaris aan, 'ik kom je toch helpen'.
    De Filipino fluisterde zacht: Jij luistert niet. . .' 'Maar jij zegt ook niks', zei de missionaris.
    Na een lange tijd van wachten in stilte, stijgt de missionaris van zijn paard af en gaat naast de man staan. Hij wriemelt met zijn voeten in de grond totdat die vast zitten in de modder en blijft dan staan, wetend dat er naast hem een mens staat van verdriet en van vragen. Hij wacht...
    Na een tijdje zegt de Pilipino: ' Ja, vriend, 't is erg, ik heb verdriet'.
    De pater zwijgt en blijft staan, in de modder. Na een hele tijd zal hij misschien zeggen: 'Ik dacht het al.'
Terminaal
    Een nog jonge man lijdt aan kanker. Hij is terminaal. Als zijn zus op bezoek is zegt die tegen hem: "Als je daarvoor zou voelen, kun je rustig bij ons in huis komen."
    Hij zoekt eerst nog haar hand, grijpt die stevig en wendt dan tegelijkertijd het hoofd volledig en met een ruk van haar af. Zij zoent die hand die droog, warm en bruin is en weet niet beter dan meteen door te praten.
    "Dat we een bed in mijn werkkamer kunnen zetten, door de grote ruit, weet je wel?, heb je meer te zien dan hier. In elk geval geen afpeigerde medepatiënten," zeg ze.
    "We kunnen de buurman-boer vragen of ie de paarden in de wei zet," lacht ze onhandig. "Nou ja, en je hebt dag en nacht je eigen mensen om je heen en ken, muziekjes, een mensenhuis, de hele rataplan. Waarom zouden we het niet een beetje plezierig maken? Bij ons is daar alle gelegenheid en ruimte voor".
    Zij hoorde hem sniffen en een paar maal trillend zuchten, maar ze praatte maar door. Dan komt zijn hoofd weer terug, weer met een ruk. Tranen lopen over zijn gezicht.
    "God, kind," zegt hij met die ogen. "Jezus Christus. Wat moet ik zeggen. Ik ben er echt even helemaal van de kaart."
    Hij legt het hoofd recht in het kussen, veegt met de linkermouw z'n ogen, wangen, hals droog en tracht zichzelf tot de orde te roepen. "Waarom doe je dit," vraagt hij, zo klein als ik nooit voor mogelijk gehouden zou hebben.
    "Waarom niet," vraag zij terug "Fred en ik hebben gedacht: stel wij lagen daar? Voor hetzelfde geld konden wij daar liggen of kunnen er komen te liggen, dan zouden wij het fijn vinden, denken we, als er iemand kwam en zei: Wil je achter mijn ruit liggen?
Wereld helen
    Een vader werd telkens weer door zijn zoontje gestoord en hij werd daar erg moe van. Om eindelijk rust te hebben, nam de vader een oud tijdschrift, scheurde er enkele bladzijden uit waar de wereldkaart op stond, versnipperde de bladzijden tot kleinere stukjes en gaf deze aan zijn zoon: 'Hier heb ik een leuk tijdverdrijf voor je. Neem deze papiersnippers en zet de wereld maar weer in elkaar!' Hij dacht zijn zoontje nu voor enige tijd stil te hebben. Maar al heel snel kwam de jongen terug met de wereldkaart. 'Hoe heb je dat gedaan?', vroeg de vader. 'Dat was heel eenvoudig', zei het zoontje, 'op de achterkant stond een afbeelding van een mens. Ik hoefde alleen maar de mens in elkaar te puzzelen, toen was de wereld ook weer heel.'

      uit Der Prediger und Katechet
Parabel van de koude gezichten
    Ik zag op straat koude gezichten,
    Op school koude gezichten
    Op het werk koude gezichten
    Overal koude gezichten
    Jij en ik, koude gezichten.
    Ik droomde ervan deze nacht.
    Ik liep tussen een menigte van koude gezichten.

    Uit de verte kwam plots
    Een man, die glimlachte
    Tussen al die koude gezichten.
    Zijn gezicht werd steeds groter,
    Zo groot dat er weldra niets meer te zien was
    Dan een grote, lachende mond.
    De menigte verdroeg dit niet
    Dus sloegen ze hem dood.

    Doch toen kwamen er meer gezichten
    die glimlachten,
    Ze glimlachten naar mekaar,
    Ze glimlachten ook naar alle koude gezichten
    En die koude menigte begon te glimlachen
    Ze glimlachten naar mekaar,
    Mensen, geweldig was dat,
    Één glimlachende wereld.

    Ze lachten om kleine, alledaagse dingen
    Tranen en verdriet werden vergeten
    Want heel de wereld glimlachte.
    De man die het eerst had gelachen, sprak:
    "Het is volbracht!"
    Ik werd glimlachend wakker.
terug naar de overweging