Het verhaal van Bernadette Soubirous

In 1844 was Lourdes een onbetekenend plaatsje aan de voet van de Pyreneeën, bestaande uit een paar pleinen en smalle straatjes. De burcht op de rots torende hoog uit boven de huizen. Het water van de Lapacca-beek, die buiten het dorp samenvloeide met de rivier Gave du Pau- werd gebruikt om de molens langs de beek aan te drijven. De mensen verdienden er voornamelijk de kost met het ontginnen van marmer- en leisteengroeven.
Op 11 februari 1858 zijn Bernadette Soubirous, haar zusje Toinette en een vriendinnetje Jeanne Abadie hout aan het sprokkelen langs de oever van de Gave.
Als Bernadette haar kousen uittrekt om door het water van het molenkanaal de andere meisjes te volgen, schrikt zij bij het horen van een geluid als van een windstoot. Als zij een tweede, soortgelijk geluid hoort, kijkt ze onwillekeurig naar de grot van Massabielle en ziet in de bovenste nis 'iets wits', een meisje met een 'mooi gelaat'.





Maria verschijnt 18 keer aan Bernadette Soubirous te Lourdes.


 



De familie Soubirous.

Bernadette's grootvader, de molenaar van Boly, verloor bij een ongeval het leven. Zijn vrouw stond met haar vier kinderen voor de uitbating van de graanmolen en zo aanvaardt zij François Soubirous, die met haar nogal jonge dochter Louise wilde trouwen, als haar schoonzoon.
Op 7 januari 1844 wordt hun eerste kindje geboren: Bernadette. Na haar komen er nog zes, waarvan er drie al jong zullen sterven. Bernadette is zelf nooit gezond geweest, zij leed aan astma. Bernadette voelt zich gedurende haar leven sterk verbonden met haar thuis, haar ouders, broers en zussen.
De zaken op de molen van Boly gaan steeds slechter. François Soubirous is niet bekwaam genoeg om zelf de zaak te leiden. De klanten worden er te goed ontvangen. Terwijl hun graan gemalen wordt krijgen zij door Louise overvloedig eten en drinken aangeboden. Maar het geleverde bloem wordt steeds minder van kwaliteit, ook wegens de slechte toestand van de molen, en daarom komen er steeds minder klanten. Ten slotte is de familie Soubirous genoodzaakt om de molen van Boly te verlaten voor een veel armere woonstede.
François wordt dagloner. Zijn werk wordt slecht betaald, hij kan er zijn gezin niet mee onderhouden. Louise tracht ook wat mee te verdienen door te gaan werken terwijl haar oudste dochter Bernadette op de kleinere kinderen past. Het blijft niet alleen bij ellende. In de nacht van 26 maart 1857 worden twee zakken meel gestolen en al vlug wordt Soubirous verdacht: 'Hij zit in de misère, hij zou het wel geweest kunnen zijn', meent de bakker. François Soubirous wordt gearresteerd, maar na acht dagen wordt hij weer vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs. Helaas kan hij nu nog minder gemakkelijk werk vinden en zo wordt het gezin Soubirous nog armer.



Bernadette en Bartrès

In datzelfde jaar komt Marie Laguës-Aravant (een vriendin van Louise en Bernadette's voedster), met het voorstel om Bernadette mee te nemen naar de hofstede in Bartrès. Daar zal zij een gezonder leven kunnen leiden dan in de vochtige donkere woonstede te Lourdes en iets kunnen bijverdienen. De ouders stemmen erin toe, het is een mond minder te voeden. Er is veel werk op de hoeve, het leven is er hard en Bernadette, die de catechismuslessen tot voorbereiding van haar eerste communie dient te volgen, krijgt hiertoe zelden de gelegenheid. Zij wordt met de schapen naar de weide gestuurd van 's morgens vroeg tot laat in de middag.
Marie Laguës probeert Bernadette zelf wat catechismusles te geven, maar het vlot niet en dikwijls leeft zij met haar schapen alleen in de natuur. Bernadette is vroom, zij heeft steeds haar rozenkrans bij zich en bidt. Zij kent géén andere gebeden dan het rozenkransgebed. In december sterft het jongste kind op de hoeve. Het leven daar wordt ondraaglijk voor Bernadette en ze verlangt naar huis. Rond kerstmis kan ze het niet meer uithouden, ze vraagt terug naar huis te mogen keren, om naar school te gaan en haar eerste communie te kunnen doen.

Bernadette - Soeur Marie-Bernard
.

Op 29 juli 1866 trad ze onder de naam Marie-Bernard in bij de Sœurs de la Charité van Saint-Gildars in Nevers. Binnen de kloostermuren mocht zij echter met geen woord spreken over hetgeen in Lourdes was gebeurd. Hier had zij vrede mee. Ze werkte als hulpkosteres en ziekenverzorgster, tot ze te ziek werd. Ze stierf op 16 april 1879, amper 35 jaar oud, en zou op haar sterfbed nog éénmaal een visioen hebben gehad. Naast astma had Bernadette een tumor in haar knie, maar ze had nooit geklaagd. Het enige wat ze zei was: "Ik ben als een graankorrel gemalen".
In september 1909 werden haar stoffelijke resten opgegraven. Haar lichaam was naar verluidt nog volledig intact. Dit was later een van de argumenten om haar zalig te verklaren. Haar lichaam werd gewassen, gekleed, en opnieuw begraven in een dubbele kist.
Op 14 juni 1925 werd ze zalig verklaard.
Op 8 december 1933 verklaarde paus Pius XI haar heilig.
Haar feestdag valt op 16 april en in Frankrijk op 18 februari.



.