De man die zijn hart laat zien
Ze zal niet ouder zijn dan 19 jaar: Jacinta, een Portugees meisje in
Rotterdam.
Al meer dan 2 jaar zwerft ze door de stad, verslaafd aan drugs, in de
hoop elke dag met prostitutie voldoende geld te verdienen om te
overleven. Onmiddellijk vallen mijn ogen op een groot beschadigd H.
Hartbeeld op haar nachtkastje.
"Heb ik op de markt kunnen kopen voor € 35.- En weet je waarom? Ik vind
het zo mooi dat hij zijn shirt openmaakt om zijn hart te laten zien.
Zoiets kom je toch niet meer tegen . . . Ik weet niet wie het
voorstelt, daarom noem ik hem Hartman."
De Deur
Een pastoor gaf aan een kunstenaar de opdracht om een groot schilderij
te maken voor zijn kleine dorpskerk
Het zou een expressie moeten worden over die passage in de bijbel waar
staat:
'Zie, ik sta aan de deur en klop!"
De pastoor liet nog een bijbel achter in het atelier van de schilder
met een papiertje op de juiste plaats,
dan kon hij het nog eens nakijken, de kunstenaar was trouwens niet zo
bijbelvast.
Drie weken later kreeg de pastoor bericht dat het schilderij klaar was.
Toen hij het te zien kreeg, was hij meteen een en al verbazing.
Hij bekeek het kunstwerk keer op keer, dichtbij en van ver, en hij vond
het geweldig.
Maar opeens bleef de pastoor staan en konstateerde glimlachend:
'Eén ding ben je toch nog vergeten..., kijk, er zit geen kruk aan de
deur!' Toen pakte de kunstenaar op zijn beurt de bijbel
en constateerde glimlachend:
'Nee, pastoor, want als ik een beetje heb begrepen,
dan moet je het zo zien
dat die deur alleen maar van binnen uit kan opengaan.
Bij jou wil ik wonen (uit De Boom van het weten, St Nikola
Kommuniteit)
Rindzoewi vertelde een keer:
"Er was eens een vrouw, die op de markt een godenbeeldje kocht. Zo'n
rondbuikige, gullachende god, die je geluk moet brengen, als je hem wat
kleine offers brengt.
Thuisgekomen zette zij het beeldje op haar huisaltaar en keek er naar.
Toen bad ze: "Heer, U hoeft van mij niet altijd breeduit te lachen; U
mag ook gerust een keer huilen of ernstig kijken, als dat beter past.
Ook hoeft U mij niet altijd geluk te brengen zo is het leven niet. De
zon schijnt ook niet altijd. Als U maar vriendelijk voor me bent is dat
al waardevol genoeg voor mij."
Daarop stak zij een wierookstaafje aan en ging naar bed. Toen zij de
volgende morgen opstond en naar haar kleine altaar keek, bleek het
beeldje verdwenen te zijn. Nog vóór dat ze dat helemaal tot zich had
laten doordringen, werd er op de deur geklopt. Toen ze open deed stond
er een eenvoudige man aan haar deur, die haar met een ernstige maar ook
zacht-vriendelijke blik aankeek.
"Ik ben God", zei hij. "Ik heb jouw gebed gisteravond gehoord, en dat
raakte me. Bij jou hoef ik geen beeld te zijn, met een versteende lach,
die alsmaar welvaart schenkt. Met jou kan ik omgaan van hart tot hart.
Bij jou wil graag wonen!"
De schorpioen
Een monnik zat in gedachte aan de oever van de rivier.
Toen hij zijn ogen opende, zag hij een schorpioen die in het water was
gevallen en voor zijn leven vocht.
Vol erbarmen stak de monnik zijn handen in het water en zette de
schorpioen op de oever.
Deze echter stak zijn redder heel pijnlijk.
Even later zag de monnik dat de schorpioen weer in het water gevallen
was en weer redde hij het diertje, weer stak de schorpioen hem zo hevig
dat hij het uitschreeuwde van de pijn.
Toen zich dit nog een derde maal herhaalde,
riep een boer die alles had gezien:
"Ben jij niet goed bij je hoofd, in plaats dat je blij bent dat dat
gemene beest verdrinkt, red je het steeds, terwijl je als dank alleen
maar pijn oogst."
Maar de monnik antwoordde:
"Och, we volgen beiden slechts onze natuur.
Het ligt in de aard van de schorpioen om te steken en in de mijne om
barmhartig te zijn."
Wat zou de wereld anders zijn
als iedereen van nature zo barmhartig kon zijn.
Denken met het hart
"De blanken", zei de Indiaan, "willen steeds wat, ze zijn altijd
ongedurig en rusteloos. Wij weten niet, wat ze willen. Wij begrijpen ze
niet. Wij geloven dat ze gek zijn.
Ik vroeg hem, waarom hij dan meende, dat alle blanken gek zijn.
Hij antwoordde: "Ze zeggen, dat ze met hun verstand denken."
"Maar natuurlijk. Waar denk jij dan?" vroeg ik verbaasd.
"Wij denken hier", zei hij en wees op zijn hart.
Meevoelen met de ander
Ergens in de bergen leefde een man, een Filipino. Wanneer hij door en
door miserie was geworden: eenzaam, arm en ellendig, dan ging hij naast
een boom staan, naast de weg en wriemelde met zijn voeten in de grond,
tot aan zijn enkels in de modder en bleef zo staan, rechtop. Hij
trachtte innerlijk verbinding te krijgen met het verhaal van zijn
voorvaderen, met het lijden van miljoenen mensen door de eeuwen heen.
Hij wist zich een schakel in de geschiedenis...
Er kwam een missionaris voorbij, op zijn paard. Hij stopte, want hij
had de gewoonten van dit volk en dit land bestudeerd en wist: met die
man is iets bijzonders aan de hand, anders stond hij daar zo niet.
Daarom vroeg hij: 'Wel, is er iets?' Maar de Filipino antwoordde niet.
'Zeg toch eens wat, man', drong de missionaris aan, 'ik kom je toch
helpen'.
De Filipino fluisterde zacht: Jij luistert niet. . .'
'Maar jij zegt ook niks', zei de missionaris.
Na een lange tijd van wachten in stilte, stijgt de missionaris van zijn
paard af en gaat naast de man staan. Hij wriemelt met zijn voeten in de
grond totdat die vast zitten in de modder en blijft dan staan, wetend
dat er naast hem een mens staat van verdriet en van vragen. Hij wacht...
Na een tijdje zegt de Pilipino: ' Ja, vriend, 't is erg, ik heb
verdriet'.
De pater zwijgt en blijft staan, in de modder. Na een hele tijd zal hij
misschien zeggen: 'Ik dacht het al.'
Het slavinnetje
Een moslimkoning die tot over zijn oren op een slavinnetje verliefd was
geworden, liet haar van de slaven vertrekken naar het paleis
overbrengen. Hij wilde met haar trouwen en haar tot zijn uitverkoren
vrouw maken, maar op de dag dat zij het paleis binnenkwam, werd het
meisje, vreemd genoeg, ernstig ziek.
Met de dag werd zij zieker. Elke bekende remedie werd beproefd, maar
zonder resultaat. En nu zweefde het arme kind tussen leven en dood.
In zijn wanhoop beloofde de koning de helft van zijn koninkrijk aan
degene die haar kon genezen. Maar niemand durfde een ziekte te
bestrijden waartegen de beste geneesheren van het rijk machteloos waren
gebleken.
Tot er zich een wijs man aanmeldde, die vroeg om het meisje te mogen
zien zonder dat er iemand bij was. Nadat hij een uurtje met haar had
gepraat, verscheen hij voor de troon van de koning. Gespannen wachtte
de vorst zijn uitspraak af.
'Majesteit,' zei de wijze, 'ik heb inderdaad een onfeilbaar
geneesmiddel voor het meisje. En zo zeker van de deugdelijkheid ervan
ben ik dat men mij mag onthoofden als ik faal. Maar het geneesmiddel
dat ik voorstel, zal uiterst pijnlijk zijn -niet voor het meisje, maar
voor u, Majesteit.'
'Noem het geneesmiddel,' riep de koning, 'en zij zal het krijgen, wat
het ook kost.'
Vol medelijden keek de dokter naar de koning en zei: 'Het meisje is
verliefd op een van uw dienaren. Geef haar uw toestemming om met hem te
trouwen en op slag zal zij genezen zijn.'
Arme koning! Om haar te laten gaan, daarvoor begeerde hij haar te zeer.
Maar hij hield te veel van haar om haar te laten sterven.
Vriendschap
Er leefde in Syracuse een tiran. Na een mislukte moordaanslag op hen,
werd de dader gegrepen en ter dood veroordeeld. Omdat het gebruik van
die dagen eiste dat aan de ter dood veroordeelde een laatste wens zou
worden ingewilligd, vroeg de tiran wat hij verlangde. De veroordeelde
verzocht afscheid te mogen nemen van zijn familie die op een dagreis
afstand van Syracuse woonde.
De tiran vertrouwde het niet en eiste een garantie. 'Ik zal u laten
gaan', zei hij, 'wanneer u een borg vindt die in uw plaats gehangen zal
worden als u niet tijdig terugkeert'.
'Ik heb een vriend', zei de veroordeelde, 'ik zal hem vragen mijn
plaats gedurende mijn afwezigheid in te nemen'. En inderdaad, de vriend
werd daartoe bereid gevonden. Aan de veroordeelde werd drie dagen
afwezigheid toegestaan.
Na die drie dagen naderde het uur van de terechtstelling.
Een grote menigte verzamelde zich op de markt: uit nieuwsgierigheid,
uit wrok tegen de tiran, uit sympathie jegens de veroordeelde, en om de
afloop te kennen van deze ongewone borgstelling.
De gevangene werd door de lijfwacht van de tiran uit de gevangenis
gehaald, door de opgepakte menigte gevoerd en in afwachting van de
doodsvoltrekking geplaatst aan de voet van het schavot.
Op de zonnewijzer naderde de schaduw van de fatale streep. Pas op het
laatste ogenblik bleek uit het gewoel en het plotselinge rumoer van de
menigte dat de vriend was teruggekeerd.
Hij haastte zich bij het schavot te komen om weer de plaats die zijn
vriend voor hem had ingenomen met de inzet van zijn leven, op zich te
nemen. Het weerzien was ontroerend. De menigte werd door diepe
bewogenheid aangegrepen.
Echter ook de tiran, die een dusdanige vriendschap niet voor mogelijk
gehouden had, werd getroffen.
Hij werd geraakt tot boven het niveau van zijn alledaagse leven. In
zijn bewogenheid kwam hij tot het grootse besluit dat, waar een zo
oprechte vriendschap deze mensen verbond, ook de aanslag op zijn leven
niet uit onedele motieven kon zijn voortgekomen. Hij schonk de dader
het leven en de vrijheid en vroeg als derde binnen de band van hun
vriendschap te worden opgenomen.
Tam maken (de Saint-Exupéry, De kleine prins,
De vos zei tegen de kleine prins:
'Mijn leven is eentonig. Ik jaag op kippen en mensen jagen op mij. Alle
kippen lijken op elkaar en alle mensen lijken op elkaar. Dus verveel ik
me wel een beetje. Maar als jij me tam maakt, dan wordt mijn leven vol
zon. Dan ken ik voetstappen, die van alle andere verschillen. Voor
andere voetstappen kruip ik weg onder de grond, maar jouw stap zal me
juist uit mijn hol roepen, als muziek. En kijk eens! Zie je daar de
korenvelden? Nu eet ik geen brood, ik heb niets aan koren en
korenvelden zeggen me niets -dat is heel verdrietig. Maar jij hebt
goudkleurig haar. Dan zal het heerlijk zijn als je me tam gemaakt hebt!
Door het goudkleurige koren zal ik aan jou moeten denken. En ik zal het
geluid van de wind in het koren mooi vinden...'
De vos werd stil en keek het prinsje lang aan:
'Als je blieft... wil je me tam maken?' zei hij.
'Ja dat wil ik wel', antwoordde de kleine prins, 'maar veel tijd heb ik
niet. Ik moet vrienden en allerlei dingen leren kennen.'
'Alleen de dingen die je tam maakt, leer je kennen', zei de vos.
'De mensen hebben geen tijd meer iets te leren kennen. Ze kopen dingen
klaar in winkels. Maar omdat er geen winkels zijn die vrienden
verkopen, hebben de mensen geen vrienden meer. Als je een vriend wilt,
maak mij dan tam"