De beste zoon.
Een oude man die het einde van zijn leven voelde naderen riep zijn drie
zoons bij zich en zei:
"Ik kan mijn bezit niet door drieën delen, want wat ik nalaat is niet
te verdelen. Daarom heb ik besloten alles wat ik heb na te laten aan
degene die het meest intelligent is en het helderste inzicht bezit,
anders gezegd: aan mijn beste zoon. Op tafel ligt voor ieder van jullie
een muntstuk.
Pak dat. Wie er iets van koopt waarmee deze hut waarin we wonen geheel
gevuld kan worden zal alles krijgen."
Ze vertrokken. De eerste zoon kocht stro, maar dat reikte slechts tot
halverwege.
De tweede zoon kocht zakken met veren, maar ook hem lukte het niet de
hut te vullen.
De derde zoon, die de erfenis uiteindelijk zou krijgen, kocht maar iets
heel kleins.
Het was een kaars.
Hij wachtte tot het donker was, stak de kaars aan en vulde de hele hut
met licht.
De prediker
Een van de zesendertig rechtvaardigen reisde naar Sodom, met de
bedoeling de inwoners te bekeren.
Dag en nacht liep hij door de stad, hij wees mensen op hun hebzucht,
veroordeelde bedrog en onverschilligheid en riep ze op om de armen niet
aan hun lot over te laten.
Aanvankelijk luisterden de mensen naar hem, sommige geamuseerd, anderen
spottend, maar spoedig verveelde het hun. En hoe hard hij ook riep, er
was niemand die nog naar hem luisterde.
Op een dag kwam er een kind naar hem toe en die zei: "Arme vreemdeling,
je loopt maar te roepen en te preken, zie je niet dat het toch niet
helpt?"
"Dat zie ik," zei de man. "Waarom ga je er dan toch mee door?"
"Dat zal ik je zeggen," antwoordde de man. "In het begin dacht ik dat
ik de mensen kon veranderen. Vandaag weet ik wel beter. Als ik toch
doorga met roepen, dan is dat om te zorgen dat de mensen mij niet
veranderen.'
De reddingsboot
Op het strand lag een oude reddingsboot. Daarmee probeerde men, met
gevaar voor eigen leven, schipbreukelingen te redden. In een
stormachtige nacht voer men weer uit. Mensen in nood! Men wist de
drenkelingen te redden. Hun dankbaarheid was zo groot dat men de
redders een nieuwe, aan de tijd aangepaste, reddingsboot schonk.
Maar zo'n mooie spiksplinternieuwe boot laatje niet zomaar 's nachts
-in weer en wind -op het strand liggen. Dus ging men aan het werk. Er
werd een loods gebouwd. En naast de loods een verblijfsruimte voor hen
die de wacht hielden. En om de tijd te doden, ging men in het
wachthuisje van alles organiseren.
Men was zo bezig met het organiseren, dat men het noodsignaal, dat van
zee kwam, niet opmerkte, erger, er geen tijd voor had. En enkele mensen
die niet bij de vereniging de 'reddingsboei' waren aangesloten, pakten
de oude boot, die nog op het strand lag, en voeren de zee op om de
mensen in nood te redden.
De geredden waren dankbaar en schonken hun redders een nieuwe boot.
Maar zo een mooie spiksplinternieuwe boot laat je niet zomaar 's nachts
-in weer en wind -op het strand liggen. Dus ging men aan het werk...
'L'histoire se répete', zou je kunnen zeggen.
De Sleutel
Er was eens een arme sleuteldrager. Hij had alleen maar een sleutel en
dat was iets heel bijzonders.
Hij paste op de deur van de hemel en als je zoiets verliest dan ben je
niet gelukkig, had de pastoor gezegd.
De arme sleuteldrager echter had de sleutel al jaren en hij was ook
niet bang om de sleutel te verliezen want hij had hem met ijzerdraad om
zijn middel gebonden.
En iedere morgen als hij wakker werd was hij de gelukkigste mens van de
wereld en 's avonds ook.
Nu gebeurde het dat de arme sleuteldrager op zekere dag een andere arme
sleuteldrager tegenkwam. Deze was de ongelukkigste mens van de wereld,
want hij had zijn sleutel verloren.
Onze arme sleuteldrager bedacht zich geen ogenblik. Hij gaf zijn eigen
sleutel weg. de ander was daar zeer verwonderd over en vroeg: "Hoe moet
jij nou in de hemel komen als jijzelf geen sleutel meer hebt."
"Och," zei onze arme sleuteldrager, "ik zal die sleutel niet meer nodig
hebben, omdat de deur al open zal staan."
De veerman en de monnik.
Er waren eens twee broers, zonen van een veerman. Als kind al voeren
zij met hun vader heen en weer over de rivier, wanneer hij
voorbijgangers overzette. De betaling was maar karig: één stuiver per
persoon. Het werk was eentonig en weinig geestverheffend: dus besloot
de oudste om meer diepgang aan zijn leven te gaan geven. Hij verliet
het huisje aan de rivier, zijn ouders en broer en het veerbootje en
trad in, in een boeddhistisch monnikenklooster.
Na vele jaren van meditatie en zoeken naar het hogere en naar de
verborgen krachten in de menselijke geest, gebeurde het dat hij op reis
moest naar een ander klooster en onderweg het ouderlijk huis passeerde.
Hij klopte aan en na veel hartelijke omhelzingen en vreugdetranen
vertelde men elkaar hoe ieders leven tot nu toe verlopen was.
Na enige tijd nam de monnik weer afscheid en na alle goede wensen over
en weer liepen beide broers naar het veerbootje, de een om over te
zetten, de ander om overgezet te worden. De broer-veerman vroeg aan de
broer-monnik: "Wat heb je nu eigenlijk in de afgelopen zeven jaar in
dat klooster geleerd?"
"Ik zal het je laten zien," zei de monnik, en hij daalde af naar de
oever van de rivier; over het water liep hij naar de overkant, zwaaide
daar nog eenmaal vaarwel en verdween tussen de bomen.
"Dan is, wat hij in die zeven jaar in dat klooster geleerd heeft,
precies één dubbeltje waard," zei de veerman en ging weer tevreden aan
zijn arbeid.
Drie levensvragen
De tsaar aller Russen bezat alles wat een mens zich maar wensen kon,
maar hij wist niet waarvoor hij leefde. Drie vragen kwelden hem: Wat
moet ik doen? Met welke mensen moet ik doen wat God van mij verlangt?
Wanneer moet ik dat doen? Na alle wijzen, alle geleerden te hebben
geraadpleegd, hoorde hij over een boer, ergens ver weg, die hem
misschien een bevredigend antwoord zou kunnen geven.
De tsaar ging meteen op reis en na vele weken kwam hij op het land van
de boer aan. Deze keek nauwelijks op toen de tsaar zich tot hem richtte
met zijn vragen. De boer gaf geen antwoord maar ging door met ploegen.
De tsaar werd kwaad en zei: "Weet je wel tegen wie je spreekt? Ik ben
de tsaar aller Russen." Maar ook dit maakte geen indruk op de boer, die
doorging met zijn werk.
Plotseling kwam een zwaargewonde man het veld op gewankeld. Voor de
ploeg viel hij neer. De boer zei tegen de tsaar: "Help mij deze gewonde
naar mijn hut te dragen." "Ik zal je helpen," antwoordde de tsaar.
"Maar geef je me dan antwoord op mijn vragen?"
"Straks," zei de boer, en samen brachten zij de man naar de hut en
verbonden zijn wonden. "Zeg je het me nu?" vroeg de tsaar.
"Je kunt naar huis," zei de boer. "Je hebt de antwoorden gehad op je
vragen: Wat moet ik doen? Wat op mijn weg komt. Met wie moet ik het
doen? Met degenen die aanwezig zijn. Wanneer moet ik het doen? Op het
moment dat het zich voordoet."
Bruidskeuze (sprookje van Grim)
Er was eens een jonge herder; hij wilde gaan trouwen en hij kende drie
zusters, en de één was nog mooier dan de ander; de keus was moeilijk en
hij kon maar niet besluiten om één van hen te nemen.
Toen vroeg hij zijn moeder om raad; en zij zei: "Nodig ze alle drie uit
en zet ze een stuk kaas voor; dan moet je goed opletten, hoe ze hem
eten."
Dat deed de jongeman; maar de eerste hapte de kaas met korst en al op;
de tweede sneed inderhaast de korst ervan af, maar in haar haast liet
ze er nog heel wat aan zitten en gooide dat ook weg; de derde sneed het
korstje zorgvuldig weg, niet te veel en niet te weinig.
Dat vertelde de herder aan zijn moeder, en zij zei: "Neem jij die derde
tot vrouw." Dat deed hij, en hij had een tevreden en gelukkig leven met
haar.
De afvalrestjes ( van Grimm)
Er was eens een meisje, heel mooi, maar ook erg lui. Als ze moest
spinnen, dan had ze zo het land, dat ze, als er maar een klein
oneffenheidje in het vlas was, meteen een heel brok mee uit trok en
naast zich op de grond gooide. Maar ze had een dienstmeisje dat heel
vlijtig was, die zocht al dat weggeworpen vlas bij elkaar, haalde het
uit de knoop, spon het weer en liet er een mooi jurkje van weven voor
zichzelf.
Nu had een jonge man het luie meisje gevraagd om met hem te trouwen en
de bruiloft zou gehouden worden. Op de laatste avond danste het
ijverige meisje in haar mooie jurkje vrolijk rond, en toen sprak de
bruid:
"Ach, wat danst dat meisje netjes in mijn afvalrestjes!"
De bruidegom hoorde dat; en hij vroeg aan de bruid, wat ze daarmee
zeggen wilde. Toen vertelde ze 't hem, dat het meisje een jurk gemaakt
had van alle vlasresten die zij had weggegooid.
Toen de bruidegom dat hoorde, en begreep hoe lui ze was, liet hij haar
staan, ging naar het andere meisje en koos haar tot vrouw.
De blinde troubadour
Een oude Chinese keizer hoopte op een troonopvolger en was dan ook heel
gelukkig toen zijn zoveelste vrouw een zoon baarde. Na korte tijd
echter bleek het jongetje blind te zijn en de keizer was zo
teleurgesteld dat hij zijn dienaren het kindje te vondeling liet leggen
in het bos. Hij dacht dat de wilde dieren hem wel zouden verslinden.
Maar de dieren hadden medelijden met het kind en een tijgermoeder gaf
hem haar melk te drinken.
Het kind groeide op in het bos en de dieren leerden hem de mooiste
verhalen vertellen en de mooiste muziek maken. Hij kon prachtig zingen.
Toen hij groot geworden was, trok hij de wereld in en overal waar hij
komt, luisteren mensen naar zijn verhalen en zijn prachtige liederen.
En hij is ook een heel wijs man. Velen komen om zijn goede raad vragen.
Tijdens zijn omzwervingen komt hij ook in het paleis van zijn vader.
Die is zo onder de indruk van zijn wijsheid, dat hij hem benoemd tot
zijn troonopvolger.
Hij was nog altijd kinderloos, dacht hij. Maar zijn zoon werd de beste
koning die het land ooit gehad had.
De bloementuin
Moela Nasroedin besloot een bloementuin aan te leggen, Hij bemestte de
grond en zaaide zaad van vele prachtige bloemen, Maar toen het opkwam
stond de tuin niet alleen vol met bloemen die hij gezaaid had, maar
werd de tuin ook overwoekerd door paardenbloemen.
Nasroedin vroeg tot in de wijde omtrek advies aan hoveniers en
probeerde iedere bekende methode uit om ze kwijt te raken, Alles
tevergeefs! Ten slotte liep hij helemaal naar de hoofdstad om de
koninklijke hovenier in het paleis van de Sjeik te spreken en raad te
vragen, Deze wijze oude man had al ontelbaar vele hoveniers van advies
gediend en opperde verschillende remedies om de paardenbloemen te
verdrijven. Maar Moela had ze allemaal al een keer uitgeprobeerd en
zonder succes. En zo zaten ze een poosje zwijgend naast elkaar totdat
de koninklijke tuinman Nasroedin ten slotte aankeek en zei: 'Nou, dan
stel ik voor, dat je leert om van paardenbloemen te houden."
De duim
In Afrika leefde eens een koning. Al vanaf zijn kindertijd had hij een
goede vriend. Die had de eigenschap om alle goede en slechte dingen die
hij in zijn leven meemaakte te voorzien van het commentaar: "Dit is
goed!"
Op een dag waren de koning en zijn vriend op jacht. De vriend laadde de
geweren voor de koning, en de koning schoot op het wild. Bij het laden
van de geweren ging wat mis, want toen de koning het geweer aanpakte,
schoot hij zijn eigen duim eraf. De vriend bekeek de duim van de koning
eens goed en gaf zijn oordeel: "Dit is goed!" "Nee! Dit is helemaal
niet goed", antwoordde de koning en voor straf stuurde hij zijn vriend
naar de gevangenis.
Ongeveer een jaar later was de koning weer op jacht. Tot zijn
ontzetting werd hij op een gegeven moment omsingeld door een stam
kannibalen. Zij namen de koning mee naar hun dorp. Daar bonden ze hem
vast op een vuurstapel. Toen viel het een van de kannibalen op dat de
koning een duim miste. Bijgelovig als ze waren, aten de kannibalen geen
mensen die een ledemaat misten. De koning werd vrijgelaten en
weggestuurd.
Thuisgekomen spoedde de koning zich meteen naar de cel van zijn vriend
in de koninklijke kerkers. "Je had gelijk. Het was goed dat mijn duim
eraf werd geknald."
De koning vertelde de vriend wat hij zojuist had meegemaakt. "Dus nu
wil ik jou nederig mijn verontschuldigingen aanbieden omdat ik je zo
lang heb laten opsluiten. Het was fout om dat te doen."
"Nee nee, integendeel", antwoordde de vriend. "Het is goed!" "Man, hoe
kun je dat nou zeggen?", brieste de koning. "Hoe kan het nou goed zijn
dat je een jaar in de gevangenis hebt gezeten?" "Nou", antwoordde de
vriend. "Als ik niet in de gevangenis had gezeten, dan was ik bij jou
geweest."
De herdersjongen
Er was eens een herdersjongen, en die wijd en zijd beroemd was omdat
hij altijd verstandige antwoorden op alle vragen wist te geven. Nu
hoorde de koning daar ook van. Maar hij geloofde er niets van en liet
de jongen bij zich komen.
Toen zei hij tegen hem: "Ik zal je drie vragen voorleggen. Kun je
daarop antwoorden, dan zal ik je als een eigen zoon beschouwen, en dan
moet je bij me wonen in mijn kasteel." De jongen zei: "Hoe zijn die
drie vragen?"
De koning zei: "De eerste vraag luidt: hoeveel druppels water zijn er
in de wereldzee?" De jongen gaf ten antwoord: "O koning, laat alle
rivieren op aarde dichtstoppen, zodat er geen druppel meer in zee komt,
die ik niet eerst heb geteld en dan zal ik u zeggen, hoeveel druppels
water er in de zee zijn."
Nu zei de koning: "De tweede vraag luidt: hoeveel sterren staan er aan
de hemel?" Het herdersknaapje zei: "Geef me maar een heel groot vel wit
papier." En toen maakte hij daar met een pen zoveel punten op, dat ze
nauwelijks te zien waren en helemaal niet te tellen, want ze dwarrelden
voor de ogen als men ernaar keek. Daarop zei hij: "Zoveel sterren staan
er aan de hemel als er hier punten op het papier staan: tel ze maar."
Maar dat kon niemand.
Nu zei de koning: "De derde vraag luidt: hoeveel seconden zijn er in de
Eeuwigheid?" Toen zei de herdersjongen: "In Achterpommeren ligt de
Diamantberg; die is een uur hoog, een uur breed en een uur diep, elke
honderd jaar komt er een vogeltje en dat scherpt er zijn snaveltje aan;
en als de hele berg afgeslepen is, dan is de eerste seconde van de
eeuwigheid voorbij."
De koning zei: "Je hebt alle drie de vragen goed beantwoord, als een
wijze, voortaan moet je bij mij wonen in mijn paleis, en ik zal je
behandelen als mijn eigen kind."
De zoekers
Twee zoekers kwamen bij een meester en vroegen of ze bij hem mochten
blijven om van hem onderricht te ontvangen. De meester wilde ze eerst
op de proef stellen. Hij gaf beide zoekers een duif en zei: "Ga naar
een plek waar niemand je ziet en dood de duif."
De ene zoeker verdween zonder aarzelen achter een muur en doodde de
duif. De andere zoeker liep de hele dag rond, op zoek naar een plek
waar hij de duif ongezien kon doden, maar kwam uiteindelijk 's avonds
met de nog altijd levende vogel terug bij de meester.
De meester vroeg: "Heb je geen geschikte plek gevonden?" "Nee meester,
er was nergens een plek waar ik niet steeds gezien werd." "O, en wie
heeft je dan steeds gezien?" vroeg de meester. "De duif, meester,"
antwoordde de zoeker. Deze zoeker mocht blijven, de andere zoeker werd
weggestuurd.
Een slimme man
Een Afrikaans verhaal over waarom slimheid wenselijk is.
Op een dag ging een man op weg met drie dingen: een geit, een luipaard
en een mand vol cassave. Ze reisden drie dagen. Tijdens deze reis aten
noch de man noch de dieren iets en ze kregen alledrie ongelooflijke
honger. Ze reisden zo ver totdat ze een grote rivier bereikten. Er was
een wet ingesteld die te maken had met het oversteken van deze rivier:
een persoon mag per overtocht slechts één lading tegelijk meenemen.
De man bereikte de rivier en wilde oversteken met de geit, de luipaard
en de mand vol cassave. Als de man de rivier oversteekt met alleen de
mand vol cassave, zal hij de geit en de luipaard samen moeten
achterlaten en zal de luipaard de geit opeten. Als hij de rivier
oversteekt met alleen de luipaard, moeten de cassave en de geit samen
achterblijven, en zal de geit de cassave opeten.
Wat moest hij doen?
Toen de man de oversteekplaats van de rivier bereikte en hem de wet
werd uitgelegd, stak hij eerst de rivier over met de geit en bond hem
vast aan de overkant voordat hij terugkeerde om de luipaard te halen.
Toen de man met de luipaard de rivier was overgestoken, maakte hij de
geit los en ging hij samen met de geit weer terug om hem aan de andere
oever vast te binden. Toen nam hij de mand vol cassave en stak daarmee
de rivier over en zette die aan de overkant naast de luipaard die er
toch niet van zou eten. Toen stak hij de rivier nog een keer over,
maakte de geit los en bracht hem als laatste naar de overkant. Toen
vervolgde de man zijn reis met alledrie zijn bezittingen.
Deze man liet slimheid zien door te voorkomen dat de dieren elkaar op
zouden eten. Hij bereikte veilig en wel zijn bestemming met zijn drie
bezittingen. Dat is waarom slimheid wenselijk is.
Talenkennis
In Zwitserland leefde eens een oude graaf. Hij had maar één zoon. Maar
die was dom en kon niets leren. Toen zei de vader: "Hoor eens, jongen.
Ik kan niets in je hoofd krijgen; wat ik beginnen moet, ik weet het
niet. Je moet weg van hier. Ik zal je bij een beroemde meester in de
leer doen; die moet het maar proberen." De jongen werd naar een vreemde
stad gestuurd, en bleef bij de meester een vol jaar lang. Na die tijd
kwam hij weer naar huis, en de vader vroeg: "Nu, mijn zoon, wat heb je
nu geleerd?"
Hij antwoordde: "Vader, nou heb ik geleerd, wat de vogeltjes zeggen."
Toen werd de vader boos en hij sprak: "O jij hopeloze jongen. Heb je je
kostelijke tijd verdaan en niets geleerd, en schaam je je nu niet, me
onder de ogen te komen? Ik zal je nog een tweede kans geven en je naar
een meester sturen, de derde, maar als je nu óók nog niets leert, dan
houd ik op je vader te wezen." De jongen bleef bij de derde meester
weer een vol jaar. En toen hij weer thuis kwam, en de vader vroeg:
"Jongen, wat heb je geleerd?" antwoordde hij:
"Vaderlief, nou heb ik in dit jaar geleerd, wat de kikkers kwaken."
Nu werd de vader werkelijk woedend; hij wilde niets meer met zijn zoon
te maken hebben en stuurde hem weg.
De jongeling trok de wijde wereld en na veel omzwervingen besloot hij
naar Rome te trekken. Onderweg kwam hij langs een moeras; daar zaten
kikkers in en ze kwaakten. Hij luisterde, en toen hij hoorde wat ze
zeiden, werd hij stil en treurig.
Eindelijk bereikte hij Rome. Daar was juist de Paus gestorven, en onder
de kardinalen was grote twijfel gerezen, wie ze tot opvolger zouden
kiezen. Tenslotte werden ze het erover eens: hij zou tot Paus worden
gekozen aan wie zich een goddelijk teken zou openbaren. Juist toen dat
besloten was, kwam de jonge graaf de kerk binnen; en plotseling vlogen
twee sneeuwwitte duiven hem op de schouders, en bleven zitten. De
geestelijkheid zag daarin een goddelijk teken, en men vroeg hem ter
plekke, of hij Paus wilde worden. Hij keek besluiteloos en wist niet of
hij daartoe waardig was, maar de duiven zeiden tegen hem in hun taal,
dat hij 't maar doen moest, en hij zei eindelijk: "Ja."
-+
Toen werd hij gezalfd en gewijd, en daarmee was uitgekomen wat hij
onderweg de kikkers had horen zeggen, en wat hem zo beduusd had
gemaakt: dat hij de heilige Paus zou worden. Daarom moest hij een mis
zingen en hij wist er geen woord van, maar de twee duiven zaten aldoor
op zijn schouder en zegden hem ieder woord voor.
Water dat gek maakt
Eens waarschuwde God de mensen dat er een aardbeving zou komen die al
het water van het land zou doen verdwijnen. Het water dat er voor in de
plaats zou komen, zou iedereen gek maken.
Slechts een profeet nam God ernstig. Hij droeg kolossale kruiken vol
water naar zijn woonplaats in de bergen zodat hij zijn hele leven
genoeg water zou hebben.
De aarde beefde, al het water verdween en het nieuwe water vulde de
rivieren, meren en vijvers.
Een paar maanden later kwam de profeet van zijn berg af om te kijken
wat er precies gebeurd was. Iedereen was inderdaad
gek geworden. Men viel hem aan, wilde niets met hem te maken hebben en
velen dachten dat HIJ gek geworden was.
De profeet ging dus maar weer terug naar zijn woonplaats
in de bergen, blij met het water dat hij opgeslagen had.
Maar naarmate de tijd verstreek ging hij merken dat zijn eenzaamheid
niet te dragen was. Hij verlangde hartstochtelijk naar menselijk
gezelschap, dus ging hij weer terug naar het dal. Weer werd hij door de
mensen daar uitgestoten want hij was zo helemaal anders dan zij.
Toen nam de profeet een besluit. Hij gooide het water
dat hij opgeslagen had, weg, dronk van het nieuwe water
en werd net zo gek als zijn medemensen.