Hoe zou het zijn na de dood? Daar gaat het in het evangelie over.
Indirect ook in de eerste lezing: de broers waren trouw aan hun
overtuigingen omdat ze geloofden dat ze zouden verrijzen tot nieuw
leven.
Leven na de dood is een heel wezenlijk element van ons christelijke
geloof. Toch kom je tegenwoordig steeds meer mensen tegen, ook hele
godsdienstige mensen, die zo hun twijfels hebben. Men vindt dat echt
niet meer zo vanzelfsprekend als een jaar of 50 geleden. Je hoort ook
nogal eens zeggen: "Als er een hemel is, dan komt hij of zij er zeker
in." Als . . . .
Men is er niet meer zo zeker van. "Er is nog nooit iemand teruggekomen
om ons het bewijs te leveren".
Leven na de dood. Een probleem is dat we ons dat hiernamaals niet
kunnen voorstellen. We kunnen ons er geen beeld van vormen, en toch
wordt dat telkens opnieuw toch gedaan, alle tijden door. En vele
voorstellingen zijn op zijn zachtst gezegd heel ongelukkig, vaak heel
misleidend of gewoon verkeerd.
Zo zijn er christenen geweest die beweerden dat er een aparte hemel was
voor de blanken en een aparte voor de zwarten. Als gelovige mensen zo
denken dan geven ze daarmee wel aan dat ze niets snappen van heel
Jezus' boodschap.
Zo kan het ook gebeuren dat iemand die vreselijk overhoop ligt met een
ander, zegt: als die naar de hemel gaat, dan wil ik er niet naartoe.
Dat is ook zo'n domme uitspraak, die niets met geloven te maken heeft.
Zo kan men ook die zogenaamd diepzinnige vraag stellen: hoe moet het nu
in de hemel met iemand die op aarde meermalen getrouwd is geweest? Dat
is de vraagstelling van het evangelie van vandaag.. Het is misschien
wel een interessante vraag, maar tegelijk ook misleidend.
Leven na de dood: voor velen is dat een open vraag, of iets waar ze
geen boodschap aan hebben. En eigenlijk heb ik daar niet zoveel moeite
mee. Ik geloof zelf wel dat er leven na de dood is, ook al heb ik geen
idee hoe ik me dat moet voorstellen. Maar als anderen zeggen er niet
meer in te geloven, dan kan ik daar niet van wakker liggen. Het gaat
immers om ons leven hier en nu: dat is nu voor ons het
allerbelangrijkste. In dit aardse leven ligt voor elke mens de taak en
de uitdaging om er iets goeds van te maken, voor zichzelf en voor heel
de samenleving.
In vroeger jaren werd er vaak de suggestie gewekt dat ons aardse leven
totaal ondergeschikt was aan het leven in het hiernamaals. Als je het
hier slecht had, dan moest men dat niet zo erg vinden, als je leven na
de dood maar goed was. En er werd ons in alle toonaarden voorgehouden
dat je je voor eeuwig ongelukkig kon maken als je in dit aardse leven
niet goed oppaste.
Alles in dit leven stond in dienst van: de hemel verdienen. En de
manier waarop dat dan ingevuld werd, was echt niet altijd zo gelukkig.
Om maar een extreem voorbeeld te noemen:een moeder die de hele dag in
de kerk zat te bidden om zich zo een plaatsje in de hemel te
reserveren, maar die thuis het huishouden en de zorg voor de kinderen
verwaarloosde, zo'n moeder is heel verkeerd bezig.
Ik heb mensen wel eens horen zeggen: als ik zeker wist dat er geen
leven na de dood was, zou ik heel anders gaan leven. Dan zou ik nu de
bloemetjes wel eens goed buiten gaan zetten. Dat is natuurlijk ook een
hele domme manier van spreken. Wie zo praat, die snapt er niets van.
De wetten en regels en normen voor het leven zijn ons niet gegeven
om de hemel te verdienen, maar om ons leven hier en nu zinvol en goed
te maken, en daarmee ook gelukkig, voor onszelf en voor heel onze
leefgemeenschap.
Ons aardse leven, dat moet goed zijn, daar moeten we ons voor
inspannen, dat is nu het belangrijkste. Het leven na de dood: daar
mogen we op hopen, daar mogen we van verwachten dat het goed is,
goddelijk, maar dat komt straks vanzelf wel.
Een mens is een kind van de toekomst. Dat klinkt u misschien wat vreemd in de oren. Meestal wordt er immers gezegd: de mens is een kind van het verleden. En dat is de mens natuurlijk ook. Elke mens heeft zijn wortels in zijn verleden, in zijn ouders, in zijn voorouders, in alles wat er voorgevallen is in zijn en in hun leven. Elke mens wordt voor een groot deel bepaald door zijn voorgeschiedenis, die draagt hij in zich mee: het maakt hem tot de mens die hij nu is. En tegelijk: de mens is veel meer dan een product van het verleden. Hoezeer dat verleden zijn leven ook kleurt, de mens is wezenlijk een kind van de toekomst. Zijn toekomst, wat hij ziet als zijn toekomst, dat is het dat de mens in beweging zet, zijn leven en werken zin en inhoud geeft, moet geven. Hierdoor juist staat de mens boven heel de rest van de schepping die alleen maar door het verleden bepaald wordt: de mens echter kan doelbewust en in vrijheid werken aan zijn toekomst. De mens heeft het vermogen om, tot zekere hoogte althans, zichzelf te vormen, te maken, en dat in het licht van zijn toekomstverwachtingen. En de mens droomt van een goede toekomst. De mens is in wezen een gelukszoeker, hij heeft een onverzadigbare honger levensvervulling en levensvreugde. Dat houdt hem in beweging, dat geeft steeds weer richting aan zijn leven en werken. En het geluk dat hij zoekt ligt niet in het verleden maar in de toekomst. De mens kan vele blije herinneringen bewaren aan wat hij beleefd heeft, maar van blije herinneringen alleen kun je niet zinvol leven. De mens kan ook heel veel leren van zijn voorgeschiedenis, van wat hij zelf meegemaakt heeft, maar ook van die grote geschiedenis van zijn voorouders. Maar toch is het de toekomst die zijn leven hier en nu zijn zin moet geven. Nu heeft de toekomst altijd iets vaags, iets onzekers. Geen mens kan vooruit kijken, niemand kan de dingen zien die komen. Hoe de toekomst eruit ziet weet geen mens en toch leeft in ieder, diep ingeworteld in zijn hart, de hoop dat de toekomst goed is, veel goeds brengen zal, en dat het de moeite waard is zich voor die toekomst in te zetten. Een mens die geen toekomst ziet, of alleen maar een slechte, zo'n mens heeft geen leven, leeft ook niet echt. De mens is een kind van de toekomst: Weten dat hij toekomst heeft maakt het leven hier en nu de moeite waard. En dat betreft niet alleen die nabije toekomst, onze aardse toekomst, maar ook die toekomst die verscholen ligt achter onze aardse grenzen. Onze aardse toekomst kunnen we al niet kennen, nog minder weten we van die andere toekomst, die we hemel noemen, eeuwig leven. Hoe dat zal zijn, geen mens kan zich dat voorstellen, maar ook hier leeft die hoop dat het goed is, heel goed zelfs, hemels. De mens is een kind van de toekomst omdat hij een kind van God is, in God ligt de oorsprong maar ook de toekomst van elke mens.
Zo'n 30 jaar geleden heb ik eens een film gezien met de titel:
"Butterflies are free", vlinders zijn vrij.
Het ging in die film om een blinde jongeman.
Thuis had zijn overbezorgde moeder steeds alles voor hem geregeld,
maar hij wilde op eigen benen staan, zijn eigen leven leiden
en zich niet in alles door zijn moeder laten binden.
Na lang touwtrekken mocht hij voor een maand op een flatje gaan wonen,
om zijn gelijk te bewijzen.
In de flat naast hem woont een buurmeisje, een vrije vogel, echt een
hippie,
ze vlinderde maar wat rond zonder zich aan iets te binden.
De film speelde zich af in de tijd dat de hippies de totale vrijheid
preekten en beleefden.
Die jongen en dat meisje komen met elkaar in contact,
en dat leidde tot hilarische toestanden:
Die blinde jongen die altijd kort gehouden was
voor wie alles steeds geregeld was
en die vanwege zijn handicap ook orde in huis moest hebben
want anders botste hij overal tegenaan.
En dat meisje dat zich nergens aan stoorde en overal wanorde schiep,
en alles overal liet slingeren.
Twee totaal verschillende werelden.
Bij de een was het leve de vrijheid, bij de ander was orde en regel
noodzaak
maar vrijheid brengt wanorde en orde brengt onvrijheid,
zo kan men dat heel kort door de bocht zeggen. Zo wordt het althans
vaak ervaren.
Je hebt mensen die alles precies geregeld willen zien,
en ze doen ook alles om die orde, hun orde, af te dwingen,
soms uit bezorgdheid, soms voor eigen gemak, soms voor eigen glorie.
Maar dat kan heel beklemmende proporties aannemen,
dat kan onmenselijke situaties scheppen.
In de eerste lezing hoorden we daar een voorbeeld van:
de koning wilde zijn orde afdwingen met de eis dat ze varkensvlees
zouden eten. Iets dat voor de joden verboden was.
Die dwingelandij is onaanvaardbaar, onmenselijk.
In het evangelie hoorden we een ander voorbeeld van zogenaamde orde.
Voor ons is die tekst misschien een beetje lachwekkend, maar voor de
wetgeleerden uit die tijd was dat een brandende kwestie.
Of de orde die op aarde in hun godsdienstige opvattingen bestond
en die keurig in regels was vastgelegd, ook in het hiernamaals bestond.
En Jezus probeert ze duidelijk te maken dat aardse regels in de hemel
niet meer gelden.
Ook dit was een confrontatie tussen de orde van de wetgeleerden
die in Jezus' ogen mensen onvrij maakte en waartegen hij zich verzette,
en vrijheid of de vrijzinnigheid van Jezus
die in de ogen van de wettengeleerden alleen maar wanorde bracht.
Die confrontatie is nog steeds actueel, ook in de kerk.
Ook hier heb je mensen die alles precies geregeld willen hebben, ze
weten ook precies hoe je moet geloven, wat je wel of niet mag doen.
Ze hebben het idee dat alle andere gelovigen blind zijn
en dat ze hen moeten beschermen tegen onheil.
Er moet orde zijn, anders lopen ze overal tegen aan.
En ze eisen van anderen dat zij diezelfde ordening hanteren.
En wie er tegenin gaat is in hun ogen een ketter.
Juist zoals in de jaren zestig in de maatschappij de hippies en
soortgenoten in opstand kwamen tegen de strenge orde,
en vergaande vrijheid preekten en beleefden,
gebeurde precies hetzelfde ook in de kerk, vooral toen paus Johannes de
Drieëntwintigste en een bisschop Bekkers de deuren open gooiden en een
frisse wind binnenlieten.
Wij zijn geen blinden, zei men, wij willen niet zo gebonden zijn, we
willen op eigen benen staan en zo namen ook in de kerk mensen steeds
meer vrijheden
en lieten zich niet meer in het nauwe korset persen
van de gehoorzaamheid aan alle regels en regeltjes.
Die confrontatie tussen de vaak overbezorgde ordebewaarders in de kerk
en de gelovigen die vrij willen zijn van hun bemoeizucht en hun eigen
verantwoordlelijkheid willen dragen
is in feite nog steeds aan de gang, en dat ook wel blijven.
Het probleem is dat beide kanten het goede willen in en voor de kerk
dat beide kanten een beetje gelijk hebben maar soms ook een beetje
blind zijn. Daarom is het voor beide kanten zo wezenlijk
dat ze oog hebben voor elkaar bedoelingen,
begrip kunnen opbrengen voor elkaar standpunten
en in elk geval naar elkaar blijven luisteren.
Freek de Jonge heeft een liedje over leven na de dood
en de eerste strofe gaat als volgt: