Vorige week ging het over een rechter en een weduwe: twee mensen die
symbool stond voor hele groepen mensen.
Vandaag gaat het over een tollenaar en een farizeeër,
ook twee hele verschillende personages, zeker in Jezus' tijd.
De tollenaars was belastingambtenaren, gehate lui,
enerzijds omdat ze met de vijand huilden,
ze waren namelijk in dienst van de Romeinse bezetters,
anderzijds omdat ze zich schandalig verrijkten door teveel te vragen.
De farizeeërs doen ons meestal denken aan schijnheiligen en
huichelaars.
Dat is wat al te streng geoordeeld, ofschoon het er wel veel van weg
had.
Jezus noemt ze ook zo. In feite waren het hele vrome joden, die zich
uiterst precies aan de regels hielden, te precies, in Jezus' ogen,
omdat ze zo de waarheid vaak geweld aandeden.
In een bijbelsgroep werd eens aan de deelnemers de vraag gesteld
aan wie ze dacht bij deze twee hoofdpersonen, aan mensen van nu.
Een zei: bij de farizeeërs denk ik aan de kardinalen en bisschoppen
die met hun hoge puntmutsen op anderen steeds weer de les lezen,
die zich met hun pracht en praal toch een beetje verheven voelen boven
de gewone gelovigen. Ze werd het ongeveer geformuleerd.
Een ander zei: Bij farizeeërs denk ik aan die superorthodoxe
katholieken,
die precies willen vasthouden aan alle wetjes en regeltjes van het
verleden,
en die steeds maar kritiek hebben op anderen die nieuwe wegen gaan.
En bij de tollenaars dacht de een aan NSB-ers uit de oorlogstijd,
een ander aan koppelbazen die zichzelf verrijkten ten koste van
anderen,
weer een ander aan drugbaronnen, of vrouwenhandelaren,
die absoluut geen oog hebben voor de rechten van medemensen
maar alles geoorloofd vinden als ze er zelf maar beter van vinden.
In de bijbelgroep werd toen de vraag gesteld
of en in hoeverre ze iets van de twee hoofdfiguren in zichzelf
terugvonden?
Bijna verontwaardigd werd er bijna negatief gereageerd:
Ze hadden niets gemeen met de farizeeër en niets met de tollenaar.
Toen werd de vraag gesteld: ben je dan zoveel beter dan die twee?
Toen werd er geaarzeld. Het was toch een hachelijke vraag.
Natuurlijk voelde iedereen zich beter dat die twee,
maar ze voelden ook het addertje onder het gras.
Als ze zouden zeggen: ik ben beter dan die twee,
dan leken ze wel heel veel op die farizeeër uit het evangelie,
want die dacht hetzelfde en het is duidelijk dat Jezus zijn
zelfgenoegzaamheid aan de kaak stelt.
Hebben we iets van die berouwvolle nederigheid van de tollenaar?
Is het niet zo dat we vandaag iets van die tollenaar hebben
maar morgen iets van die farizeeër?
Een vraag die denk ik niemand zomaar met ja of nee kan beantwoorden.
Er is van dit evangelieverhaal ook een andere versie.
Twee mensen gingen naar de kerk om er te bidden,
de één was een farizeeër, de ander een tollenaar.
De tollenaar stond achterin, het hoofd gebogen.
Hij bad: God, ik dank U dat ik niet ben als de rest van de mensen,
de schijnheiligen, de meelopers, de kerkbezoekers.
Ik dank U dat ik niet ben als die farizeeërs daar vooraan in de kerk,
met hun vrome praatjes, hun gebeden en zogenaamde braafheid.
Ik weet dat ik helemaal geen heilige ben, dat ik schuldig ben in veel
dingen,
maar van dat brave kerkelijke gedoe moet ik niets hebben.
De farizeeër op de eerste rij klopte zich niet op de borst,
want diep in zijn hart wist hij wel dat hij beter was in vrome woorden
dan in echte daden. En stilletjes bad hij: Heer, wees mij zondaar
genadig.
En Jezus zei: de laatste ging gerechtvaardigd naar huis, want wie
zichzelf verheft, zal vernederd worden,
en wie zich vernedert zal vergeven worden.
Ook deze alternatieve vertelling heeft dezelfde boodschap als het
evangelie.
De boodschap is: voel je nooit verheven boven anderen,
wees bescheiden, want niemand is een heilige.
Voel je nooit verheven boven anderen,
dat is misschien wel het moeilijkste dat van ons gevraagd wordt.
We oordelen zo snel over anderen, en vaak hebben we gelijk, in theorie,
maar dat geeft ons niet het recht om ons boven hen verheven te voelen,
We hebben zo gemakkelijk kritiek op andermans handelen, vaak met reden,
maar dat geeft ons niet het recht om op hen neer te zien.
We zijn het zo vaak oneens met anderen, ik zou haast zeggen:
gelukkig maar, er wordt al veel te veel klakkeloos meegelopen,
maar dat wil niet zeggen dat wij beter zijn dan die anderen.
Voel je nooit boven een ander verheven.
Dat stukje bescheidenheid wordt, juist ook door gelovige mensen,
te vaak vergeten? Maar hebben zij, hebben wij, dat wel in de gaten?
Veronderstel: ik ben een goeie brave katholiek,
ik ga elke zondag naar de kerk, anders heb ik geen zondag.
Ik vervul al mijn christelijke plichten.
Ik bidt best veel en geef aan allerlei collectes.
En dan komt er iemand naar mij toe en die zegt tegen me:
Het mag wel goed bedoeld zijn, maar God heeft geen boodschap aan jou,
Hij heeft liever te doen met een drugsgebruiker, of met een
asielzoeker.
Dat is shockerend! Dan zeg ik ook meteen: Dat slaat nergens op. Dat is
onzin.
Dat overkwam die brave farizeeër in de tijd van Jezus.
Hij deed zijn uiterste best om de wet van Mozes stipt te onderhouden,
hij deed zelfs meer dan hij verplicht was.
Hij was best tevreden met zichzelf, en de mensen respecteerden hem.
Hij was God heel dankbaar dat hij zo was en niet als die tollenaars.
Met die landverraders en afpersers wilde hij niets te maken hebben.
Dan komt die eigenwijze rabbi Jezus uit Nazaret
en die beweert dat God liever te maken heeft met die tollenaar dan met
hem.
Dat is shockerend. Dat slaat toch nergens op. Dat is toch grote onzin.
In het verhaaltje van de brave farizeeër en de slechte tollenaar
zet Jezus zoals zo vaak de zaken weer eens op hun kop
en dat kan heel schokkend zijn, toen en nu.
Maar Jezus heeft een bedoeling met zijn forse uitspraken, voor toen en
voor nu.
Juist als vorige week lijkt het in deze tekst over bidden te gaan,
en dat doet het ook wel maar Jezus' zijn verhaaltje is vooral bedoeld
om de levenshouding en de vroomheid van de farizeeën aan de kaak te
stellen en te ontmaskeren als een valse levenshouding, en eigenlijk ook
als een stuk zelfbedrog.
Het gaat in feite om gerechtigheid, rechtvaardigheid,
en dan zit ik meteen op een wat glibberig terrein
want deze termen betekenen in onze tijd iets anders dan in Jezus' tijd
en dat maakt het nogal verwarrend.
Als wij praten over gerechtigheid en rechtvaardigheid
dan gaat het over zaken waar je recht op hebt, die je verdiend hebt.
Dan gaat het om een rechtvaardig loon voor de arbeiders.
Dan gaat het om een rechtvaardige uitspraak van een rechter,
die iemand een straf oplegt voor begane misdaden.
Dat is ook krijgen wat iemand verdiend, zij het dan in negatieve zin.
In deze zin werd en wordt God ook vaak gezien, als een rechtvaardige
God d.w.z. als een rechter die iedereen geeft wat hij verdient:
de hemel aan wie goed gedaan heeft, de hel aan wie kwaad gedaan heeft.
De bijbelse betekenis van gerechtigheid en rechtvaardigheid
is echter een andere: daarbij gaat het niet om waar iemand recht op
hebt
maar veel meer om wat recht is, wat terecht is, in de zin van wat goed
is.
Bijbelse gerechtigheid is in Gods welbehagen staan
en dat sta je als je het goede doet, en dat heeft altijd ook te maken
met medemensen: dat je zo gedraagt dat een ander er beter van wordt.
God dienen is immers altijd mensen dienen,
dat kun je niet losmaken van elkaar en dat wordt nogal eens vergeten,
toen in Jezus' tijd en ook nu in onze tijd.
Farizeeën hebben bij ons een slechte naam, het is praktisch synoniem
met schijnheiligen, toch is dat geen goede typering: het waren echt
brave mensen,
die zo goed mogelijk probeerden te leven volgens hun opvattingen.
Ze maakten in Jezus ogen echter een heel grote fout:
Ze vonden dat ze Gods welbehagen verdiend hadden, er recht op hadden.
door hun stipte onderhouden van alle godsdienstige regels en regeltjes.
Maar ten eerste heeft niemand recht op Gods welbehagen
ten tweede kom je er alleen voor in aanmerking als je doet wat recht
is, goed is:
namelijk medemensen dienen, zorgen dat zij het goed hebben.
Die tollenaar uit Jezus' verhaaltje stond wel in Gods welbehagen,
niet om hetgeen hij gedaan had, tollenaars waren berucht om hun
afpersing,
maar om zijn besef van eigen tekortkomingen.
Hij besefte maar al te goed dat hij geen enkel recht had op Gods
barmhartigheid,
daarom kon hij alleen maar bidden: Heer, wees mij genadig.
En hij ging gerechtvaardigd naar huis.
En naar hem toe was God een rechtvaardige God in de bijbelse betekenis:
namelijk een barmhartige en vergevingsgezinde.
Maar bij die zelfgenoegzame farizeeër kon God geen gerechtigheid doen,
want hij kreeg er niet eens de kans voor.
Wat betekent dit verhaal voor ons? Ik denk twee dingen.
Ten eerste dat we onszelf niet te gauw schouderklopjes moeten geven,
maar dat we bescheiden moeten blijven,
ook al hebben we zelf het gevoel dat we het nog niet zo slecht doen.
Dat we daarom ook nooit op anderen mogen neerkijken.
Ten tweede dat voor God onze goedheid, onze gerechtigheid, niet ligt in
het onderhouden van alle regels en geboden
maar wel in hetgeen we doen voor de medemens,
in een houding van welwillendheid en dienstbaarheid naar de ander toe.
Bij een viering met kinderen vroeg ik aan een van hen:
Wie is belangrijker, jij of ik? Natuurlijk was ik belangrijker.
Toen vroeg ik: maar voor jouw pap en mam, wie is voor hen het
belangrijkste, jij of ik. Hij dacht toch wel dat hij voor zijn pap en
mam het belangrijkste was.
Wat is belangrijk zijn? Wie is belangrijker dan een ander? Wie is het
belangrijkste? Dat is niet eens zo gemakkelijk te beantwoorden.
De directeur van een bedrijf is natuurlijk een heel belangrijke figuur,
maar die man op de werkvloer is minstens even belangrijk,
want hij moet meestal het eigenlijke werk doen.
Alleen staat hij wel veel lager op de salarisschaal.
In onze katholieke Kerk is de paus een zeer belangrijke figuur,
maar voor een parochie is de plaatselijke pastoor veel belangrijker.
Belangrijkheid is een heel relatief begrip.
Dat is heel erg afhankelijk van relatie en situatie.
Dat geldt voor mensen, maar evenzeer voor de waarden
die je belangrijk vindt in het leven.
Er zijn natuurlijk een aantal algemene waarden die belangrijk zijn voor
iedereen,
maar andere waarden worden heel sterk bepaald door iemands visie,
iemands idealen, iemands overtuigingen.
Je hebt ook nog een categorie mensen die zichzelf belangrijk vindt,
die zichzelf als onmisbaar beschouwen,
die zichzelf zien als veel beter dan anderen
en daarom menen recht te hebben op betere plaatsen,
op meer waardering van hun omgeving.
En hier kom je op een heel glibberig terrein.
Voor mensen die zichzelf heel belangrijk vinden,
is dat natuurlijk wel een heel prettig gevoel.
Maar ze lopen gemakkelijk naast hun schoenen
en dan kunnen zij zich ook lelijk bezeren.
En het gaat nog glibberiger worden als het gaat om je goed en beter
voelen.
Je goed voelen in de zin dat je goed in je vel zit,
dat is natuurlijk prachtig. Dat is voor iedereen te hopen.
Je goed voelen in de zin dat je jezelf niet ziet als een grote zondaar,
dat is voor de allermeesten ook een goede levenshouding.
Je goed voelen in de zin van je volmaakt voelen,
dan moet je daar toch wat vraagtekens bij zetten,
want geen mens is volmaakt en degene die van zichzelf vindt dat hij
volmaakt is,
ziet meestal wel de fouten van anderen maar niet die van zichzelf.
Je goed voelen in de zin van je beter voelen dan anderen,
je te goed voelen om met sommige medemensen om te gaan,
dat is een heel kwalijke zaak.
En helaas, dat gebeurt nogal eens in onze samenleving.
In het evangelie maakt Jezus ons duidelijk wat hij ervan vindt.
Die farizeeër hoorde bij de hogere klasse in de joodse samenleving,
en hij vond van zichzelf dat hij het heel goed deed,
want hij hield zich strikt aan alle regels en regeltjes van de joodse
wet.
Die tollenaar voelde zich helemaal niet goed,
hij besefte heel goed dat hij niet altijd juist gehandeld had,
hij wist ook zijn plaats, ergens achteraan.
Jezus maakt duidelijk naar wie zijn sympathie uitging.
Het gaat in het leven niet om belangrijkheid, om beter en best.
Het gaat erom dat iedereen op zijn eigen manier en in zijn eigen
situatie
goed probeert te leven, goed probeert te zijn voor anderen.
En je boven anderen verheven voelen, is nooit goed.
Bescheidenheid siert de mens, is het gezegde en dat is heel terecht.
Welke rang of stand je ook hebt, welk inkomen of welke macht je ook
hebt,
we zijn allemaal mensen en niemand is volmaakt.
Als we ons dat bewust zijn dan zullen we ons ook niet gauw boven
anderen verheven voelen.
En natuurlijk kun je voorkeuren hebben voor anderen,
en natuurlijk kun je antipathie hebben jegens anderen,
maar als het erop aan komt moeten we goed zijn voor iedereen.
Dat ouders goed zijn voor hun kinderen, dat is iets vanzelfsprekends.
Dat broers en zussen goed zijn voor elkaar, is gewoon, zou gewoon
moeten zijn.
Maar als mens zijn we allemaal broers en zussen van elkaar,
en ook hier zou goed zijn voor elkaar heel gewoon moeten zijn.
Jezus zegt de dingen weer eens recht voor zijn raap.
Die farizeeër vóór in de tempel vond zichzelf een heel brave mens,
stukken beter dan heel veel anderen, zeker ook dan die tollenaar daar
achterin.
Die tollenaar bleef achteraan staan want hij besefte heel goed
dat hij verkeerd zat.
Tollenaars waren immers de belastingontvangers van de Romeinen, de
vijand,
en bovendien verrijkten zij zich ten koste van hun landgenoten.
Iedereen had een hekel aan de tollenaars,
terwijl iedereen met veel respect opkeek naar de farizeeërs.
Zoals zo vaak draait Jezus de rollen weer eens helemaal om.
Die farizeeër vóór in de tempel dacht heel dicht bij God te staan, maar
hij stond in feite heel ver weg, zo maakt Jezus duidelijk.
En die tollenaar achterin de synagoge die zich een zondaar voelde, die
besefte dat hij verkeerd gehandeld had maar er spijt van had,
die stond volgens Jezus juist heel dicht bij God.
Deze uitspraken werden hem niet in dank afgenomen door de farizeeërs.
Oktober is al vele jaren wereldmissiemaand: aandacht voor de missie
en dit jaar gaat de aandacht uit naar de dalits in India,
de kastelozen die helemaal niet meetellen in de hindoe-cultuur.
In Jezus' verhaaltje stond de tollenaars nog achter in de synagoge,
in India mogen de dalits niet eens binnenkomen in de hindoetempels
De kasteleden mogen allemaal naar binnen,
maar de dalits worden geweerd alsof ze vieze varkens zijn.
Dat geldt niet alleen voor de tempels maar ook voor heel de
samenleving:
de dalits tellen niet mee en worden op alle mogelijke manieren
gediscrimineerd.
Er zijn nogal wat dalits katholiek geworden in de loop der jaren,
ze mogen nu wel in de kerk komen, ze hoeven daar niet buiten te blijven
staan.
Dat is al een hele vooruitgang maar ook in de kerk
zal niemand naast een dalit gaan zitten.
Ook daar werkt die kwalijke kant van de hindoe-cultuur nog door.
Maar Jezus zou ook hier de rollen helemaal omdraaien.
Hij zou zeggen: die dalits zijn me het liefst
en al die anderen zijn schijnheiligen die bij mij ergens achteraan
komen.
En dat zouden ze hem niet in dank afnemen.
Als Jezus nu eens gastpredikant zou zijn in onze kerk,
wat zou hij dan tegen ons zeggen?
Zou hij zeggen: jullie zijn allemaal farizeeërs?
Dat zouden we hem beslist niet in dank afnemen.
We voelen ons allemaal gewone plichtsgetrouwe mensen
die geen vlieg kwaad doen, die zo goed mogelijk proberen te leven.
Maar die farizeeërs in Jezus' tijd dachten ook van zichzelf
dat ze heel goede en plichtsgetrouwe joden waren,
en toch krijgen ze geregeld de wind van voren van Jezus.
Ik denk toch dat we allemaal wel iets van een farizeeër in ons hebben.
Dank je wel dat ik niet ben zoals die anderen, zei de farizeeër in het
evangelie.
Zijn wij ook niet blij en dankbaar dat we niet zijn zoals veel anderen,
dat we niet zijn als die alcoholisten, drugsverslaafden, criminelen,
of zigeuners, woonwagenbewoners of zwervers zonder echt thuis
en ook dat we niet zijn zoals de vele buitenlanders die tegenwoordig in
ons midden wonen.
En natuurlijk mogen we daar tot op zekere hoogte blij en dankbaar voor
zijn,
maar dat is allerminst een reden om ons beter te voelen dan die
anderen,
om ons verheven te voelen boven dat volk
of erger nog: om met een stuk minachting op hen neer te kijken.
Dat is het verwijt dat Jezus de farizeeërs maakte.
In Jezus' verhaaltje staat de farizeeër voor zelfvoldaanheid,
hij gaf zichzelf graag een schouderklopje,
en dat is een bekoring waar we allemaal aan bloot staan.
En de tollenaar staat voor bescheidenheid
en dat is een deugd die meestal niet onze sterkste kant is.
Maar zelfvoldaanheid werkt verstikkend, in je eigen leven maar zeker
ook in de samenleving.
Terwijl een houding van bescheidenheid je een open mens maakt,
een mens die ruimte maakt voor anderen.
In die open ruimte, in die verbondenheid van gelijken, kan een
samenleving een plek worden waar iedereen zich thuis voelen kan
waar niemand buiten de deur gehouden wordt.
We zijn vaak geneigd om een tweedeling te maken
van mensen en situaties die we ontmoeten,
en heel dikwijls is die tweedeling erg zwart-wit en erg ongenuanceerd.
En maar al te vaak spelen vooroordelen daarbij een grote rol.
We kennen de tweedeling rijk en arm.
Dat er van alles tussen zit wordt vaak vergeten
en bovendien wat is rijk en wat is arm?
Mensen die materieel gezien rijk zijn, zijn toch vaak arm
arm aan levensgeluk, arm aan genegenheid.
En mensen die materieel gezien arm zijn of in elk geval minder rijk,
die zijn vaak juist heel rijk in hun levensvreugde en warme
verbondenheid.
Je hebt de tegenstelling beschaafd en primitief.
Wij, Europeanen, voelden ons in het verleden altijd als beschaafde
mensen
vergeleken bij die primitieve mensen in bijvoorbeeld Afrika.
Missionarissen gingen ernaartoe om ons geloof te verkondigen
en ook om iets van onze beschaving over te brengen.
Maar die zogenaamd beschaafde Europeanen gedroegen zich vaak barbaars
in hun koloniale machtspraktijken en hun economische onderdrukking.
En iets ervan is ook vandaag nog de werkelijkheid.
Onze westerse beschaving blijkt soms toch een dun laagje vernis te
zijn.
Aan de andere kant blijken die primitieve volkeren
vaak een heel eigen beschaving en rijke cultuur te hebben,
iets waar veel zogenaamde beschaafde mensen nog wat kan kunnen leren.
Je hebt ook de tweedeling goede en slechte mensen.
Die tweedeling is ook erg kort door de bocht.
Maar zeggen we maar even: je hebt goede en minder goede mensen.
We praten wel eens over gelijkheid: alle mensen zijn gelijk.
Maar in de praktijk is de een toch meer gelijk dan de ander.
Heel gemakkelijk wordt er een oordeel of veroordeling uitgesproken
en heel vaak spelen vooroordelen hierbij een grote rol.
In de praktijk van het leven zijn veel zogenaamde goede mensen
toch minder goed dan ze lijken, dan ze zich voordoen.
En zogenaamde minder goede mensen hebben toch vaak
heel veel goeds in zich, maar daar wordt dan niet naar gekeken.
Mensen plakken zichzelf en anderen al gauw een etiket op,
Ik hoor bij de goeden en hij hoort bij de minder goeden
en we kennen het gezegde: eens een dief is altijd een dief.
Vaak zijn we hard in ons oordeel over anderen
en vergeten we te kijken naar zijn of haar levensomstandigheden.
Iemand die in zijn jeugd geen liefde heeft ontvangen
zal dat ook niet kunnen geven als hij volwassen is geworden.
Een kind van ouders die drugs gebruiken
loopt een groot risico om zelf later ook aan de drugs te raken.
Proberen te begrijpen waarom een ander anders is, is meestal niet onze
sterkste kant.
En de buitenkant dekt echt niet altijd de binnenkant.
In het evangelie van vandaag keert Jezus zich tegen vooroordelen zoals
die in zijn tijd ook volop bestonden.
Het is bekend dat hij optrok met zondaars en tollenaars,
die juist door velen gemeden werden
en de brave farizeeërs ergerden zich daar gruwelijk aan.
Hij keurt hun gedrag niet goed, maar voor hem waren het op de eerste
plaats
mensen die hulp nodig hadden, zorg en aandacht.
In het verhaaltje van vandaag wordt nog eens heel scherp verwoord
hoe Jezus een hekel had aan de mooie uiterlijke schijn van de
farizeeërs
en hoe zijn hart uitging naar die berouwvolle tollenaar.
De brave farizeeërs van toen begrepen er waarschijnlijk niets van,
ze waren echt overtuigd van eigen gerechtigheid.
Maar begrijpen wij Jezus' woorden wel?
Hebben ook wij niet vaak ons oordeel klaar over anderen
en is dat oordeel altijd onbevooroordeeld?
Meestal zijn we ook heel goed in zwart-wit denken.
Een zekere tweedeling zal er altijd wel zijn,
maar we zouden er, juist als Jezus, toch anders tegenaan moeten kijken.
En als er sprake is van een tweedeling
zou die moeten bestaan in het geven van welwillend
en het ontvangen van welwillendheid
en dat zijn dan geen aparte blokken
maar een voortdurende wisselwerking.
en alleen die tweedeling draagt bij aan een goede en gezonde
gemeenschap.