Lezingen: Deuteronomium 30, 11-18 ; Lucas 10, 25-37

Vijftiende zondag door het jaar 1998

Het verhaal van de barmhartige Samaritaan kennen we allemaal. Als Jezus nu in deze tijd geleefd zou hebben, zou hij het misschien op een andere wijze verteld hebben, misschien wel zo:
Op de weg van Venray naar Overloon raakte op een zondagmorgen iemand van de weg en belandde in de sloot. Als eerste kwam de pastoor van Overloon voorbij, hij zag de auto in de sloot maar reed hard door, hij dacht: ik hoop dat er geen gewonde meer in zit, want ik heb nu geen tijd om te stoppen, anders ben ik te laat voor de mis. Even later kwam de dominee van Venray voorbij de plaats, ook zij zag de auto in de sloot, keek op haar horloge en dacht: hopelijk is er niets ernstigs gebeurt, ik moet doorrijden anders ben ik te laat voor de dienst. Daarna kwam een asielzoeker uit Stevensbeek voorbij op zijn fiets, hij zag de auto in de sloot, gooide zijn fiets aan de kant en hielp de automobilist uit de gedeukte auto, rende een flink end naar het dichtstbijzijnde huis om te bellen en hij bleef bij de gewonde automobilist tot de ambulance er was. Daarna fietste hij weer gewoon verder. Wie van de drie was nu een naaste voor die automobilist.
Als je het zo vertelt heeft het voor ons iets provocerends, een beetje hatelijk. Maar zo precies klonk Jezus' verhaaltje toen ook. Het was hatelijk aan het adres van de joodse priester en leviet die brave joden van de hoogste klas. Wie is mijn naaste, vroeg de wetgeleerde. Jezus draaide de vraag om: voor wie kun jij een naaste zijn? Voor wie kun jij een helpende hand zijn, een redder in de nood? Zo kun je je afvragen: kan ik een naaste zijn voor mensen die honger lijden in Soedan, of die op de vlucht zijn in Ruwanda? Dagelijks worden we haast overspoeld met beelden van nood en ellende en voorzover we nog niet immuun geworden zijn voor die beelden, zeggen en denken we: wat erg voor die mensen en misschien geven we wat aan een actie, maar voor de rest voelen we ons machteloos, en denken we: hier kan ik toch niets doen. En inderdaad: wij kunnen geen naaste voor ze zijn, tenzij een heel klein beetje door de hele kleine beetje financiële hulp die we geven en die ook heel belangrijk is. Maar zelfs dan hebben we vaak nog een excuus om het niet te doen: het blijft toch aan de strijkstok hangen, het komt niet terecht.
Kunnen wij naasten zijn voor de daklozen in de grote steden, voor de verslaafden, voor illegalen, voor mensen die tussen het schip en de wal vallen in onze welvaartsmaatschappij? Nou, we kunnen slecht met zijn allen naar Amsterdam gaan om daar een naastenliefde te gaan doen, dat werkt niet. Echte naasten kunnen we echt niet voor hen zijn tenzij in de zin dat we mild zijn in ons oordeel over hen. Laten we alleen maar eens dit bedenken, de allermeesten hebben zelf niet bewust voor dat soort leven gekozen, door omstandigheden zijn ze daarin terecht gekomen en we hoeven ze niet te benijden.
Als we praten over de vraag: voor wie kan ik een naaste zijn, dan moeten we denken aan situaties dicht bij huis, aan mensen die we al dan niet toevallig ontmoeten, aan mensen die al dan niet met woorden een beroep op ons doen, mensen die we misschien helemaal niet zo mogen of misschien zelfs een beetje op neerzien. Voor wie kan ik een naaste zijn? Voor die man of vrouw die zijn verhaal kwijt wil, ook al luister ik misschien voor de tiende keer naar datzelfde verhaal. Voor die ziekte die ontredderd is door zijn ziekteproces en die het fijn vind als ik gewoon stilletjes bij zijn bed zit, Voor die mens die ik op straat tegen komt terwijl ik gauw even naar de bakker wil, die me op dat moment zijn verhaal wil vertellen.
En zo zijn er talloze voorbeelden te geven, maar die liggen altijd heel dicht bij huis en niet aan de andere kant van de wereld, en het gaat erom dat je op dat moment je roeping ziet. Tot slot nog dit: Bemin je naaste als jezelf, staat er Er staat niet: bemin je naaste meer dan jezelf. Dat wordt misschien wel eens gesuggereerd, maar dat kan natuurlijk niet. Maar, zoals je van jezelf houdt, hou zo ook van anderen, dan ben je een echte naaste voor hen. Of zoals het ook wel eens gezegd wordt: Behandel een ander zoals je zelf graag behandelt wilt worden.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Vijftiende zondag van het jaar 2001

Een paar jaar geleden zat ik onder mijn vakantie op een bankje in een park mijn boterham te eten. Al heel gauw kwam er iemand bij me op hetzelfde bankje zitten en die begon zonder veel inleiding te praten over zichzelf. In een kwartier tijd wist ik ongeveer alles van hem: dat hij arbeidsongeschikt was geworden, dat zijn vrouw ziek was, dat hij het altijd in zijn rug had, dat hij schimmel aan zijn voeten had. Kortom het was een heel droevig verhaal. Die man tilde heel zwaar aan het leven en hij moest zijn verhaal kwijt. En ik was de gelukkige die zijn verhaal mocht aanhoren. Die man vroeg van mij of ik, een wildvreemde, even zijn naaste wilde zijn. Daar kun je dan blij om zijn of niet, het is wel de realiteit van dat moment.
Wie is mijn naaste?, vroeg de man in het evangelie. Jezus had kunnen zeggen: iedereen, iedere medemens is je naaste. Je moet alle mensen in de wereld liefhebben als jezelf. Waarschijnlijk was die man tevreden geweest met dit antwoord. Maar in feite kun je met zo'n antwoord niets. Het is een mooie gedachte, zo zou het misschien ook moeten zijn, maar het staat heel ver weg van het concrete leven.
Wie is mijn naaste? In zijn antwoord vertelt Jezus een verhaaltje, geen hoogdravende theorie maar een heel concrete gebeurtenis, en het is nogal scherp met flinke steken onder water.
Een man was beroofd en lag halfdood langs de weg. De priester en de leviet, hooggeëerde mensen in de joodse maatschappij, zien de man liggen maar lopen in een boog om hem heen. Maar die Samaritaan, een halve heiden, waar de joden op neerkeken, die liet zijn hart spreken en hielp de gewonde man. En dan vraagt hij: wie van de drie was nu naaste voor de man langs de weg? En daarmee draait hij de oorspronkelijke vraagstelling om: niet: wie is mijn naaste, maar voor wie kan ik een naaste zijn?
En als we praten over naastenliefde, dan moet dat steeds weer de centrale vraag zijn: voor wie kan ik een naaste zijn en dat in de concrete omstandigheden van te leven.
En juist als in Jezus' verhaaltje: je zoekt zelf niet je naaste uit, je komt een ander tegen die jou vraagt: wil jij nu mijn naaste zijn? Wil jij nu even luisteren naar mijn verhaal? Wil jij mij nu even ondersteunen, want ik kan alleen niet verder? Wil jij mijn kruis een stukje helpen dragen? Het kan een toevallige ontmoeting zijn op een bankje in een park. Het kan je collega op je werk zijn, je buurman in de straat, iemand die je goed kent of iemand die je maar heel oppervlakkig kent. Maar op de een of andere manier, al of niet met woorden, vraagt iemand je: loop mij niet voorbij, ga niet in een boog om mij heen, maar heb wat tijd en aandacht voor me.
Gelukkig zijn er heel veel barmhartige Samaritanen in onze samenleving, heel veel goede naasten, die hun hart laten spreken als er op welk terrein ook een beroep op hen gedaan wordt. En dan kun je alleen al denken aan de vele vrijwilligers die actief zijn in de gemeenschap en voor de gemeenschap. Maar je hebt, jammer genoeg, ook altijd nog mensen die wel in een boog om medemensen heenlopen, die goed redenen menen te hebben om niet in actie te komen. Dat meenden die priester en die leviet in het verhaaltje van Jezus ook. Het waren heus niet van die harteloze mensen die helemaal niets gaven om het lot van anderen. Maar ze moesten zich aan de regels houden, meenden ze. Een jood mocht geen dode aanraken, dat maakte hem onrein. En als die priester en leviet die gewonde man zouden aanraken en hij zou dood blijken te zijn, dan mochten ze geen dienst doen in de tempel en dat risico konden ze niet nemen, meenden ze.
Maar Jezus zet ze danig in hun hemd: Je mag je niet verschuilen achter regels of tradities als het gaat om een mens in nood. Ook nu zijn er mensen die wellicht te gauw menen dat zij een goede reden hebben om niet in actie te komen, ik zou wel willen maar ik heb geen tijd, anderen kunnen het veel beter dan ik, daar ben ik niet voor, ze moeten maar naar de professionele hulpverlening. Soms zijn die redenen wellicht terecht, vaak ook niet. Voor wie kan ik een naaste zijn? Wie met een paar open ogen om zich heen kijkt, komt altijd mensen tegen voor wie hij of zij iets betekenen kan.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Vijftiende zondag door het jaar 2004

Naastenliefde hebben we allemaal wel hoog in het vaandel staan, We vinden het een heel belangrijke christelijke waarde dat mensen die in de knel zitten geholpen worden. Onze samenleving wordt wel harder, soms ook echt liefdelozer, en toch zie je allerlei vormen van naastenliefde, hulp aan medemensen, nog volop gebeuren, misschien wel meer dan we in de gaten hebben. En toch zouden wij ons wat vaker de vraag moeten stellen: wie is eigenlijk mijn naaste?
Dat vroeg die farizeeër ook: wie is mijn naaste? Jezus antwoord met een verhaaltje dat een heel concreet voorbeeld geeft, maar aan het eind ervan draait hij de vraag om: wie was een naaste voor de man die overvallen was. De brave priester en de brave leviet duidelijk niet, want die liepen in een boog om hem heen. En ze meenden een goed excuus daarvoor te hebben, want als de man dood was en zij hem aanraakten, dan waren ze onrein en konden ze geen dienst doen in de tempel. Maar die Samaritaan liet zijn hart spreken en die hielp.
Jezus' verhaaltje heeft iets ironisch, een beetje venijnig, want de joden keken neer op de Samaritanen, In hun ogen was het een minderwaardig volk, en juist een Samaritaan was een naaste voor de gewonde man.
De farizeeër vroeg: wie is mijn naaste? Je moet je naaste beminnen als jezelf. Jezus had kunnen zeggen: elke mens waar ook ter wereld is jouw naaste en je moet medelijden hebben met alle mensen die het moeilijk hebben, alle mensen die te lijden hebben aan armoede, honger of verdrukking. Dat is natuurlijk best mooi maar tegelijk is het zo vaag en algemeen dat het in feite vaak weinig of niets te betekenen heeft.
Om medelijden te hebben met mensen in Soedan, is niet zo moeilijk. Om wat hulp te bieden met een financiële bijdrage, is ook niet zo moeilijk. Het is en blijft een ver van mijn bed show. Maar naastenliefde is heel wat meer dan een soort algemeen gevoel van medelijden: het vraagt dat je zelf als naaste in beweging komt. Daarom draait Jezus aan het eind van zijn verhaaltje de vraag ook om: wie was een naaste voor de man die overvallen was, wie kwam in beweging en deed concreet wat voor die man.
En die vraag moeten wij ook onszelf stellen: voor wie kan ik een naaste zijn? Naastenliefde is een mooi woord en een belangrijke waarde, maar je naaste zoek je niet uit die kom je tegen op je weg. Goed zijn voor mensen die je leuk en aardig vindt, is geen kunst maar misschien kom je iemand tegen die je helemaal niet aardig vindt en die toch met of zonder woorden een beroep op je doet. Loop je dan in een boog om hem heen, of laten je je hart spreken?
Goed doen op een moment dat jou goed uitkomt, is geen kunst, maar misschien wordt je hulp gevraagd, met of zonder woorden, op een moment dat je helemaal niet uitkomt. heb je dan allerlei excuses om het niet te doen of laat je je hart spreken?
Voor wie kan ik een naaste zijn? Ben ik alleen een naaste voor de mensen van wie ik heel veel hou, of ook bijvoorbeeld voor het zwarte schaap in de familie, misschien in de vorm van het geven van hulp, wellicht veel meer in de vorm van hem of haar niet veroordelen?
Ben ik alleen een naaste voor de buurvrouw met wie ik goed overweg kan, of ook bijvoorbeeld voor een knorrige oude tante die buiten mij praktisch geen familie heeft en heel eenzaam is, en die ik een groot plezier doe door haar nu en dan op te zoeken?
Ben ik alleen een naaste voor mijn vriend die in het ziekenhuis ligt of ook bijvoorbeeld voor die man die in het bed ernaast ligt en die nooit enig bezoek krijgt, maar die het heel fijn vindt als ik even met hem praat?
Voor wie kan ik een naaste zijn? Soms voor mensen ver weg, bijvoorbeeld als ik een kind in de derde wereld financieel steun zodat het naar school kan en zo kan werken aan een betere toekomst. Maar meestal betreft het mensen dicht bij, mensen die je ontmoet in je dagelijkse bezigheden, in je omgeving.
We komen allerlei situaties tegen waarin mensen op de een of andere manier in de knel zitten. En steeds is er de vraag: Kun jij hier een naaste zijn? Dat zal lang niet altijd kunnen, maar misschien hebben we wel eens te vlug excuses om er in een grote boog omheen te lopen. Maar dan lopen we ook voorbij aan het voornaamste gebod dat Jezus ons heeft meegegeven.

Gebeden en teksten bij deze zondag

Vijftiende zondag door het jaar 2007

Dit evangelieverhaal geeft ons een kijkje in twee verschillende werelden. Aan de ene kant de wereld van de fairizeeën, de geleerden van die tijd, de wereld van wetten en regels, van dogma's en strikvragen, de wereld waarin veel dure woorden gebruikt worden, woorden die de gewone mens in zijn dagelijks leven echt niet raken.
Aan de andere kant de wereld van Jezus, de wereld waarin het rijk van God gestalte krijgt. Geen hoogdravende woorden, geen preek vol leerstellingen, maar een heel duidelijk verhaaltje dat iedereen begrijpen kan.
Die twee werelden van denken en doen vinden we ook terug in dat verhaaltje zelf. Aan de ene kant de wereld van de joodse priester en leviet, die met hun hoofd in de tempel zitten, wellicht vol vrome gedachten aan de tempeldienst die hen wacht. Maar met hun vrome gedachten lopen ze wel in een boog om de gewonde man heen. Jammer voor de man maar hun tempeldienst ging voor.
Aan de andere kant de wereld van de Samaritaan, die gewoon zijn hart liet spreken. Misschien kwam dit oponthoud hem ook heel ongelegen, maar hij was wel een naaste voor de man die door rovers in elkaar geslagen was.
Jezus' verhaaltje heeft een heel sarcastische ondertoon. De brave priester, de brave leviet, heel vooraanstaande mensen in de joodse samenleving, zij bleken geen naaste te zijn voor die arme man aan de kant van de weg. Maar die Samaritaan, die halve heiden, iemand waar ze allemaal op neerkeken, die was het wel, want hij gaf de gewonde man wel goede zorg.
Twee werelden van denken en doen, die zijn nog steeds actueel, ook in de gemeenschap van mensen die nu de weg van Jezus willen gaan. Er zijn ook nu mensen die overvallen worden door tegenslag en pech, mensen die beroofd worden van hun menselijke waardigheid, mensen die geen leven meer hebben en halfdood langs de weg liggen, zwakke mensen die uitgebuit en uitgeschud worden door de machtigen. We kunnen ze dagelijks op de televisie zien.
En de vraag die het evangelie ook aan ons stelt is: In welke wereld sta jij? Loop je daar in een boog omheen, met welk excuus dan ook of probeer je een naaste te zijn, laat je je hart spreken.
In welke wereld sta je, die vraag betreft ook de Kerk, die gemeenschap van mensen die met elkaar de weg van Jezus willen gaan. Soms lijkt de leiding van die Kerk veel op de wereld van de farizeeën. Ze maakt zich druk over allerlei theologische leerstellingen en kerkelijke wetten en regels, ze signaleren vaak wel gewonde mensen langs de weg, maar onbedoeld lopen ze er in de praktijk van het leven soms in een boog omheen omdat zij zich druk maken over allerlei theoretische kwestie in de kerk.
De paus kan dan wel een brief schrijven over het gebruik van Latijn in vieringen, en in het Vaticaan kunnen ze wel vaststellen dat de katholieke Kerk de enige ware Kerk van Jezus is, maar daar is geen enkele mens in de goot mee geholpen. De bisschop kan wel een brief schrijven dat hij geen woord- en communiediensten wil, maar geen enkele mens in de knel voelt zich daardoor aangesproken. De wereld die Jezus voorstaat is er niet een van regels en dogma's maar van heel concreet doen en je handen uit de mouwen steken.
Onlangs is in Amsterdam majoor Bosshardt overleden, lid van het leger des heils, in de officiële kerk vaak wat meewarrig bekeken, maar juist als de barmhartige Samaritaan uit het verhaaltje van Jezus, liet zij heel concreet haar hart spreken, was zij echt van harte nabij aan mensen in de goot, mensen die door de brave samenleving vaak op neer gekeken wordt, mensen die zonder hulp niet verder kunnen in het leven. Majoor Bosshardt deed wat zij kon om hulp te bieden.
Van mij mogen ze deze vrouw meteen heilig verklaren. Dat zal wel niet gebeuren, ze is immers niet rooms-katholiek, maar voor Jezus, voor God, is zij ongetwijfeld een heilige, ook al hoort ze officieel niet bij de katholieke kerk.
Zij heeft immers begrepen waar het omgaat in het rijk van God: een naaste te zijn voor de mens in de knel, de mens die beroofd is van zinvolle levensmogelijkheden die, misschien wel door eigen schuld, geen menswaardige toekomst meer heeft. Ook die hebben hulp nodig van de gemeenschap, van hoog tot laag, van mensen die bereid zijn een naaste voor hen te zijn.
En de vraag aan ieder van ons is: durf je een naaste te zijn voor een mens in nood die je al dan niet toevallig tegenkomt, of loop je er toch in een boog omheen?

Gebeden en teksten bij deze zondag

Vijftiende zondag door het jaar 2010

Wie is mijn naaste? vraagt de Schriftgeleerde. Je naaste beminnen als jezelf, dal klinkt heel mooi, maar wie is je naaste in de concrete omstandigheden van je leven? Jezus geeft een heel concreet antwoord en tegelijk draait hij de vraag om: voor wie kun jij een naaste zijn? Je kunt natuurlijk heel mooi praten over je naaste beminnen, en naastenliefde is een heel fundamenteel gegeven in onze christelijke traditie, maar als je het concreet gaat maken, kom je toch bij de vraag: voor wie kan ik een naaste zijn, voor wie kan ik iemand zijn die een helpende hand biedt, een luisterend oor, een hartelijk woord?
We komen heel veel mensen tegen, soms in blije omstandigheden bijvoorbeeld bij een verjaardagsfeestje, dan beleef je ook een stuk verbondenheid met elkaar. Maar verbeeld je dat je naast iemand komt te zitten bij wie pas een ernstige ziekte is geconstateerd. Op de vraag: hoe gaat het ermee, komt er een vloedgolf los van alle akelige ervaringen rond de ziekte. Dan kun je geneigd zijn om te zeggen: dat is heel erg maar laten we over iets anders praten want we zijn hier toch op een feestje. Dat is in feite met een boog om iemands problemen heenlopen, dan ben je op dat moment geen naaste voor die zieke persoon.
We komen heel veel mensen tegen, soms ook in verdrietige omstandigheden, bijvoorbeeld bij een begrafenis, ook dan wordt er een stuk verbondenheid beleefd, die heel belangrijk is vooral voor de rouwenden. Vaak wordt er dan tegen hen gezegd: ik kom je nog eens gauw opzoeken. Maar in de concrete omstandigheden komt het er niet altijd van, soms omdat met het druk heeft met zijn eigen zaken, soms omdat men het steeds maar uitstelt omdat men ertegen op ziet. Maar dat is in feite toch in een boog om een mens met verdriet heenlopen, dan ben je geen naaste voor die mens.
De meesten van ons hebben de naastenliefde best hoog in het vaandel, maar we willen wel zelf uitmaken wie in aanmerking komt voor onze naastenliefde en hulpvaardigheid én het moet ons gelegen komen om ook iets te doen.
De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan maakt ons echter twee dingen duidelijk: je naaste zoek je niet zelf uit, die kom je tegen al dan niet toevallig, die vind je langs de weg die jij door het leven gaat, én er wordt niet gekeken of het wel uitkomt. Het gebeurt gewoon.
Die joodse priester en leviet die in een boog om die halfdode man heenliepen, zijn in onze ogen harteloze en liefdeloze mensen. Toch is dat hoogstwaarschijnlijk niet de werkelijkheid. Het was veel meer dat het hun echt niet uitkwam. Als die man dood zou zijn en ze zouden hem aanraken dan waren ze onrein en mochten ze geen dienst doen in de tempel. Voor hen was dit een geldig excuus om door te lopen. Jezus maakt duidelijk dat dit geen goed excuus was.
Die Samaritaan, die halve heiden op wie de joden neerkeken, die laat wel zijn hart spreken. Misschien kwam het hem ook ongelegen maar hij deed het gewoon. Hij was echt een naaste voor de gewonde man.
Iedere mens in de wereld is ergens je naaste. Iedereen in onze dorpsgemeenschap is je naaste. Iedereen in je familie- en vriendenkring is je naaste. Maar de vraag is: voor wie zou jij een naaste moeten zijn, voor wie zou je de handen uit de mouwen moeten steken? Een naaste zijn voor de armen in de wereld door bij te dragen aan een collecte is natuurlijk heel goed. Een naaste zijn voor mensen in de gemeenschap door vrijwilligerswerk te doen, is vanzelfsprekend heel goed. Toch zijn dat vormen van naastenliefde die je zelf uitkiest, en gelukkig zijn er velen die dat doen.
Maar soms vragen omstandigheden of je een naaste wilt zijn voor iemand die je eigenlijk niet mag of geen band mee hebt. Komen we dan ook in actie of lopen we dan toch in een boog om hem heen. Laten we niet vergeten: niet jij kiest je naaste uit, maar een ander vraagt jou een naaste voor hem of haar te zijn. Dan in actie komen, dat is echte naastenliefde.

Gebeden en teksten bij deze zondag