Vorige week vierden we Sacramentsdag. We herdachten toen dat Jezus
voedsel wil zijn voor ons. Vandaag horen wij dat Hij opgegeten wordt,
opgeslokt door mensen, die Hem allemaal willen zien, horen, aanraken.
Hij heeft niet eens de tijd om zelf te eten. Zijn familie maakt zich
zorgen over Hem. Hij lijkt wel overspannen, niet goed bij zijn hoofd,
vinden ze.
En ze gaan naar hem toe: daar moet iets aan gedaan worden. Hij is gek
denken ze. Hij vergeet helemaal aan zichzelf te denken; dat kan niet
goed gaan.
En de schriftgeleerden, de theologen van toen, maken het nog erger: die
Jezus is van de duivel bezeten, zeggen ze.
Jezus was blijkbaar niet te houden. Hij wilde dat de mensen oog leerden
krijgen voor de ware God, en oog leerden hebben voor elkaar. Hij
droomde van een wereld die rijk Gods zou zijn,
waar vrede zou zijn, verbondenheid tussen alle mensen.
Gedreven door de wil van de Vader zei Hij en deed Hij dingen die
anderen maar raar vonden, zwaar overdreven, goed gek. Doe maar gewoon,
zeiden ze (en zeggen wij); dan doe je al gek genoeg.
Daar zit natuurlijk iets in, misschien is het soms het verstandigste,
maar voordat je het weet, beland je dan als gelovige in het gezapige
midden. Dan kom je al gauw terecht in een grauw en lauw christen-zijn,
zonder kraak of smaak. In de middelmatigheid mankeert het aan de Geest.
En wie tegen de Geest ingaat, zegt Jezus, staat er heel slecht op.
'Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg' kan dikwijls waar zijn. Maar
echte christenen zijn allemaal een beeije gek: Franciscus van Assisi
vonden ze indertijd ook een rare. Benedictus, Bernardus, Theresia,
Theobaldus, Antonius,
ze werden in hun tijd allemaal een beetje voor gek versleten. Of korter
geleden: Edith Stein, Titus Brandsma, pater Damiaan en Peerke Donders,
Oscar Romero - allemaal een beetje gek; sommigen zeiden zelfs, juist
als toen: ze zijn van de duivel bezeten.
Gewoon doen is: alleen aan jezelf denken, voor jezelf opkomen,
en houden wat je hebt. Gewoon is dat mensen zeggen: ik ben wel goed
maar niet gek.
Gek is: weinig aan jezelf denken, je uitsloven voor anderen, je
inspannen om dromen werkelijkheid doen worden, werken aan vrede en
gerechtigheid.
Gelukkig zijn er veel van die gekken, overal, ook in onze gemeenschap.
Mensen die bijvoorbeeld al vele jaren bijna dagelijks langs een demente
moeder gaan; of die al jaren lang - zonder dat iemand het weet - de was
doen voor een oudere en alleenstaande buurman; mensen die door weer en
wind collecteren voor het goede doel; mensen die hun vrije dagen aan de
jeugd of aan de ouderen geven; mensen die het hemd van hun lijf geven.
Het zijn allemaal 'goeie gekken'.
'Doe maar gewoon; dan doe je al gek genoeg' is vaak een wijs gezegde,
maar het mag niet de lijfspreuk worden van christenen, van kerkmensen,
want dan ziet de toekomst er slecht uit.
Dan is de Geest helemaal zoek.
De Geest is ook zoek in een kerk waarin gelovigen hun
verantwoordelijkheid op anderen afschuiven.
In plaats van eigen middelmatigheid, lauwheid toe te geven, hebben
altijd anderen het gedaan. De jeugd heeft het gedaan, of de
godsdienstleraar,
of de pastoor die te modern is, of te antiek, of het koor zingt de
verkeerde liedjes. Als ze nog maar eens gregoriaans zongen, dan zou het
anders zijn.
Ze hebben ons vroeger maar wat wijsgemaakt. Het is altijd de ander. Dat
is al zo oud als de wereld. Adam schuift het op Eva, en zij geeft de
slang de schuld. Maar God vraagt vandaag aan ons, aan mij: Waar ben
jij? Ben jij er ook zo een die zich verschuilt achter anderen, of ben
je een beetje gek, een goeie gelovige gek, zoals Jezus,
zoals zovelen na Hem.