Er is een verhaaltje over twee pastoors die hun collega's eens op de
proef wilden stellen. Ze lieten een paar dagen hun baard staan, trokken
oude kleren aan, maakten hun haren in de war
en eruitziend als verlopen typen, klopten zij aan bij de pastorieen van
hun collega's, met wie zij zondag te voren, onder het genot van een
glas wijn
nog uitgebreid geredeneerd hadden over naastenliefde, geregerechtheid,
het evangelie en andere goede zaken. Overal waar zij aanbelden,
ontmoetten zij bekende gezichten, maar zelf werden ze niet herkend.
En zij vroegen om wat te eten, maar de deur werd voor hen
dichtgesmeten; zij vroegen om een bed voor de nacht, maar werden bars
verwezen naar het politiebureau; ze vroegen om wat geld, maar werden
uitgescholden voor nietsnutten. Ze waren nergens welkom. Dat hadden ze
ook wel een beetje verwacht, maar de hardheid en bitsheid die ze
tegenkwamen schokten hen toch.
Tot zover dit verhaaltje, het is waarschijnlijk niet echt gebeurt, maar
onmogelijk is het niet. Het lijkt een beetje op het verhaal van die
Duitse journalist die jaren geleden, vermomd als Turk, ging werken in
verschillende Duitse fabrieken en het boek, dat hij schreef over zijn
ervaringen,
bevat nogal wat dramatische onthullingen.
Naastenliefde, de zorg voor de medemens.
Dat willen we allemaal best. De gelijkenis uit het evangelie van
vandaag maakt echt wel indruk op ons: alwat je doet voor de minsten der
mijnen, doe je aan mij. Dat willen we allemaal best, alleen wij kiezen
wel graag zelf uit wie en hoe we helpen.
Je hebt mensen die wel bijdragen aan een collecte voor bijvoorbeeld de
kankerbestrijding, maar niet aan een voor daklozen of zwervers, die
nietsnutten wordt er dan gezegd. Je hebt mensen die wel geld geven voor
een hongerend Soedan, maar die moord en brand schreeuwen als een
gevluchte Soedanees met zijn gezin naast hen wonen. Een soortgelijke
situaties zijn er volop.
Nu moeten we natuurlijk wei realistisch blijven. Zorg dragen voor de
minsten van mijn broeders dat is in de concrete omstandigheden van ons
leven vaak een hele moeilijke zaak. Als bij mij een bedelaar aanklopt,
dan krijgt hij waarschijnlijk niets, niet omdat ik arme mensen niet wil
helpen, maar iemand die in deze tijd zomaar bij een wildvreemde
aanklopt, dat zijn niet de echte armen. Die hebben het meer nodig voor
een borrel.
Toch zijn ook die mensen de minsten van mijn broeders, je mag ze dan
ook nooit afsnauwen of zoiets.
Er zijn natuurlijk ook talloze situaties dat je best zou willen helpen,
maar het gewoon niet kunt. Je kunt wel met iedereen medelijden hebben,
maar je kunt nooit iedereen concreet helpen.
Toch moeten we onszelf vragen stellen: Of we in onze zorg en aandacht
voor de medemens niet te gauw denken dat wij niets kunnen doen, of dat
iets niet van ons gevraagd kan worden, of we niet te gauw vinden dat
die of die mens er niet onder valt.
God heeft een voorkeur voor de minsten van mijn broeders: hij wil dat
dat ook onze voorkeur is, zonder voorbehoud: dan wordt zijn Rijk
werkelijkheid in ons.
God is dood, dat is de titel van een boek dat jaren geleden uitkwam
en dat toen veel stof deed opwaaien.
Die titel is nog steeds actueel: God is voor velen inderdaad dood,
van geen betekenis in hun leven, ze geloven er niet meer in.
Maar je kunt wel de vraag stellen: welke God is er dood.
Er is natuurlijk maar één God maar mensen gebruiken wel vele beelden
van God en de vraag is: in welk beeld van God geloven ze niet meer.
De onzichtbare God in de hemel heeft veel gezichten.
Voor sommigen heeft hij een streng gezicht: een straffende God,
een god waarvoor ze bang gemaakt worden. "God zal je straffen!"
Het is goed als die god dood is.
Voor anderen heeft hij het gezicht van Sinterklaas,
de goedgeefse god die onze gebeden kan verhoren,
maar omdat hij meestal geen gebeden verhoord, tenminste niet op de
manier waarop wij dat graag zouden willen,
heeft hij voor velen afgedaan. Aan God heb je toch niets.
Die god mag ook gerust dood zijn.
Voor weer anderen heeft hij het gezicht van een Big Brother
een alwetende god, voor wie je niets verbergen kan,
die al weet wat je gaat doen voordat je het zelf weet.
Zeker vroeger beheerste deze God het leven van de mensen
vaak in negatieve zin, en daarom is het niet zo erg dat die God dood is.
Mensen hadden/hebben vaak een verkeerd beeld van die ongrijpbare,
onzichtbare god,
en dan is het goed als dat beeld wordt weggedaan.
Maar het is gemakkelijker te zeggen welk beeld niet juist is dan zeggen
wat nu het juiste beeld en de juiste omschrijving is.
Mensen van alle tijden hebben daar al mee geworsteld.
Tegenwoordig wordt hij door velen die in hem geloven gezien als een
goddelijke kracht ergens buiten onze belevingswereld.
Dat is een heel vage omschrijving, maar de plaats die God in hun leven
inneemt is ook heel vaag en dikwijls speelt die god helemaal geen rol
meer in hun leven.
Maar juist zoals in veel huizen het kruisbeeld of het H. Hartbeeld
van de woonkamer naar de zolder verhuisd is,
zo is ook deze god voor velen uit het dagelijkse leven verdwenen.
Waar was God? Waar is God? Waarom doet hij niets? Waarom laat hij dit
toe?
Die kreet hoor je wel eens als er een ramp gebeurt die veel
mensenlevens kost of als iemand in zijn eigen leven een ramp ontmoet
die alles op zijn kop zet.
En dan denkt men altijd aan die hoge god in de hemel die alles kan.
En dan is het niet zo vreemd dat mensen zeggen: waar is hij dan,
waarom voorkomt hij dit niet als hij een goede god zoals men zegt.
Misschien moeten we ons toch een ander beeld van god vormen.
Waar is God? Op die vraag kun je ook dit antwoorden: God is in mensen,
hij is in mensen die goed doen aan hun medemensen.
In de eerste lezing van vandaag stelt Ezechiël God voor als een goede
herder,
die omziet naar zijn kudde, die het verdwaalde schaap gaat zoeken
en het gewonde dier zal verbinden.
Zo verschijnt God in mensen, een god die de goede krachten in de mens
mobiliseert en daarin zijn zorg schenkt aan de zieke en zwakke schapen.
Zo is hij op bijzondere wijze verschenen in Jezus van Nazaret.
Zo wil hij verschijnen in ieder mens.
Deze god leeft gelukkig nog volop en is beslist niet dood,
ook niet in mensen die de god van hun ouders, de god van hun jeugd,
naar de zolder verbannen hebben.
Maar god heeft nog een ander gezicht
en daar vraagt het evangelie van vandaag onze aandacht voor:
namelijk het gezicht van de lijdende mens.
God herkennen in mensen die als herders en hoeders
iets goeds uitstralen naar hun medemensen toe, dat valt nog te
behappen.
Maar zeggen dat god ook te zien is in medemensen
die op de een of andere manier een lijdensweg te gaan hebben,
dat is ongeveer het onmogelijke vragen. Het klinkt bijna ketters en het
zet ons traditionele denken over een grote en almachtige God op zijn
kop.
En toch hoorden we in het evangelie van vandaag:
toen ik honger had, heb jij mij te eten gegeven,
toen ik dorst had, heb jij mij te drinken gegeven,
toen ik ziek was, heb jij voor mij gezorgd.
God zien in het kleine, het zwakke, het gewonde klinkt heel
tegenstrijdig,.
Maar alleen kijken naar Gods grootheid en almacht geeft een eenzijdig
beeld,
we moeten ook kijken naar zijn kleinheid in mensen,
in mensen die door leed getroffen worden, in mensen die hulp verlenen.
Alleen als je beide beelden over elkaar heenschuift,
kun je een juist beeld van God hebben.
En voor ons geldt de opdracht: wees god, dat is niet: speel de baas
over elkaar
maar wel: wees altijd goed voor elkaar.
Christus Koning, die titel roept bij mij veel weerstand op.
Ik vind het een titel die helemaal niet past bij de Jezus, zoals ik hem
in de evangelieverhalen heb leren kennen.
Jezus moest ook niets hebben van dat koningen-gedoe.
Toen de mensen hem na de wonderbare broodvermenigvuldiging tot koning
wilde uitroepen, ging hij er snel vandoor.
Toen Pilatus hem vroeg of hij de koning van de joden was,
toen zei hij : Je zegt het. Maar dat was een soort zelfspot tot in het
kwadraat,
want hij stond daar als een verschoppeling, een ter dood veroordeelde.
Christus Koning, de titel stamt uit de tijd pausen tiara's droegen
drie kronen boven elkaar om hun macht te onderstrepen.
De tijd dat de kerk ook een machtsfactor was met een eigen staat.
Een tijd waarin een soort triomfalisme hoogtij vierde.
Maar dat past helemaal niet bij Jezus die van zichzelf zei: ik ben niet
gekomen om gediend te worden
maar om te dienen en mijn leven in dienst te stellen van anderen.
Christus Koning. Je kunt er natuurlijk wel een goede draai aan geven.
Jezus noemde zichzelf de goede herder, en die titel past veel en veel
meer bij hem.
En een goede koning moet ook een goede herder zijn,
maar helaas zijn ze dat maar al te vaak niet
omdat het meestal gaat om de macht over anderen.
In de eerste lezing gaat de profeet te keer tegen de koningen en
leiders van die tijd:
het zijn slechte herders die niet goed voor de schapen zorgen,
die niet handelen zoals goede herders zouden moeten handelen.
In het evangelie is wel sprake van een koning op de rechterstoel,
maar het gaat niet om die koning, het gaat om mensen.
In feite is de vraag aan iedere mens: ben jij een goede herder geweest
voor de mensen om je heen,
met name voor de zwakke schapen, de schapen die honger en dorst lijden,
de schapen die leven in armoede, die geen dak boven hun hoofd hebben.
Wat heb je heel concreet voor hen gedaan? Heb je echt oog en hart voor
hen?
Die vraag stelt hij aan de herders van deze tijd en aan ons allen.
Die heel fundamentele vraag stelt hij aan de paus, de bisschoppen,'
de pastoors, zeg maar aan al de officiële herders.
Misschien zegt de paus: ik ben een encycliek aan het schrijven
om de gelovigen op te roepen vaker naar de kerk te gaan.
En misschien zegt Jezus de goede herder dan:
zeg paus, jij bent een herder achter een bureautafel, met allemaal
geleerde heren om je heen.
Maar wat zijn jouw contacten met de schapen in het veld,
weet je wel precies wat er bij hen leeft?
En misschien zeggen de bisschoppen:
wij vergaderen over het ernstige tekort van priesters,
hoe we meer jonge mensen naar het seminarie kunnen krijgen.
En misschien zegt Jezus de goede herder tegen hen:
Beste bisschoppen, ga eens wat meer met je schapen praten
en luister wat meer naar wat hen bezielt, naar wat zij nodig hebben.
En misschien zeggen de pastoors: We hebben het zo druk.
We moeten tegenwoordig managers van de parochies zijn
en de bisschop vraagt dat we een managementcursus gaan volgen.
En misschien zegt Jezus de goede herder tegen de pastoors:
Laat dat managen zoveel mogelijk over aan anderen,
zorg dat je tijd hebt om naar mensen toe te gaan en naar hen te
luisteren.
Zoals het evangelie van vandaag ons voorhoudt: niet alleen de
ambtsdragers in de kerkorganisatie zijn herders,
we moeten allemaal goede herders zijn voor elkaar.
En misschien zeggen we: ik zou wel willen maar ik heb er geen tijd
voor.
Mijn man en ik hebben allebei een fulltime baan we hebben onze hobby's
en thuis moet er van alles gebeuren en de kinderen vragen op de eerste
plaats onze aandacht en zorg.
En misschien zegt Jezus, de goede herder tegen ons:
als je je kinderen echt je volle aandacht en goede zorgen wil geven,
zul je ook wat meer tijd voor hen moeten vrijmaken.
En als je echt hart hebt voor mensen die het moeilijk hebben,
dan maak je daar haast vanzelf ook wat tijd voor vrij.
Christus Koning van het heelal, is de volledige titel van dit feest.
Het verwoordt de droom dat heel de wereld ooit bezield zal zijn
met zijn geest van dienstbaarheid en zorg voor de medemens,
dat alle mensen ooit goede herders zullen zijn zoals hij het was.
Alleen als we Christus Koning zo zien, heeft het een klein beetje zin,
maar ik blijf volhouden: Jezus de goede Herder is een veel betere titel.
Vroeger toen de mis nog in het Latijn werd gedaan,
werd er aan het einde van de viering gezegd: Ite, missa est,
meestal vertaald met: ga, de mis is uit.
Of zoals men nog wel eens zegt bij het uitgaan van de kerk:
zo dat hebben we weer gehad. Maar eigenlijk klopt dat niet.
Als de mis uit is, dan begint het pas:
namelijk in je gewone leven in praktijk brengen
wat je in de kerk is voorgehouden en wat je biddend en zingend gevierd
hebt: verbondenheid rond Jezus van Nazaret, verbondenheid met elkaar.
Als je echt in Jezus' boodschap gelooft, ben je niet klaar als je naar
de kerk geweest bent,
dan moet je dat waar maken in je leven van alle dag,
in je zorg en aandacht voor de medemens.
Dat wordt ons heel duidelijk gemaakt in het evangelie van vandaag.
Geen hoogdravende preek, maar een aantal heel concrete voorbeelden.
Toen ik honger had heb je me te eten geven, of negatief:
toen ik honger had heb je me niet te eten gegeven.
Mensen die honger hebben zijn er genoeg, wel 900 miljoen.
Maar wat doen wij eraan?
Als een baby honger heeft, dan wordt die meteen door zijn moeder
gevoed,
of door zijn vader als het met de fles gebeurt.
Dan denken ze echt niet aan het evangelie van vandaag.
Ik herinner me nog de hongerwinter van 44-45.
Toen trokken veel mensen uit Amsterdam naar Overijssel
om daar eten te gaan kopen.
Heel velen kwamen bij ons thuis langs, want we woonden toen aan de
rijksweg naar Zwolle.
En elke dag klopten er velen aan om wat eten.
Mijn moeder kookte elke morgen een grote pan pap.
Daar aten we zelf van en ook de evacués uit Arnhem die bij ons woonden.
En daarna werd er uitgedeeld aan de mensen die honger hadden,
tot de pan leeg was.
Dat was letterlijk eten geven aan hongerige mensen,
maar ik betwijfel of mijn ouders ooit gedacht hebben aan het evangelie
van vandaag.
Een paar jaar geleden stond er bij mij een man aan de deur
die om geld vroeg om eten te kopen.
Hij vertelde dat hij een dakloze was, met de fiets op weg naar Breda
waar hij onderdak zou krijgen. Hij had de hele dag nog niets gegeten,
zei hij.
Dan vraag je je af of dat echt zo is, of dat je wordt beduveld,
want helaas, de praktijk leert dat dit vaak het geval is.
Ik vind het eigenlijk heel triest dat je meteen achterdochtig bent
als iemand tegen je zegt dat hij honger heeft.
Dat komt in onze samenleving niet voor, denken we.
Maar goed, ik zei tegen de man dat ik geen geld gaf,
maar ik heb hem wel een fles melk gegeven en ik heb een zak met
broodjes voor hem gekocht.
Of ik echt een hongerige te eten heb gegeven, weet ik niet,
maar aan het evangelie van vandaag heb ik toen echt niet gedacht.
Nu hoeft dat natuurlijk ook niet. De betekenis van dit evangelie gaat
veel verder dan eten geven aan hongerige mensen en drinken aan dorstige
mensen.
Het gaat hier om een bepaalde levenshouding naar anderen toe:
een houding van zorg en aandacht, van bereidheid tot helpen,
je hart laten spreken als je weet dat iemand eenzaam is,
het moeilijk heeft vanwege ziekte, of vanwege andere problemen..
Zorg en aandacht voor concrete medemensen, daar gaat het Jezus om,
en dat verwoordde hij glashelder in deze gelijkenis.
Dat ouders heel veel liefdevolle zorg hebben voor hun pasgeboren kindje
dat vinden we allemaal vanzelfsprekend,
je kunt je eigenlijk niet voorstellen dat er ouders zijn die hun kindje
verwaarlozen.
Liefdevolle zorg zie je ook als ouders oud en hulpbehoevend zijn
geworden.
Dan is het vaak heel indrukwekkend hoe kinderen zorgen voor de ouders.
Maar die zorg moet zich in de geest van Jezus ook uitstrekken naar
anderen,
in allerlei vormen en allerlei gradaties.
Want in die zorg voor en verbondenheid met anderen
beleven we onze verbondenheid met Jezus,
daarin is hij aanwezig in ons dagelijks bestaan.
En als we verbondenheid met Jezus vieren in de eucharistie
dan is dat ter ondersteuning van die verbondenheid in het dagelijks
leven,
anders mist de eucharistie zijn ware zin en betekenis.