Gebeden op de zestiende zondag door het jaar

Inleiding:

In mijn jonge jaren vond je in de korenvelden volop blauwe korenbloemen en rode klaprozen. Daar kom je een leuk boeketje veldbloemen van maken. Maar de boeren vonden het maar onkruid, en met allerlei bestrijdingsmiddelen werd het onkruid bestreden. Toen kwam de tijd dat je praktisch geen korenbloem of klaproos meer zag. Maar tijden zijn weer veranderd. Ik heb onlangs wat rondgefietst Zeeland en daar zie je langs veel akkers een brede strook vol onkruid, met korenbloemen, klaprozen, distels en andere bloemen. En dat geeft een heel fleurig gezicht, juist zoals de bermen van de wegen tegenwoordig er prachtig uitzien vanwege allerlei soorten bloemen en onkruid. Maar wat is onkruid? Ook al heeft de boer het liever niet tussen zijn tarwe, het kan toch heel mooi zijn. In het evangelie van vandaag gaat het ook over onkruid, d.w.z. over mensen die als onkruid zijn in de samenleving. Maar ook hier is de vraag: wat is onkruid. En ook hier geldt: ook onkruid kan er mooi uitzien. Daar willen we vandaag iets over nadenken.

Openingsgebed:

God, onze Schepper en Vader, in ons leven en in deze wereld zijn goed en kwaad zo vaak nauw met elkaar verstrengeld. Soms raken we ontmoedigd door al het kwaad dat we zien en lijkt het goede geen kansen te krijgen om te groeien. Geef ons vertrouwen in uw scheppingskracht, in onze eigen krachten, dat ook in en door ons het goede altijd weer goede kansen krijgt, tot welzijn van heel onze mensengemeenschap. Amen.

Gebed over de gaven:

God, onze Schepper en Vader, in brood en wijn vieren wij uw verbond met de mensen, zichtbaar geworden in en bekrachtigd door Jezus van Nazaret. Hij heeft ons uw liefde en goedheid voorgeleefd. Mogen wij, gesterkt door deze gaven, licht en warmte zijn voor elkaar, en zo uw rijk op aarde werkelijkheid maken, vandaag en alle dagen. Amen

Slotgebed:

God, onze Schepper en Vader, wij gaan weer ons gewone leven in, waarin wij mensen en situaties ontmoeten die ons ontmoedigen, maar waarin we ook heel veel goeds zien gebeuren. Schenk ons de kracht om te blijven geloven dat het zin heeft je in te zetten voor het goede. Moge onze verbondenheid met U en met elkaar groeien, als gist zijn dat heel het brood doordesemt, als een mosterdzaadje, onaanzienlijk en klein maar sterk in groeikracht. Dat vragen wij U omwille van Jezus Christus uw zoon en onze Heer. Amen

Voorbede:
    Wij bidden voor alle goede en oppassende mensen,
    dat zij veel geduld hebben met hen die minder goed oppassen,
    dat zij altijd mild zijn in hun oordeel over medemensen,
    en ieder ander aanvaarden zoals die is en niemand overvragen,
    dat zij begrip kunnen hebben met andermans zwakheden.
    en de bereidheid om aan anderen hun fouten te vergeven.
    Laat ons zingend bidden.

    Wij bidden voor alle mensen die verkeerd leven en handelen,
    dat zij oog gaan krijgen voor de leugen in hun bestaan,
    dat zij zich niet verschuilen achter valse waanbeelden,
    maar de moed hebben hun leven te beteren,
    dat zij van de samenleving ook voldoende hulp krijgen
    om hun goede voornemens waar te maken.
    Laat ons zingend bidden.

    Wij bidden voor alle mensen die overtuigd zijn van eigen goedheid,
    dat zij nooit neerzien op medemensen die minder goed leven,
    dat zij zich niet laten leiden door vooroordelen of lasterpraat
    maar altijd proberen iets goeds in anderen te ontdekken,
    dat zij niemand de deur wijzen die anders leeft dan zij juist vinden
    maar altijd bereid zijn hen een helpende hand toe te steken.
    Laat ons zingend bidden.

    Wij bidden voor alle mensen die in de verkeerde hoek zitten,
    dat de samenleving ook kijkt naar hun voorgeschiedenis
    en oog heeft voor hun zwakheden en onmacht,
    dat zij niet altijd vastgepind worden op hun verleden,
    maar de kans krijgen te bouwen aan een nieuwe toekomst,
    Laat ons zingend bidden.

    Barmhartige God, die ons oproept om steeds een vriend van mensen te zijn, van goeden en minder goeden, juist zoals U dat bent, van tijd en eeuwigheid. Amen
Teksten, gebeden, gedichten bij de zestiende zondag door het jaar.
TARWE EN ONKRUID
    Tarwe en onkruid op de akker,
    vriend en vijand, goed en kwaad,
    ze mogen niet samen gaan.

    Wat ben jij? Tarwe of onkruid?
    Je hoopt en wil tarwe zijn, maar het lukt niet...
    Telkens vind je weer onkruid in jezelf,
    telkens val je jezelf tegen.
    Wie zaait toch dat onkruid in jou?
    Heb je de juiste methode nog niet gevonden
    om het onkruid uit te roeien?
    Onkruid steekt telkens weer de kop op.

    Wat ben jij? Goed of kwaad,
    vriend of vijand, tarwe of onkruid?
    Of...ben je de akker?
    Met tarwe en onkruid in jou, ze groeien samen op.
    Dan pas zijn ze te onderscheiden.
    Ook het onkruid hoort bij jou!
    En als een wonder het gebeurt toch:
    jouw tarwe draagt vrucht, kan geoogst worden.

    Ook die ander is een akker
    En wat zie jij het tarwe of het onkruid, of allebei?
    Laatje de tarwe vruchten dragen
    dan kan je oogsten vruchten van het rijk Gods.
WIE ZAAIT HET ONKRUID?
    Het onkruid kan er niets aan doen,
    dat het groeit tussen de tarwe.
    De vijand heeft het gezaaid.
    In onze maatschappij zaait de vijand
    milieuvervuiling - daklozen
    gat in de ozonlaag - oorlog
    racisme - armoede.

    Dit onkruid weghalen en verbranden is niet genoeg
    om rijk Gods te zijn.
    De zaaier blijft zaaien.
    We zullen die vijand moeten zoeken, herkennen.
    De strijd aangaan te beginnen bij onszelf.
    Ook wij zaaien onkruid onbewust, onwetend.
    Te laat zien we dat het geen tarwe was wat we zaaiden,
    maar onkruid.

    De strijd aangaan samen met andere onkruidbestrijders
    op zoek naar de wortels, de zaaiers.
LOOF HET ONKRUID
    loof het onkruid,
    wilgen roos en vlinderstruik,
    de wouw en de klauw,
    de brem, het slangekruid;
    rode klaver, steppeheks
    omringd door varkensgras,
    de duizendknoop, de klis,
    de kleine herderstas.

    loof het onkruid,
    mensen, volken niet in tel
    de laagsten die zuchten
    onder hoog bevel;
    hongerslaven, krotbewoners,
    wijd en zijd verspreid,
    bestempeld en geschuwd
    als last en minderheid.

    Loof het onkruid,
    en gedenk het oude woord:
    de minste zal lachen,
    leven ongehoord.
    Onkruid wint, wat zeker is,
    het allerlaatst gevecht
    en brengt de minste mens
    tot zijn verloren recht.
VERDRAAGZAAMHEID
    Verdraagzaamheid, dat is een lieflijk woord,
    je kunt het door de bomen horen ruisen,
    het is het rode theelicht in de huizen,
    een eend die op haar nest zit, enzovoort.

    Verdraagzaamheid, dat is een goed gevoel,
    de buurman aan zijn trekken laten
    komen, je eigen sores in te weten tomen,
    nfin, je weet heel goed wat ik bedoel!

    Verdraagzaamheid is als een Surinamer zijn potje
    kookt met nogal vreemde geuren
    en jij het zonder zeuren laat gebeuren,
    al ruik je het ook in je eigen kamer.

    Verdraagzaamheid is overpad verlenen
    aan mensen die jouw godsdienst niet belijden,
    terwijl je ondertussen, heel bescheiden,
    het onkruid wiedt tussen je eigen stenen.

    Verdraagzaamheid is leven laten leven,
    een vlieg die je alleen naar irriteert
    naar buiten jagen en geen doodklap geven,
    want dat is onverdraagzaam, en verkeerd.

    Verdraagzaamheid schuilt vaak in kleinigheden,
    het gaat er om dat je die onderkent
    en weet dat jij je eigen meester
    bent bij het bepalen van je eigen zeden.

    Verdraagzaamheid is je verzetten tegen
    gevoelens in je die je niet vertrouwt.
    Zij laten zich niet met gewichten wegen,
    maar zijn, ook ongewogen, doorgaans fout.

    Verdraagzaamheid is zeggen: ga je gang,
    je doet maar wat je blijkbaar niet kunt laten!
    Maar morgen kom ik toch eens met je praten,
    want ik ben wel goeiïg, maar ik ben niet bang!

      Nico Scheepmaker
VAN U IS DE AARDE
    Van U is de aarde, God, en dus van ons allen samen,
    in Noord en Zuid, in Oost en West;
    houd de onrust in ons levend
    dat wij deel uitmaken van een minderheid
    die op kosten van de schepping zich te goed doet
    aan wat Gij bestemd hebt voor alle mensen.
    en maak ons bereid te leren, ons leven zo te herzien
    dat wat wij het onze noemen ook ten goede komt
    aan de meerderheid die minder heeft.

    Goede God, wij zijn uw akker,
    wildernis van vandaag, maar hopelijk ooit een tuin,
    een korenveld van overvloed
    voor al uw mensen die daar wonen en werken,
    levens vol goede vruchten, levens vol onkruid.
    Wij bidden om ontferming voor ons hier tezamen,
    in wier harten uw goede woorden worden gezaaid:
    zend uit uw Geest van godsvrucht en mensenliefde
    en eerbied voor al wat geschapen is.

    Lieve Heer, laat uw woord voedzaam zijn als brood
    en uw liefde ons doorgloeien als wijn,
    dat wij vol zijn van U en open staan voor elkaar.
    Wij roepen om ontferming voor onze geteisterde aarde,
    door U bedoeld als een bloeiende tuin,
    door toedoen van mensen een vuilnisbelt, een wildernis,
    slachtoffer van roofbouw en van vernielzucht.

    Wij roepen om ontferming voor de meerderheid in onze wereld
    die schromelijk tekort komt aan wat anderen in overvloed hebben,
    de miljoenen, klein en groot, die nu vergaan van de honger,
    schreeuwende aanklacht tegen de orde van het onrecht, -
    en voor hen die wakker zijn geroepen en zoeken naar gerechtigheid.
IK ZAL GEEN ONKRUID STROOIEN
    "Ik zal geen onkruid strooien op de akkers
    die Gij met korrels liefde hebt bezaaid.
    Ik zal het onkruid tussen mensen niet hardhandig uitroeien,
    want Gij alleen draagt het hart in uw ogen
    en peilt wat goed en kwaad is in een mensenleven.
    Gij zijt barmhartigheid.

    De kleine mens is groot voor U,
    de zondaar is U even lief als wie geen smet draagt op zijn handen.

    Gij houdt het stil wat Gij van mensen weet
    en ongezien en onverwacht redt Gij verdwaalde schapen uit de doornen.

    Pas als de zomer op zijn hoogste is
    en Gij de oogst gaat binnenhalen
    zal ik het weten: wat mensen zijn geweest voor U.

    en wat Gij in barmhartigheid van mij verdragen hebt;
    want ik ben klein en zondig door de tijd gegaan,-
    ik mocht zo zijn van U, van mensen niet,
    van U alleen, zachte Herder.

    Gij kent het onkruid dat ik in mij draag,
    wil mij toch sparen omwille van de tarwe van mijn goede wil,
    want ik begeer met hart en ziel
    een minzaam mens en welgevallig in uw oog te zijn.

    Als ik in doornen ben verstrikt,
    zal ik vertrouwvol wachten tot Gij komt
    en mijn gekwetste leven op uw schouder neemt.
    In U geloof ik, Herder van de honderd schapen".

      M. WEEMAES,
Zorgen en zorgen is twee
    Vijf veldmuizen voelden de winter naderen. Om zich op die zware tijd voor te bereiden gingen ze druk aan de slag; koren verzamelden ze en tarwe en stro. Allemaal werkten ze, dag in dag uit; allemaal, behalve één.
    "Waarom werk jij niet, Frederick?" vroegen ze hem. "Ik werk wel" was zijn antwoord, "ik verzamel zonnestralen voor de koude, donkere wintertijd."
    Of een andere keer zei hij: "Ik verzamel kleuren, want in de winter is alles grauw."
    Een keer leek het of hij gewoon maar zat te slapen. "Droom je soms, Frederick?", vroegen de andere muizen boos. "0 nee", antwoordde hij, "ik verzamel nu woorden, want de winter heeft vele lange dagen en dan weten we niets meer te zeggen misschien."
    Toen dan de winter kwam, hadden de veldmuizen het de eerste tijd prima naar hun zin. Ze zaten gezellig bij elkaar en praatten honderduit; eten was er genoeg. Maar beetje bij beetje hadden ze haast alle noten opgeknabbeld, het stro was op en hoe koren er uit zag waren ze al bijna vergeten. Koud hadden ze het en praten deden ze al lang niet meer.
    Toen dachten ze opeens weer aan Frederick en aan wat die ooit gezegd had. "Hoe staat het met jouw voorraad ?" vroegen ze hem. "Doe je ogen maar dicht", zei Frederick en klauterde op een grote steen; "nu stuur ik jullie mijn zonnestralen, voel je hun warmte, hun gouden gloed!"
    En terwijl hij zo sprak van zon en zomer, werden de andere muizen al warmer en warmer. "En de kleuren, Frederick, de kleuren" vroegen ze ongeduldig. Toen vertelde Frederick over de blauwe korenbloemen, de rode klaprozen in het gele graan en het groene blad van de bessenstruik. En de muizen zagen al die kleuren weer voor zich, zo duidelijk alsof hun eigen gedachten ermee opgeschilderd waren.
    "En de woorden, Frederick?" vroegen ze tenslotte. Frederick schraapte zijn keel, wachtte even en toen alsof hij op het toneel stond begon hij zijn gedicht. Ademloos luisterden de anderen toe. En dit was het refrein: "Nog eventjes, nog eventjes, de lente komt er aan! Dan wordt het weer een leventje van zonneschijn en graan !"
    Toen het gedicht uit was begonnen alle muizen vanzelf luid te klappen. Zo kwam er weer leven in dat winterse holletje tussen de stenen van een oude muur.

      ( Naar: Leo Lionni, Frederick)
terug naar de overweging