In een agrarisch weekblad kwam ik de volgende noodkreet tegen:
"Bij mijn familie kan ik geen goed doen. Ik krijg steeds meer het
gevoel dat ik nergens voor deug en niets kan.
Dat ik geen vriendin meer heb, maakt het nog erger.
Ik denk vaak: als dit leven is, ben ik liever dood. Dan heb ik rust."
Toen ik dat las, was mijn eerste gedachte: arme kerel, wat moet jij je
doodongelukkig voelen, dat je zoiets zegt.
Mijn tweede gedachte was: wat afschuwelijk dat zijn omgeving hem
blijkbaar het gevoel geeft
dat hij nergens voor deugt, dat hij, in hun ogen, niets goeds kan doen.
Ik ken natuurlijk de situatie niet, ik weet niet wat er precies aan de
hand is,
maar ik vraag me wel af: hoe komt het dat zijn familie, zijn omgeving
blijkbaar zo hard en zo negatief is in zijn oordeel over deze man,
dat hij zich echt afgedankt en in de hoek gedrukt voelt?
Duidelijk heeft hij niet aan hun verwachtingen beantwoord,
maar hebben ze misschien niet teveel van hem verwacht?
Kan hij met zijn mogelijkheden wel beantwoorden aan hun verwachtingen?
Nog een voorbeeld: Van de twee kinderen in een gezin
kan de een goed leren en de ander maakt er niets van.
De laatste wordt constant op zijn huid gezeten: je doet je best niet,
je werkt niet hard genoeg, kijk eens naar je broer: die presteert
tenminste.
Dat vergeleken worden met de ander is pijnlijk en frustrerend
en de vraag is: overvraagt men hem niet, wil men niet teveel van hem,
mag je hem wel vergelijken met zijn broer die het beter doet?
Een ander voorbeeld uit de praktijk van het leven.
Een vrouw kan de dood van haar man maar niet verwerkt krijgen.
Ze is niet in staat de draad van het leven weer op te nemen,
alles is in de mineur, ze kan geen levensvreugde meer vinden.
En dat wordt natuurlijk zichtbaar in haar spreken, in alles wat ze doet.
En de omgeving zegt dan: Och die, dat is ook een ramp
ze moet maar wat flinker zijn, ze moet niet zo flauw doen
er zijn er zovelen die hetzelfde overkomen is en die wel verder kunnen.
Maar wat anderen kunnen, hoeft zij daarom nog niet te kunnen.
We moeten heel voorzichtig zijn met iedereen over één kam te scheren:
de een kan nu eenmaal meer aan dan een ander.
Je mag daarom ook niet van iedereen hetzelfde verwachten.
Dat is de boodschap van het evangelie van vandaag.
Jezus constateert hier de werkelijkheid van het leven,
dat niet iedereen hetzelfde kan opbrengen, evenveel vruchten kan
opleveren.
Dat is geen verwijt, ook al werd en het wordt het wel eens zo gelezen,
maar gewoon een constatering van een stuk realiteit:
je mag niet van iedereen even grote vruchtbaarheid verwachten,
en dus moet je wat geduld hebben met medemensen,
die in jouw ogen minder vruchten of zelfs te weinig vruchten dragen.
En Jezus vergelijkt dit met een stukje werkelijkheid uit die dagen:
een boer die zijn zaad zaait op de akker, een beeld dat iedereen kende.
Wel een beeld dat voor ons hier en nu om wat uitleg vraagt.
De akkers in Jezus' tijd kun je niet vergelijken met de akkers zoals
wij die kennen hier in ons eigen landje:
goeie grond, keurig geploegd, goed bemest, goed onderhouden.
In Jezus' tijd waren de akkers maar miserabele lapjes grond,
vol stenen, rotsige plekken, paden die er dwars doorheenliepen,
plekken waar alleen het onkruid nog een beetje kon groeien.
En elke boer die zijn zaad uitstrooide over zijn akkertje wist bij
voorbaat
dat de opbrengst van plek tot plek verschillen zou:
op de ene plaats een beetje meer, op een andere een beetje minder,
en hier en daar zelfs helemaal niets.
En Jezus zegt: zo is het ook met de mensen.
Het probleem van onze tijd en onze samenleving is,
dat we mensen teveel vergelijken met de akkers van nu.
Er wordt alles aangedaan om de akkers zo vruchtbaar mogelijk te maken,
om een zo groot mogelijke productiviteit te bereiken.
En alle moderne hulpmiddelen worden daarbij uit de kast gehaald.
Als het gaat om de akkers dan is dat natuurlijk prima,
maar als diezelfde instelling ook gehanteerd wordt tegenover mensen,
en dat gebeurt in onze moderne productiemaatschappij,
dan is er iets mis, dan komen mensen in de verdrukking,
omdat ze niet kunnen beantwoorden aan de verwachtingen, en aan de eisen
die onze gecompliceerde samenleving hen stelt.
En dat precies zie je in onze tijd links en rechts gebeuren:
mensen die overvraagd worden, en op een gegeven ogenblik afknappen,
mensen die uitgerangeerd raken, aan de kant worden gezet,
of niet eens de kans krijgen om volwaardig werk te krijgen,
mensen die zo door hun omgeving het gevoel opgedrongen krijgen: ik deug
nergens voor, ik kan niets goeds doen.
Maar zo worden wel mensen doodongelukkig gemaakt in hun leven.
Heb wat geduld met je medemensen, zegt Jezus ons,
overvraag ze niet, zet ze niet zomaar aan de zijlijn, laat ieder in
zijn waarde.
Dan kunnen we samen het rijk van God zijn, met levensgeluk voor
iedereen.
Het evangelieverhaal van vandaag lijkt ons op het eerste gezicht
helemaal niets nieuws te vertellen. Dat het zaad van Gods woord niet
altijd op even vruchtbare grond valt, dat wisten we allang, dat is
duidelijk genoeg, je hoeft maar om je heen te kijken. En in de ogen van
velen lijkt het wel of de grond nog steeds schraler wordt en steeds
minder vruchten oplevert.
Dit evangelie lijkt een beschuldigende vinger uit te steken
naar de mensen die niet goed luisteren naar Gods woord,
mensen die a.h.w. een weg zijn waar het verkeer overheen raast
zodat er niets echt kan groeien; mensen die zo hard geworden zijn, dat
niets hen meer raakt, mensen die a.h.w. zoveel onkruid om zich heen en
in zichzelf laten groeien
dat het goede dat er misschien wel is geen schijn van kans krijgt zich
te ontwikkelen.
Toch wil Jezus met dit verhaaltje niemand beschuldigen.
De boodschap is een andere.
Dit soort gelijkenissen die Jezus vertelt om zijn boodschap over te
brengen zijn verhaaltjes, die ontleend zijn aan het concrete leven van
elke dag, maar waar toch een kronkel in zit, iets waarvan je zegt: dit
klopt niet, en die kronkel moet ons aan het denken zetten.
En als ik zoek naar een kronkel in dit verhaaltje, dan vind ik die in
die zaaier die zijn zaad uitstrooit over het land. Dan denk ik: welke
boer gooit nou zijn zaad op de weg, op rotsachtige plekken, of tussen
de distels? Dat doet toch geen boer, tenzij hij misschien stekeblind is
Als iemand aan het zaaien is, dan mag je toch verwachten
dat hij een beetje uitkijkt waar hij het zaad neer strooit.
Nu kun je de akkers in het toenmalige Israël natuurlijk niet
vergelijken met de keurig geploegde Nederlandse akkers, in onze ogen
waren die Joodse akkertjes maar armzalige stukjes land. Maar normaal
gesproken zal een zaaier toch best uitkijken waar hij zijn kostbare
zaad uitstrooit, in elk geval zeker niet op de weg.
Maar in deze gelijkenis is God de zaaier, God die zijn woord spreekt
voor iedereen, voor rijken en armen
voor geleerden en analfabeten, jong en oud, goeden en slechten, niemand
uitgezonderd. God geeft iedereen de kans zijn woord te ontvangen en
vruchtbaar te maken.
En het ligt dus aan de mens of hij vruchtbare grond is voor dat woord,
of dat hij er helemaal niets of bijna niets van terecht brengt.
Dus toch een beschuldigende vinger. Nee, dat is niet zijn bedoeling.
Het feit dat God zijn woord spreekt voor iedereen, dat betekent nog
niet dat iedereen gelijke kansen heeft, in theorie misschien wel maar
niet in de praktijk van het leven. Ook al zeg je dat het aan de mens
ligt als hij niet of weinig vruchtbaar is, betekent dat nog niet dat
zo'n mens daarmee ook schuldig is. Het lijkt me tenminste overduidelijk
dat in het concrete leven niet iedereen gelijke mogelijkheden heeft om
Gods Woord vruchtbaar te laten zijn in zijn leven.
We zeggen wel eens: niemand heeft zichzelf gemaakt, en daar zit veel
waarheid in. Wat je bent en hoe je bent, wordt bepaald door een
heleboel factoren waar je zelf weinig of niets aan doen kunt, en dan
denk ik aan zaken als: afkomst en opvoeding. Als mijn ouders oplichters
en bedriegers geweest waren,
dan was ik nu hoogstwaarschijnlijk een heel ander mens geweest. Als ik
opgegroeid en opgevoed zou zijn in een Islamitisch gezin
dan was ik nu misschien wel een imam geweest
met een heel andere kijk op het leven.
Ons leven wordt bepaald door een heleboel dingen waar we zelf helemaal
geen invloed op hebben.
Dat geldt natuurlijk ook voor de waarden en normen
die we in onze christelijke traditie vinden, en die we zien als het
woord van God.
Als mensen soms zo weinig of niet beantwoorden aan Gods bedoelingen,
kun je dat natuurlijk niet helemaal goedpraten met te zeggen: ze kunnen
er niets aan doen
maar we moeten wel heel voorzichtig zijn in ons oordeel, en niet te
gauw van schuld en zonde spreken.
Het is trouwens beter dat we wat minder naar de ander kijken en wat
meer naar onszelf.
Onkruid wieden op andermans akkertje is gemakkelijk genoeg, maar de
vraag is: doen we het genoeg in ons eigen tuintje?
Stelt u zich eens voor dat u boer of boerin bent, een landbouwer. En
dat u een lapje grond hebt om aardappelen te telen,
en asperges en andere groenten en gewassen.
Denk maar aan de gemengde bedrijfjes zoals die er vroeger waren:
zo van alles wat.
En dan moet u even niet denken aan de keurig geploegde akkers zoals we
die tegenwoordig overal tegenkomen,
maar aan een allegaartje van wat goede grond en droge zandgrond,
er liggen hier en daar stenen, er groeien hier en daar brandnetels en
distels.
En voorbijgangers lopen niet om uw akkertje heen,
nee, ze kiezen de kortste weg en lopen er midden over heen.
En bedenk dan ook eens dit: dat stukje bouwland dat bent uzelf, uzelf
met uw eigengeaardheid en eigenaardigheden, met uw voorkeuren en
antipathieën, met uw fouten en gebreken. En op deze akker werd en wordt
zaad uitgestrooid, uw leven lang.
Dat werk begon al toen u nog een kind was,
dat werk gaat door tot uwe laatste zucht. Uw ouders hebben erop
gezaaid, leerkrachten op school, pastoors in de kerk,
familie en vrienden, mensen dichtbij, mensen veraf, de krant, de
televisie.
Er komt in ons leven en in onze samenleving heel veel op ons af.
Waarden en normen en idealen worden ons van verschillende kanten
voorgehouden.
Er wordt ook wel onkruid uitgestrooid, maar ook heel veel goed zaad.
En de vraag die ons vandaag bezig houdt, is: wat is de opbrengst van
ons levensakkertje?
Dus niet naar anderen kijken maar naar onszelf.
Wie van ons durft te zeggen:
bij mij is de opbrengst altijd honderdvoudig? of zelfs zestigvoudig?
Ook bij ons komt veel zaad terecht op rotsachtige plekken, we horen wel
maar het gaat het ene oor in en het andere uit.
We hebben niet de rust om het echt op ons te laten inwerken.
Ook bij ons wordt veel zaad vertrapt door de mensen
die dwars door ons leven heen lopen, die een haastig en jachtig bestaan
scheppen en ons opjagen tot meer en grotere prestaties
maar zo wel de goede zaadjes in ons akkertje vertrappen.
Ze krijgen geen kans om ons van binnen te raken.
En niemand van ons is volmaakt, er groeit altijd wel wat onkruid op ons
akkertje
en dat zijn dan plekjes waar het zaad van het goede geen kans krijgt.
Toch hebben we allemaal ook wel ons vruchtbare plekken
Niemand van ons is puur vruchtbare grond maar ook niemand is alleen
schrale zandgrond.
Ons levensakkertje heeft ook altijd wel goede grond,
grond vruchtbaar gemaakt voor onze goede voornemens, onze goede wil
en dat levert toch een goede oogst op, de ene keer wat meer, een andere
keer wat minder
maar goede vruchten zijn er bij ieder van ons best te vinden.
Soms kun je het voldane gevoel hebben dat er van je goede voornemens
ook echt iets terecht gekomen is.
Maar even vaak moeten we wel eens bekennen dat onze goede wil ergens is
blijven steken en dat het niet heeft opgebracht wat we zelf misschien
hoopten. Is dat niet een beetje de werkelijkheid voor ons allemaal?
Nu kun je natuurlijk je ogen sluiten voor alle falen en alleen kijken
naar de momenten die wel vrucht opleverden. Maar dan ben je niet
eerlijk tegenover jezelf. Bovendien loop je daarmee het risico dat door
de sleur en het gemakzucht je levensakkertje geleidelijk aan steeds
minder vruchtbaar wordt.
Je kunt ook moedeloos worden, als de resultaten minder zijn dan je
hoopte. Je kunt dan zeggen: waarom zou ik me nog druk maken, het haalt
toch niets uit. Waarom zou ik me moe maken met steeds weer te proberen
zo goed mogelijk te leven? Je bereikt er toch niets mee. Misschien
staan we allemaal wel eens aan de bekoring bloot om het op te geven,
onze idealen, onze verwachtingen, onze goede wil om te leven volgens
Jezus' boodschap.
Maar als een boer het opgeeft zijn veld te bewerken, omdat hij vindt
dat het te weinig oplevert, dan heeft hij straks helemaal niets meer te
eten en gaat hij dood van de honger. En als wij het opgeven ons
levensakkertje te bewerken, te ploegen en te zaaien, te wieden en te
schoffelen, om toch maar zoveel mogelijk te oogsten van onze goede
bedoelingen en goede voornemens, dan gaan ook wij dood, niet
lichamelijk, maar geestelijk.
Willen we zinvol en verantwoord leven, dan moeten we er steeds mee
doorgaan, met het taaie geduld dat een boer eigen is.
Het is, denk ik, de droom van elke predikant dat zijn preken
honderdvoudige vrucht zouden voortbrengen dat zijn toehoorders zijn
woorden heel nauwgezet zouden waar maken in hun gewone leven van alle
dag. Wat zou de wereld er dan anders uit zien! Het is natuurlijk een
onmogelijke droom, iets dat gewoon niet kan.
Jezus van Nazaret was een geweldige predikant die echt de taal van de
gewone mensen sprak, maar hij was realistisch genoeg
om te beseffen dat honderdvoudige vrucht bij iedereen onmogelijk was.
Daar is deze gelijkenis een bewijs van.
Het is de taak van een predikant om zijn toehoorders aan het denken te
zetten, uiteraard met de hoop dat ze er iets mee doen, dat ze vruchten
dragen. Maar honderdvoudige vrucht verwachten, gaat te ver en dat kan
ook niet.
Vaak wordt deze tekst gezien als een veroordeling aan het adres van
slechte luisteraars, bij wie het zaad niet vruchtbaar is. Toch denk ik
dat Jezus hier geen veroordeling heeft willen uitspreken
maar veel meer een nuchtere constatering van het feit
dat Gods woord niet altijd de uitwerking heeft die je zou hopen. Het
gaat niet om een beschuldigende vinger naar al die mindere goden.
Het beeld van de zaaier is ook niet gesitueerd in ons vruchtbare
landje, waar de akkers met zwarte vruchtbare aarde er keurig geploegd
bij liggen, tegen de tijd dat er gezaaid moet worden. In het Palestina
van toen waren het maar hele armzalige akkertjes, een mengeling van
stenen, rotsachtige plekken, distels en dorens en ook nog wel wat min
of meer vruchtbare stukken land. Op de ene plek krijgt het zaad wel de
kans om uit te groeien, op een andere veel minder of helemaal niet.
Zo is het ook bij de mensen, zegt Jezus. De meesten zijn van goede wil,
mensen die in zijn algemeenheid best het goede willen,
die best vruchten van goedheid willen voortbrengen, maar vaak lukt dat
door allerlei omstandigheden gewoon niet. Soms misschien een beetje
door eigen schuld, maar veel en veel vaker door onmacht.
In deze context is het wellicht goed om onszelf wat vragen te stellen.
Is het onze eigen verdienste als wij min of meer brave oppassende
burgers zijn, en geeft ons dat het recht om neer te zien op de mindere
goden,
die er vaak niet zoveel van bakken?
Is het onze verdienste dat we in een keurig katholiek gezin zijn
geboren dat onze ouders ons hebben opgevoed met waarden en normen?
We hadden ook geboren kunnen zijn in een crimineel milieu of in een
achterbuurt, waar men het niet zo nauw nam met waarden en normen,
en dan zouden we heel andere mensen geweest zijn, maar zou dat dan onze
schuld zijn? M.a.w. we hebben nooit het recht anderen te veroordelen.
Laten we maar proberen ons eigen akkertje zo vruchtbaar mogelijk te
maken. En dan moeten we wel bedenken welke vruchten Jezus van ons
verlangt:
zorg en aandacht voor elkaar, vooral voor hen die het moeilijk hebben,
mildheid in ons oordeel en geduld, ook jegens al degenen
die in onze ogen niet zo vruchtbaar zijn in hun leven,
verdraagzaamheid en welwillendheid, ook jegens de lastposten
in onze samenleving.
En we moeten ook bedenken dat de grens tussen goed en kwaad,
tussen vruchtbaar en onvruchtbaar niets zozeer tussen mensen loopt,
waardoor mensen in groepen onderverdeeld kunnen worden:
de goede en de minder goeden en de slechten. Die grens loopt dwars door
elke mens heen. We hebben allemaal wel onze vruchtbare periodes maar
ook onze onvruchtbare en in bepaalde zaken doen we het misschien best
goed en in andere weer wat minder, vaak afhankelijk van allerlei
omstandigheden buiten onze wil om. Soms zijn we vruchtbare grond, soms
een platgetreden pad, soms met stekelige dorens en distels. We zijn nu
eenmaal ingewikkelde wezens en we kennen onszelf vaak heel slecht.
Tot slot nog dit: een boer die zijn zaad uit zaait, wil natuurlijk een
zo groot mogelijke oogst want dat is in zijn voordeel. Als God zijn
woord uitzaait, dan is dat niet voor zijn voordeel maar helemaal voor
het onze, voor ons welzijn, dat wij als individu en als samenleving er
beter van worden.