Toen de ouderen onder u geboren waren,
werd u zo snel mogelijk naar de kerk gebracht
om gedoopt te worden, als het kon nog dezelfde dag.
Want de erfzonde moest afgewassen worden,
want anders kwam u niet in de hemel als u zou sterven.
Door het doopwater werd u herboren tot kind van God,
dan hoorde u er helemaal bij.
Die erfzonde zijn we gelukkig tegenwoordig vergeten,
maar dat tweede aspect is natuurlijk nog heel belangrijk:
door het doopsel hoort een kind erbij, bij de kerk.
Door de doop wordt een kind opgenomen in de gemeenschap,
de gemeenschap van mensen die geloven in God,
die geloven in Jezus Christus, in de katholieke traditie,
of in een andere christelijke traditie.
Als volwassenen zich laten dopen, is dat natuurlijk nog veel
duidelijker:
die zeggen daarmee heel duidelijk: ik wil er bijhoren,
bij die kerk van Jezus Christus, bij die mensen die in Hem geloven.
In het evangelie hoorden we dat Jezus zich liet dopen.
De vraag is dan: Wat betekent dat? Waar wilde hij eigenlijk bijhoren?
Je kunt niet zeggen: door zijn doop werd Jezus katholiek, of algemener:
christelijk.
Er was toen nog geen christelijke of katholieke gemeenschap,
die zijn er pas gekomen na Jezus' dood.
Je kunt ook niet zeggen dat Jezus door zijn doopsel een jood werd. Ddat
was hij al en joden kenden niet de doop als opnameritueel.
Je kunt ook niet zeggen dat door het doopsel door Johannes
de erfzonde van Jezus werden afgewassen.
Het begrip erfzonde kende men toen nog niet,
toch had het wel met zonde te maken.
Johannes preekte namelijk een doopsel van bekering,
hij riep mensen op om hun leven te veranderen, te beteren,
en hij vroeg hen om hun voornemen daartoe te symboliseren door kopje
onder te gaan in het water, en een nieuw begin te maken
door weer uit het water omhoog te stijgen. Dat is namelijk dopen.
En als Jezus zich laat dopen, dan zegt hij daarmee:
ik wil bij die gewone onvolmaakte mensen horen, ik ben een mens als
ieder ander. Dat is de ene helft. Door die doop zegt hij ook: ik wil
bij die mensen horen die bekering zoeken, verandering, verbetering.
Jezus gaat a.h.w. gewoon midden tussen de mensen staan,
tussen al die gewone onvolmaakte mensen, en hij zegt:
samen met jullie wil ik een nieuw begin maken.
En dat is ook precies wat hij in de volgende jaren heeft waar gemaakt.
Hij stond midden tussen de mensen, tussen de gewone mensen,
hij kon heel goed aanvoelen wat bij hen leefde,
hij kon ze aanspreken in een taal die ze verstonden.
En daarmee was hij meteen een heel ander soort rabbi
dan de joodse priesters en schriftgeleerden.
Die voelden zich verheven boven het gewone volk,
die spraken een taal die de gewone man niet begreep.
Toen Jezus predikend rondging, zeiden de mensen verbaasd:
wie is hij toch, hij spreekt met gezag, heel anders dan de
schriftgeleerden.
Hij ging het mindere volk ook niet uit de weg.
Tot verontwaardiging van de hogere kringen ging hij vriendschappelijk
om
met zondaars, tollenaars en prostituees.
Hij stond midden tussen de mensen én hij wilde een nieuw begin maken.
Hij probeerde mensen anders te laten denken, en anders te laten
handelen.
niet zoals men gewoon is denken in termen van macht en geld en aanzien,
niet zoals de meesten gewoon vinden om te doen:
eerst aan jezelf denken, voor jezelf opkomen, je eigen belangen
behartigen.
Hij zet die gewone denkwereld op zijn kop: je dienstbaar maken aan
anderen, dat moet je hoogste ideaal zijn,
oog en aandacht hebben voor de noden van anderen.
Hij gaf mensen ook de mogelijkheid om een nieuw begin te maken.
tegen zondaars zei hij: ga en zondig niet meer,
tegen lammen en verlamden: sta op en wandel,
tegen zieken: wordt beter en leef weer.
Tot die Jezus zijn wij allemaal gedoopt.
Op die Jezus zouden wij allemaal moeten lijken.
Vroeger voelden katholieken zich nogal een verheven boven
en beter dan andersdenkenden, dat is onchristelijk.
Ook nu zeggen katholieken wel eens: met die mensen wil ik niet te maken
hebben, dat is onchristelijk.
Ook nu hoor je in hogere kerkelijke kringen vaak een taal spreken
die gewone mensen absoluut niet verstaan kunnen.
Ondanks alle goede bedoelingen, dat is niet christelijk.
Nu willen sommige christenen krampachtig vasthouden aan oude tradities,
en durven ze geen nieuw begin te maken. Dat is niet christelijk.
Er zijn veel mensen die zich christen noemen
maar toch niet christelijk handelen.
En de vraag die Jezus ons vandaag stelt is deze:
je bent gedoopt in mijn naam, wat betekent dat voor jou,
voor de manier van denken, je manier van handelen?
Toch een vraag om eens over na te denken.
Als een kind of volwassene gedoopt wordt, zeggen we daarmee:
jij hoort nu bij de gemeenschap van mensen die in Jezus geloven,
en die in zijn geest met elkaar willen leven.
Toen Jezus zich liet dopen door Johannes, zei hij daarmee:
ik hoor bij de gemeenschap van zondige mensen
die een nieuw begin willen maken.
Zo gezegd klinkt dat toch even vreemd,
maar dat was wel de betekenis van het doopsel van Johannes.
Dat kun je niet vergelijken met het doopsel zoals wij dat kennen in de
christelijke traditie.
Johannes riep de mensen op tot bekering, tot besef van eigen
zondigheid,
en wie door hem gedoopt werd, zei daarmee: ik wil een nieuw begin maken.
Voor velen was dat een heel zinvol gebaar.
Maar we gaan er altijd van uit dat er in Jezus geen zondigheid te
vinden is,
dus is het vreemd dat hij zich laat dopen.
Johannes de Doper vond dat blijkbaar ook. Hij zei niet voor niets:
dit kan toch niet: u moet niet door mij gedoopt worden maar ik door u.
Dat Jezus zich toch liet dopen heeft natuurlijk een bepaalde betekenis,
en wel deze: voor Jezus was het dus geen doopsel van bekering, maar wel
een soort solidariteitsverklaring met de kleine, zwakke, soms zondige
medemens. Hij wilde met dit teken duidelijk maken: ik maak ook deel uit
van die mensengemeenschap waarin soms zoveel mis gaat, waarin mensen
verkeerd handelen, ik voel me daar niet boven verheven. Ik sta er
midden in.
En het tweede element is dat hij met dit gebaar heel duidelijk maakt,
is:
met al die gewone onvolmaakte mensen wil ik een nieuw begin maken.
En in zijn verdere leven heeft hij zijn verbondenheid met de medemens,
met de zieke en gezonde, met de goede en de slechte, heel duidelijk
inhoud gegeven. Hij ging niemand uit de weg.
Hij verzamelde een groepje mensen om zich heen
en zei tegen hen: Kom en volg mij, ik maak mensenvissers van u.
Dat was ook een vorm van een nieuw begin maken.
Hij ging naar zieken toe, blinden, doven, lammen, melaatsen:
kom, maak een nieuw begin, sta op en wandel.
En tegen de zondaars zei hij: Sta op, uw zonden zijn u vergeven.
Zondig niet meer, maak een nieuw begin.
Dat is de Jezus die uit de evangelieverhalen naar voren komt,
En die Jezus wil zichtbaar en tastbaar voortleven in de kerk,
in de gemeenschap van mensen die zijn weg willen gaan.
Door ons doopsel horen wij bij deze gemeenschap
en hebben ook wij de opdracht om solidair te zijn met de kleinen en
zwakken,
maar ook met de mindere goden in de samenleving,
met daklozen, drugsverslaafden, kleine en grote criminelen.
En wij hebben ook de opdracht om waar nodig en waar mogelijk anderen te
helpen een nieuw begin te maken.
Deze opdracht is niet zo eenvoudig en wordt gemakshalve nogal eens
vergeten.
Vroeger voelden we ons als katholieken ver verheven boven de heidenen,
maar ook boven protestanten en andere ketters.
De manier waarop er soms over het doopsel gesproken werd,
suggereerde dat de gedoopte mens behoorde tot de wereld van God, een
wereld die ver uitstijgt boven ons aardse bestaan vol onheil en kwaad.
En ook nu hebben we heel gauw te neiging om ons te vergelijken met
anderen
en dan te denken dat we toch wat beter zijn dan die anderen.
Wij doen onze christelijke plichten, en kijken neer op dat mindere volk
dat zich schuldig maakte aan criminele handelingen.
En de manier waarop wij spreken over de mindere goden in de
samenleving,
verraadt toch vaak een houding van zelfvoldaanheid, soms van echte
arrogantie,
soms van vooroordelen, soms riekt het naar discriminatie.
Maar welbeschouwd getuigt dat van een onchristelijke mentaliteit,
een manier van doen en denken die in de kerk van Jezus
eigenlijk niet voorkomen mag.
In Jezus' visie staan wij, als leden van zijn Kerk, midden in die
wereld met al zijn kwaad, niet om er aan mee te doen maar om het kwaad
in onszelf en in mensen om ons heen
om te buigen naar het goede,
om zo telkens weer een nieuw begin te maken.
Alleen als we ons solidair voelen met de medemens, wie of wat hij of
zij ook is,
alleen dan zijn we trouw aan ons doopsel.
Dan gaat ook het slotwoord van het evangelie voor ons op:
Jij bent mijn zoon, mijn dochter, mijn veelgeliefde, in wie ik
welbehagen heb.
Het nieuws wordt nog steeds beheerst door die afschuwelijke ramp
die Zuid-Oost Azië getroffen heeft, een ramp waar geen woorden voor
zijn.
Er waren twee zaken die me opgevallen zijn.
Enerzijds het enorme meeleven van de wereld met de slachtoffers
dat zich met name ook uit in de enorme bedragen aan geld die in talloze
landen al bijeen gebracht zijn. Dat is geweldig.
Anderzijds zag ik op de televisie dat er een paar dagen na de ramp
alweer badgasten lagen te zonnen op de mooie stranden in Thailand,
terwijl ze een stuk verderop nog lijken aan het ruimen waren. Dat vind
ik verbijsterend.
Enerzijds dus mensen die geschokt waren door de omvang van de ramp,
anderzijds mensen die zich er schijnbaar niets van aantrekken
en in het rampgebied toch hun eigen pleziertjes zoeken.
Ik zeg met nadruk schijnbaar, want ik ken hun gedachten niet,
misschien zijn ze ook wel geschokt maar dat is in hun gedrag niet te
zien.
Het meeleven is geweldig, toch vind ik het een beetje wrang
dat alleen extreem grote rampen mensen echt in beweging zetten
en dat er alleen dan een golf van hulpverlening op gang komt.
Er gebeuren links en rechts ook nog andere rampen, ook grote rampen,
die in de media weinig of geen, in elk geval veel minder aandacht
krijgen
en die daarom ook veel minder tot de verbeelding spreken.
Ik denk bijvoorbeeld aan de ramp die zich voltrekt in Dafur in Soedan,
waar duizenden mensen dreigen te sterven van de honger,
of de situatie in Congo waar je mondjesmaat iets van hoort,
waar een hopeloze burgeroorlog aan de gang is met talloze slachtoffers.
En in zekere zin zijn die rampen nog erger.
Tegen die enorme natuurkrachten staan we grotendeels machteloos,
zoiets overkomt mensen;
de rampen die mensen elkaar aandoen zijn op zich veel schrijnender,
omdat ze, in theorie, wel voorkomen kunnen worden.
Maar ook afgezien van grote en kleine rampen die zich voltrekken
kun je mensen ruwweg in twee groepen delen.
Enerzijds de mensen die meeleven met de narigheid die anderen overkomt
en die hun meeleven ook handen en voeten geven
en anderzijds mensen die alleen maar voor zichzelf leven,
en zich weinig of niets aantrekken van wat anderen overkomt.
Er lopen veel mensen rond die alleen oog hebben voor hun eigen
belangen,
hun eigen gemakken, eigen voordelen en eigen pleziertjes.
En als ze narigheid om zich heen zien, kijken ze de andere kant op
of zeggen: hier ligt voor mij geen taak, hier moeten anderen maar
helpen.
Gelukkig zijn er overal ter wereld ook talloze mensen die wel wat over
hebben voor anderen,
die bereid zijn eigen belangen opzij te zetten voor het belang van
anderen,
die eigen gemak en eigen plezier opofferen om anderen een helpende hand
te bieden.
En het gaat hier niet om grote wereldrampen maar om de kleine rampen
die mensen om ons heen kunnen treffen,
en voor de getroffenen zijn ze altijd groot.
Ik denk aan ernstige ziekte, dood van een dierbare, een kind dat
verongelukt,
de kwalen van de oude dag die iemand het leven zuur maken,
narigheid in de familie, noem maar op.
En je ziet hoe heel velen op een geweldige manier hulp en bijstand
geven.
Vandaag vieren we de doop van Jezus,
hoe hij zich daarin solidair verklaarde met alle mensen,
hoe hij dat gestalte gaf in zijn aandacht voor mensen die het moeilijk
hadden in hun leven: zieken en gebrekkigen,
voor de verschoppelingen van zijn tijd.
Vandaag denken we ook aan ons eigen doopsel:
dat is een soort solidariteitsverklaring met die Jezus, een
intentieverklaring om zijn boodschap waar te maken in ons leven.
Als we praten over een christelijke levenshouding,
dan moet daarin centraal staan die zorg en aandacht voor de medemens,
voor alle medemensen, dichtbij en veraf.
Een volgeling van Jezus moet hart hebben voor mensen die het om welke
reden dan ook moeilijk hebben,
die mag nooit de andere kant opkijken en moet zich steeds de vraag
stellen:
wat kan ik hier doen om te helpen, direct of indirect.
En heel vaak kunnen we veel meer dan we denken.
Ik las vlak na kerstmis het volgende bericht op internet:
Bij een gevecht in de Geboortekerk in Betlehem
zijn donderdag vijf priesters en twee politieagenten gewond geraakt.
Bij de veldslag waren Armeense en Grieks-orthodoxe priesters betrokken.
De vechtpartij was een gevolg van een meningsverschil over het
schoonmaken van de kerk.
Grieks-orthodoxe priesters hadden ladders geplaatst om de muren en
plafonds van hun gedeelte van de kerk af te wassen.
Ze hadden hun ladders wat te ver geplaatst zodat het "grondgebied" van
het Armeense deel van de kerk geschonden werd.
Er ontstond een kwartier lang een gevecht met bezemstelen en ijzeren
staven.
De politie moest de vechtende priesters uit elkaar halen.
Om dit incident te begrijpen moet je weten dat het grote gebouw
onderverdeeld is in kleinere ruimtes waar verschillende christelijke
kerken
hun vieringen houden. Die ruimtes beschouwen zij als hun territorium.
Wat daar gebeurde is natuurlijk een beschamende vertoning.
Die vechtpartij tussen die priesters is schandalig, maar de hokjesgeest
die erachter zit natuurlijk nog veel meer.
Het verraadt een soort christendom die feitelijk heel ver af staat van
Jezus' bedoelingen en idealen.
In de eerste lezing hoorden we een prachtige tekst van Jesaja
over de dienaar van de Heer, die een verlosser zal zijn,
een licht voor alle volken. Hij zal geen schreeuwer zijn, geen
vechtersbaas,
geen olifant die door de porseleinkast raast,
maar iemand die heel voorzichtig is met ieder die klein en zwak is.
Die dienaar van de Heer werd werkelijkheid in Jezus, de Messias.
Het evangelie vertelt dat hij zich laat dopen door Johannes.
Als je je door Johannes liet dopen, was dat een erkenning
dat je maar een zwakke mens was met fouten en gebreken,
maar dat je een nieuw begin wilde maken.
En als Jezus zich laat dopen door Johannes, zegt hij daarmee:
ik verklaar me solidair met alle zwakke en onvolmaakte mensen,
en ik wil samen met hen en voor hen een nieuw begin maken.
In woord en daad getuigde hij dat je je dienstbaar moest maken,
juist aan de kleinen en zwakken.
Ieder die in zijn naam gedoopt wordt, zegt daarmee ja tegen die
levenshouding.
Elke gedoopte, elke christen moet dan ook dienaar van de Heer zijn,
geen schreeuwer, geen vechtersbaas, maar iemand die mild is
en het goede wil voor elke medemens.
Maar dat ideaal van Jezus is vaak te hoog gegrepen.,
niet alleen voor die priesters in de geboortekerk in Betlehem
die met elkaar op de vuist gingen,
maar ook voor heel veel andere christenen en christelijke kerken.
De bestaande hokjesgeest tussen de verschillende kerken is feitelijk
een heel beschamende vertoning.
Als Jezus in deze tijd terug zou komen om zijn kerk, zijn kerken,
te inspecteren, dan zou hij de vraag stellen: waar is de geest
gebleven,
de geest die mij toen gedragen en gedreven heeft.
Ik zie allemaal organisaties, met stapels regels en regeltjes,
met allerlei dogma's en leerstellingen, met allerlei
machtsverhoudingen,
maar waar is mijn geest? Die geest van Jezus is verstikt geraakt
in al dat gekissebis over regels en waarheden.
Het Vaticaan heeft het afgelopen jaar nog een document uitgegeven
waarin gesteld werd dat de Rooms Katholieke Kerk
de enige ware kerk van Jezus is.
Als ik zo'n document lees, dan schaam ik me als christen,
het etaleert een onchristelijke hokjesgeest, zo van: wij zijn echt en
jullie niet.
Het getuigt niet van de geest van de dienaar van de Heer die Jezus was.
Ik vind het niet belangrijk tot welke kerkgemeenschap iemand hoort,
in welke traditie iemand zijn christen-zijn beleeft,
als hij zich maar laat bewegen door de geest van Jezus, of misschien
moet ik zeggen: als hij maar de kans krijgt zijn christelijke
inspiratie te beleven.
De geest van Jezus kan op veel manieren tot leven komen,
en daar moet ruimte voor zijn.
De verscheidenheid van beleving van zijn boodschap hoeft helemaal geen
gevaar te zijn, het kan ook een verrijking zijn.
De verbondenheid moet dan ook groter zijn dan alle tegenstellingen.
Maar waar christenen met elkaar vechten,
met bezemstelen zoals in Bethlehem, of met woorden op veel andere
plaatsen,
daar kan de geest van Jezus niet tot leven komen.