Vrij en blij door het leven gaan, dat willen we allemaal maar al te
graag. Vrij en blij genieten van al de mooie dingen die het leven ons
kan bieden, dat is ieders droom. En de vlinder is hét symbool van die
vrijheid en blijheid. Kijkend naar een vlinder, voelen we iets van
jaloezie
zoals die vrolijk rondfladdert van bloem tot bloem,
en snoept de honing die het tegenkomt.
Zo'n vrije blije vlinder zouden we allemaal wel willen zijn. Maar we
vergeten vaak dat die vlinder eerst een rups is geweest, een langzaam
en traag diertje, helemaal geen schoonheid. Die rups werd een vlinder
door zich te verpoppen, door een periode van inkeer, van omkeer, van
bekering,
van verstilling waarin zich een gedaanteverandering voltrekt.
Alleen daardoor werd die rups zijn nieuwe zelf: die vrolijke vlinder,
die vrij en blij rondfladdert.
En als wij echte vrije mensen willen zijn, willen worden, dan zullen we
zo'n zelfde proces moeten doormaken. Dan moeten ook wij een innerlijke
gedaanteverandering ondergaan. Dat kan alleen gebeuren als je stil
wordt van binnen, als je stil staat bij de wezenlijke waarden in en
voor de mens,
een proces van inkeer, van omkeer, van bekering.
Alleen zo kunnen we ontdekken wat echte vrijheid eigenlijk is, alleen
zo kunnen we nieuwe mensen worden, die vrij en blij in het leven kunnen
staan.
Vrijheid is een vlag die vele ladingen dekt. Voor sommigen is vrijheid:
niet in de gevangenis zitten. Voor anderen is vrijheid: in een niet
bezet of belegerd land wonen. Voor weer anderen is het: kunnen denken
en zeggen en geloven wat je zelf wilt. Of vrijheid is: zelf kunnen
beslissen over je leven, over de koers die je wilt gaan. Soms lijken
mensen te denken dat vrijheid is: alles kunnen doen en laten wat je
maar wilt, door niets en niemand gebonden te zijn. Maar die vrijheid
brengt geen blijheid, ze is een stuk zelfbedrog.
De ware vrijheid zit van binnen. Je bent pas vrij als je van binnen een
evenwicht bereikt hebt tussen al die verschillende neigingen en
uitnodigingen die aan je trekken. Je bent pas echt vrij als je keuzes
kunt maken die gegrondvest zijn op overtuigingen, op een diep geworteld
besef van wat werkelijk van waarde is in een leven. Dan kun je je ook
in vrijheid binden aan normen, aan waarden, aan mensen. En wie dat niet
kan, is ook niet echt vrij, die mist ook de echte blijheid in het
leven.
Je zou ook kunnen zeggen: je bent pas vrij als je jezelf hebt kunnen
temmen.
Jezelf temmen, dat klinkt wellicht heel vreemd en toch zit er veel in:
je zelf onder controle hebben, niet als een stuk pure zelfbeheersing,
niet als een facade naar buiten toe, maar vanuit een innerlijk
evenwicht, vanuit een levenshouding waarin je je hebt vrijgemaakt van
allerlei overbodige en vaak schadelijke invloeden en banden.
In de eerste lezing hoorden we het visioen van Jesaja: wolf en lam,
vreedzaam samen. Panter en bokje: ze kunnen samen door dezelfde deur.
Leeuwewelp en kalf, ze zitten naast elkaar aan dezelfde tafel. Tamme
dieren naast wilde beesten die helemaal tam geworden zijn. De
roofdieren zijn geen roofdieren meer, want ze doen de andere dieren
geen kwaad: ze zijn allemaal getemd, niet met strakke hand zoals een
dierentemmer dat doet in het circus, maar van binnenuit met
genegenheid, mildheid en begrip.
Een schitterend visioen, letterlijk te mooi om waar te zijn.
Zoiets kan niet, niet in de dierenwereld, niet in de mensenwereld. En
als we om ons heen kijken hebben we eerder de indruk dat het andersom
gaat: dat tamme beschaafde mensen worden als wilde beesten.
Overal waar oorlog woedt zie je hoe mensen hun menselijkheid verliezen
en worden als wilde beesten, en wreedheden begaan.
Maar ook in onze eigen samenleving gebeuren soms dingen waarvan je
denkt: hoe kan een redelijk mens zoiets nu doen? Blijkbaar schuilt er
iets van een roofdier in elke mens, en als hij of zij zichzelf niet in
de hand heeft, zichzelf niet temt,
komt dat naar buiten en verslindt het wie het tegenkomt.
En toch, worden we steeds weer uitgedaagd om die droom van een
vreedzame, een vrije en blije samenleving levend te houden.
En deze adventstijd roept ons op tot dromen van het licht
tot inkeer, verinnerlijking, om die droom waar te kunnen maken.
In die dagen zal een twijg ontspruiten aan de stronk van Isaï.
Met die woorden begint de eerste lezing van vandaag.
Meestal lezen we daar finaal overheen.
Meestal kijken we alleen naar dat prachtige visioen verderop in de
tekst,
dat visioen van vrede en gerechtigheid tussen alle mensen.
Die droom is schitterend maar als we naar de werkelijkheid kijken
krijgt dat visioen ook iets wrangs. Je hebt het gevoel dat je voor de
gek gehouden wordt.
Wilde beesten zullen nooit tam worden, mensen ook niet.
Vrede zal altijd een onmogelijke droom blijven.
Dat is de werkelijkheid die de nieuwsmedia ons voorschotelen,
een sombere werkelijkheid die bepaald niet hoopgevend is.
Maar: een twijgje zal ontspruiten aan de stronk van Isaï.
Jesaja spreekt die woorden in een sombere tijd voor het joodse volk:
ze zijn in ballingschap, hun tempel is verwoest, Jeruzalem ligt in
puin.
Die machtige grote boom van het koninkrijk van David is omgehakt.
De burgers waren verdreven, ze voelen zich mensen zonder toekomst. Het
kon nooit meer goed komen, dachten ze in hun ellende.
Ze waren a.h.w. een bos dat door brand geheel verwoest was,
allemaal dode stronken, geen leven meer te bekennen.
Maar dan spreekt Jesaja hun moed in: het kan wel goed komen.
Een twijgje zal ontspruiten aan de stronk van Isaï.
Ook uit schijnbaar dode stronken kan leven komen.
Isaï is de vader van David, m.a.w. het huis van David, zijn koninkrijk
zal weer opnieuw tot leven komen in een van de nakomelingen van David
en de nieuwe koning zal vrede brengen in heel het land, in heel de
wereld.
Dit visioen van Jesaja verwijst naar de heropbouw van Jeruzalem,
het herstel van de joodse staat onder een van de opvolgers van David.
Met deze woorden spreekt hij zijn toehoorders moed in:
blijf geloven in de toekomst, het komt weer goed.
En velen van zijn toehoorders hebben dat nog mogen meemaken.
In de christelijke traditie wordt dit visioen altijd gezien als een
verwijzing naar Jezus. Ook hij was een afstammeling van David
en in hem begon een nieuw koninkrijk, het koninkrijk van God.
Allemaal heel mooi, denk ik dan, een mooie droom, maar wat heb ik
eraan?
Waar is die vrede waar Jesaja het over had, die Jezus zou brengen,
waar wordt dat prachtige beeld van een vreedzame samenleving
werkelijkheid?
Gedragen mensen zich niet al te vaak als wilde beesten,
die elkaar verslinden in plaats van elkaar respecteren en aanvaarden?
Een twijgje zal ontspruiten aan de stronk van Isaï,
een kind wordt geboren, een kind dat vredevorst wordt genoemd,
een mosterdzaadje, dat tot een grote struik kan uitgroeien.
Beelden die ons zeggen dat uit het kleine iets groots kan groeien maar
wat moet je met die beelden in de wereld van vandaag
waarin kleine dingen niet meetellen, waar ze geen enkele invloed
hebben,
waar ze door de meesten gewoon over het hoofd gezien worden.
Daar ligt denk ik ook ons probleem: dat we geen oog hebben voor het
kleine.
Daar ligt ook precies de kracht van gelovige mensen:
dat ze wel het kleine zien en er aandacht voor hebben,
en daar kracht uit putten om te blijven hopen
en voor de droom van vrede te blijven werken.
Als je alleen kijkt naar het geweld in Israël, de oorlog in
Afghanistan,
het geweld overal ter wereld, ook in eigen land,
dan zie je een troosteloos beeld van allemaal dode stronken, wilde
beesten.
Maar als we ook kijkt naar wat gewone kleine mensen doen voor elkaar,
hoe overal toch initiatieven genomen worden om te komen
tot toenadering, tot een beter verstaan van elkaar, tot vrede,
dan zie je overal twijgjes die nieuw leven zichtbaar maken,
twijgjes, mosterdzaadjes die kunnen groeien tot iets belangrijks.
Jammer genoeg, kijken we daar zo vaak overheen.
In het evangelie hoorden we hoe Johannes zijn toehoorders opriep tot
bekering,
om toch oog te hebben voor wat werkelijk belangrijk is in leven en
samenleven.
Bij bekering denken we meestal aan je afkeren van het kwaad en je
toekeren naar het goede.
Maar wellicht betekent het voor ons veel meer:
je afkeren van de mentaliteit van onze tijd waarin alles groot en
machtig lijkt te moeten zijn,
waarin het kleine en onaanzienlijke niet meetelt
en je toekeren juist naar het kleine en zwakke,
oog hebben voor het goede dat mensen zijn en doen voor elkaar.
Dat is heel hoopgevend, ook in onze tijd.
In de jaren zestig kwam er een singeltje uit van de zingende paters
van Stein,
en het liedje dat erop stond ging als volgt:
Ik heb vannacht gedroomd, o Heer, dat alle mensen lachten
en onbekommerd, onbezorgd, de nieuwe dag verwachten.
Ik heb vannacht gedroomd, o Heer, dat veten bleven rusten
en dat mijn buurman, vol berouw, zijn vrouw weer teder kuste.
Ik heb vannacht gedroomd, o Heer, dat alle journalisten,
de waarheid schreven in hun krant en niet meer wat zij wisten.
Ik heb vannacht gedroomd, o Heer, dat Rus en Yankee samen
hun wapens wierpen in een kuil en zongen: Christus ...amen.
Ik heb vannacht gedroomd, o Heer, dat alle mensen lachten,
maar toen ik wakker werd, sprak gij: dat komt, ...nog even wachten.
Aan deze tekst moest ik denken toen ik de eerste lezing van vandaag
las.
Dat was ook een droom: wilde en tamme dieren als vrienden van elkaar,
dieren die elkaar niet verslinden maar vredig samen spelen.
En ons nuchtere verstand zegt dan meteen: dat kan nooit.
Ik kan me ook niet voorstellen dat deze droom letterlijk uitkomt.
Het gaat in die droom van Jesaja natuurlijk niet om dieren maar om
mensen.
Hij droomt ervan dat wilde en tamme mensen elkaar geen kwaad doen,
dat er geen kwaadwillende mensen meer zijn maar dat ze allemaal goed
leven en de vrede met elkaar bewaren.
En ons nuchtere verstand zegt dan: dat kan nooit.
Het bestaat niet dat dit ooit werkelijkheid wordt.
Maar in deze adventstijd mogen we toch even ervan dromen,
we verlangen zo naar vrede tussen alle mensen.
Maar we moeten wel bedenken dat de Heer zegt: het komt, nog even
wachten.
En ons nuchtere verstand zegt dan: wachten, ja tot Sint Jutemis zeker.
We wachten al duizenden eeuwen lang, en het lijkt wel
alsof er steeds meer verwilderde mensen komen die anderen belagen,
dat de goedwillende mensen het verliezen tegen kwaadwillende. De
samenleving wordt niet vreedzamer, eerder het tegendeel.
Het is zinloos om te dromen van vrede in de wereld.
Wachten is altijd moeilijk, vooral als het een heel langdurig proces
is.
Ik moet hierbij denken aan die jongen die van zijn opa zaadjes had
gekregen van een heel bijzondere bloem.
En opa had gezegd: die moet je zaaien in een bloempot en als je oplet
dan kun je de plantjes zien groeien en de bloemen zien open bloeien.
De jongen deed wat zijn opa gezegd had en stopte de zaadjes in een pot
met aarde.
En toen ging hij zitten kijken hoe de zaadjes gingen groeien,
de hele dag bleef hij erbij zitten, maar 's avonds was er nog niets te
zien.
De volgende dag zat hij er weer bij te wachten
maar ook die avond was er nog niets te zien
en de daaropvolgende avond ook nog niets.
Toen gooide de jongen de bloempot uit het raam en mopperde dat opa hem
voor de gek gehouden had.
Toen hij na verloop van tijd weer bij zijn opa kwam, vroeg die hoe het
met de zaadjes was gegaan.
Een beetje boos zei de jongen: je hebt me voor de gek gehouden,
die zaadjes deden helemaal niets, ik heb wel drie dagen zitten wachten.
Maar jongen toch, zei de opa. Je moet wat meer geduld hebben.
Het duurt wel een hele week voordat je een heel klein groen stipje kunt
zien.
Zaadjes groeien maar heel langzaam, dat kost gewoon heel veel tijd.
En bovendien, zei opa, moet je de zaadjes regelmatig wat water geven
anders verdrogen ze en kan er niets uit groeien.
Datzelfde kun je zeggen als het gaat om een mooie en vreedzame wereld.
Het zaad is gezaaid. Alle mensen dragen het in zich mee.
Maar je moet wel heel veel geduld hebben want het gaat zo langzaam
dat we het gevoel hebben dat er helemaal niets groeit.
Dat kan heel frustrerend zijn, maar je moet de moed niet verliezen
of denken dat je voor de gek gehouden bent.
En het groeit ook niet vanzelf, er moet flink aangetrokken worden door
alle mensen van goede wil.
Dromen van een vreedzame samenleving van alle mensen dromen dat alle
bevolkingsgroepen elkaar verstaan en respecteren,
dat is nodig maar lang niet genoeg: er moet ook aan gewerkt worden.
Want anders verdrogen en verdorren goede voornemens en groeit er niets.
Maar we moeten ook wat geduld hebben, geduld met elkaar,
geduld met het anders zijn van anderen, geduld met hun fouten
geduld als dingen niet zo vlug de goede richting opgaan als wij wensen.
Heer, geef ons meer geduld. Maar wel opschieten.
Toen ik deze week de eerste lezing van vandaag las
moest ik denken aan de beweging tegen de verwildering
die in Nederland op gang gekomen is,
een beweging van verschillende groepen die zich verzetten
tegen de wilde ideeën van een van onze parlementariërs.
Enerzijds is het goed dat er verzet komt
tegen de extreme uitspraken die gedaan worden,
anderzijds zitten er ook haken en ogen aan vast.
We moeten oppassen dat het geen hetze wordt tegen een persoon
hoezeer zijn uitspraken ook afgekeurd moeten worden.
Er moet niet op de man gespeeld worden, daar is niemand bij gebaat.
Maar als we echt een vreedzame samenleving willen,
waarin verschillende groepen, culturen en godsdiensten
in een goede verstandhouding kunnen samenleven,
dan is een beweging tegen de verwildering wel degelijk heel zinvol.
In de eerste lezing hoorden we de droom van Jesaja:
dat er geen wilde beesten meer zouden zijn, dat alle dieren vreedzaam
zouden kunnen samenleven.
En we begrijpen allemaal wel dat het hier niet gaat om dieren maar om
mensen.
En die gedragen zich vaak als wilde beesten,
onschuldige mensen worden vaak verslonden door oorlogszuchtige en
gewelddadige individuen en groepen.
Waar verwildering toe kan leiden zien we in Palestina,
waar Israëliërs en Palestijnen niet door een deur kunnen,
en steeds weer op een keiharde manier van zich afbijten.
Waartoe verwildering toe kan leiden zien we in Irak, in Afghanistan
en zoveel andere plaatsen in de wereld,
waar fanatieke groeperingen er op uit zijn om elkaar te verslinden,
waar mensenlevens niets waard lijken te zijn.
En ook in eigen land zien we een verharding van de houding
jegens etnische groepen in onze samenleving.
Onze maatschappij wordt steeds zakelijker en harder,
men kan steeds minder van elkaar verdragen,
agressiviteit neemt nog steeds toe, op en rond de voetbalvelden,
in het verkeer, in het openbaar vervoer, eigenlijk overal.
Jesaja droomde van een nieuwe wereld
met duurzame vrede tussen alle mensen van welke nationaliteit en ras
ook.
Hij hangt die droom op aan een afstammeling van koning David
en in onze christelijke traditie is dat Jezus, de beloofde Messias.
Hij wijst de wereld de weg naar een vreedzame samenleving.
En het evangelie roept ons op om wegen aan te leggen
zodat hij bij ons binnen kan komen
en ook ons kan inspireren om in de goede richting te gaan.
Met name het komende kerstfeest doet een groot appel op ons
om te werken aan vrede op aarde, in onze eigen samenleving.
De meesten van ons zullen die droom van Jesaja zien als een onmogelijke
droom. Dat lukt toch niet.
En toch klinkt steeds weer de oproep om alles te doen
om tenminste iets van die droom waar te maken, in het klein in eigen
omgeving,
in de hoop dat het zich zal uitbreiden over heel de wereld.
Daarom is het belangrijk dat we ons verzetten tegen de verwildering in
de samenleving,
of, om het niet aan een persoon op te hangen, tegen de verruwing die in
onze samenleving optreedt.
Daar ligt een taak voor alle ouders naar hun kinderen toe,
want daar begint de verruwing al.
Daar ligt een taak voor leerkrachten op de scholen,
om het pesten en treiteren van kinderen zoveel mogelijk tegen te gaan.
Het is een taak van alle politici van welke signatuur ook,
als zij zich tenminste willen inzetten voor het welzijn van alle
burgers.
Het is een taak van ons allemaal, om medemensen niet te vlug te
veroordelen
of in het verdomhoekje te zetten.
Een vreedzame samenleving, harmonie tussen alle burgers,
dat moet een droom zijn van ons allemaal,
maar wel een droom die ons moet aanzetten tot daden,
want anders houden we onszelf voor de gek.
U hebt, denk ik, allemaal wel eens gehoord van de droom van Martin
Luther King,
de grote strijder tegen de rassendiscriminatie in Amerika.
Zijn droom is wereldberoemd geworden.
Ik heb een droom, zei hij, dat dit volk zich eens zal verheffen en de
wezenlijke bedoeling van zijn geloofsbelijdenis zal waarmaken. Wij
houden dit voor waar, dat alle mensen als gelijken zijn geschapen.
Ik heb een droom dat eens op de rode heuvels van Georgia de zonen van
de vroegere slavenhouders samen met de zonen van vroegere slaven aan de
tafel van de broederschap zullen aanzitten.
Ik heb een droom dat mijn vier kleine kinderen eens zullen leven
te midden van een natie waar zij niet worden beoordeeld naar hun
huidskleur maar naar hun karakter.
Ik heb een droom dat eens de staat Alabama, zal worden veranderd in een
staat waar kleine zwarte jongens en meisjes hand in hand kunnen gaan
met kleine blanke jongens en meisjes om als zusjes en broertjes samen
op te trekken.
Ik heb een droom dat eens elk dal overbrugd zal zijn, elke heuvel en
berg geslecht en alle ongelijke plaatsen geëffend zullen zijn en de
glorie van de Heer zal geopenbaard worden en wij allen het zullen zien.
Dit is onze hoop.
Die droom van Martin Luther King sluit helemaal aan bij de tekst van
Jesaja in de eerste lezing van vandaag.
Ook die verwoordde een droom van een vreedzame samenleving
en hij doet dat in een heel mooie en bloemrijke taal.
Hij droomt van mensen die zich niet langer gedragen als wilde beesten,
maar in vrede met elkaar optrekken.
Advent is een tijd van dromen, niet van een witte kerst, of zoiets
maar vooral dromen van een wereld waarin mensen niet langer vijanden
zijn van elkaar maar bondgenoten.
Vrede op aarde is toch de grote droom van Kerstmis,
de droom van Jezus van Nazareth die liefde en dienstbaarheid preekte
als de voornaamste weg om die droom waar te maken.
Voor Martin Luther King was zijn droom de inspiratie
om zich in woord en daad in te zetten om iets van die droom waar te
maken.
Ik zeg: iets van die droom, want die droom uit 1964 is nog lang niet
verwerkelijkt,
niet in het Amerika van vandaag, niet in de wereld in het groot.
Maar toch is en blijft die droom belangrijk, ook voor onze tijd.
Die droom verwoordt de hoop van alle mensen van goed wil,
en zoals men zegt: hoop verloren, al verloren.
Dat was ook de motivatie van Jesaja in zijn droom
van een vreedzame samenleving, zoals we die vandaag hoorden.
En als Johannes de Doper roept: bekeert u, want hij rijk der hemelen is
nabij,
dan gaat het om diezelfde droom, diezelfde hoop.
Johannes doet het in wat gespierde taal, maar het gaat om hetzelfde
ideaal.
Hij probeert mensen in beweging te krijgen
en nieuwe wegen te laten gaan, wegen die leiden tot vrede en
gerechtigheid.
De vraag die deze tweede zondag van de advent ons stelt is:
Hebben wij ook die droom? En zet die droom ons in beweging?
Of hebben we die hoop op een vreedzame wereld verloren?
Geloven in Jezus' boodschap heeft alleen maar zin
als we ons laten motiveren door de idealen verwoord door Johannes de
Doper,
door Jesaja, door Martin Luther King en door veel andere bezielde
mensen
die je in heel de geschiedenis van de mensheid tegen komt.
En als je die hoop in je hart meedraagt, dan is dat een voortdurende
prikkel
om in beweging te komen om er iets van waar te maken.
We moeten ons wel realiseren dat dit geen gemakkelijke weg is.
Veel grote profeten hebben juist als Johannes de Doper, als Martin
Luther King
als Jezus van Nazareth hun activiteiten met de dood moeten bekopen.
Het vraagt dikwijls dat je tegen de stroom durft ingaan
en dat je volhoudt ook als je weinig resultaat ziet.
Een wonder verwachten dat morgen de wereld heel anders zal zijn,
is jezelf voor de gek houden.
Die droom van een betere wereld is iets van een heel lange adem,
maar als we niets doen, als we passief afwachten,
betekent dat in feite achteruitgang en geen vooruitgang.
Al is het nog zo'n klein beetje dat we kunnen doen,
het is altijd de moeite waard.