HET VERHAAL VAN SINT MAARTEN
Eens, heel lang geleden, woonde een Romeins officier met zijn vrouw in
het verre Hongarije.
Omstreeks het jaar 316 kregen zij een zoon en noemde hem Martinus of
afgekort Maarten. De ouders van Maarten hadden nog nooit van Jezus
gehoord. Toen Maarten tien jaar oud was, liep hij van zijn ouders en
uit het leger weg, om doopleerling te worden. Maar toen keizer Julianus
van Rome soldaten wilde hebben, zorgde zijn vader er wel voor om hem
gevangen te laten zetten en hem de krijgseed af te laten leggen.
Zo kwam soldaat Maarten op een ijskoude winterdag voor de poort van
Amiëns in Frankrijk, waar een bedelaar lag. Omdat Maarten niet
verdragen kon dat de bedelaar geen kleren had, zei hij: "Hier heb je de
helft van mijn mantel."
Het kon hem niet schelen dat sommigen hem uitlachten omdat hij er gek
uitzag met de halve mantel. In die nacht kreeg Maarten een prachtige
droom. Hij zag dat Jezus Christus bekleed was met de halve mantel van
de bedelaar. Tegelijkertijd hoorde hij Jezus zeggen "Wat Maarten aan de
bedelaar deed, heeft hij aan mij gedaan."
Toen er vrede in het land was, werd Maarten onder leiding van de
Heilige Hilarius priester gewijd. Opnieuw verscheen Christus hem met de
opdracht; "Ga naar je ouders in Hongarije." Dat was in die tijd geen
kleinigheid. Eenzaam trekkend door de Alpen, werd hij door rovers
overvallen, die hem onder bewaking van een van hen achterlieten. Toen
Maarten zelfs niet met zijn ogen knipperde toen de rover dreigend met
het zwaard op hem afkwam, en de man hem vroeg:"Ben je nooit bang?"
Maarten antwoordde: "Nooit heb ik mij zo volledig in Gods bescherming
gevoeld." En na het daarop volgende ernstige gesprek sneed de rover
onverwacht de touwen los en bracht Maarten naar de grote weg. Eindelijk
kwam Maarten bij zijn ouders. Zijn moeder begreep hem en bekeerde zich.
Zijn vader niet. Later ging Maarten terug naar Tours in Frankrijk en
later werd hij tot Bisschop gekozen.
Als bisschop van Tours maakte hij grote reizen en kwam hij eens door
een heilig woud. De mensen uit die streek vereerden een hoge, zware eik
op een heuveltje. "Is dat jullie God?"vroeg Maarten. "Geef me een bijl
en ik zal hem omhakken." En hij zou het gedaan hebben als de mensen hem
niet hadden tegengehouden. Maar de priester van de eik stelde voor:
"Wij zullen de boom omhakken. Toon ons nu dat Uw God máchtiger is dan
de onze. De boom zal naar rechts vallen. Durft u aan de rechterkant van
de boom te staan?"
Het was een slim plan. Maar bisschop Maarten geloofde in God. Hij zei
kalm: "Ik zal aan de rechterkant van de boom staan." De bijlen hakten
en kloofden; de geweldige trotse eik wankelde eindelijk. Langzaam boog
de stam naar rechts en niemand twijfelde meer dat Maarten verpletterd
zou worden. Rustig maakte Maarten een kruisteken in de richting van de
naderende stam, en ja, de boom veranderde van richting, week naar de
zijde van de priester, die hals over kop de vlucht nam.
Zo trok bisschop Maarten rond door het land van de Galliërs, zo heette
toen de mensen daar in Frankrijk, overal stichtte hij kerken voor de
levende God. Toch was hij nog het liefst bij zijn medebroeders in een
klooster van houten hutjes, in een eenzaam gebied. Toen hij al 80 jaar
oud was, wilde hij daar blijven om te sterven. Maar toen de mensen
smeekten of hij toch hun bisschop wilde blijven, zuchtte hij al
biddend: "Heer, als ik voor Uw volk nog nodig ben, dan zal ik de arbeid
niet weigeren." God nam Maarten tot zich in het jaar 397 na Christus.