Peter gaat die middag niet met de kinderen mee naar de boomhut. Hij
heeft afgesproken met Leo, een jongen uit hun klas. Ze gaan ergens naar
toe. Over waar ze naar toe gaan, doet Peter heel geheimzinnig. Hij zegt
dat ze er erg blij mee zullen zijn. Dan het een grote verrassing is. Er
zit dus niets anders op als afwachten.
Peter fiets met Leo weg. Ze rijden de straat uit waar de school staat.
Eerst gaan ze bij Leo's thuis langs. Daar haakt Leo een grote kar
achter zijn fiets. Peter helpt hem even met wegfietsen en rijdt er dan
snel achteraan.
Ze fietsen naar het industrieterrein. Leo heeft aan Peter verteld, dat
je bij een fabriek zomaar hout kunt krijgen. Daar heeft Peter wel zin
in, want hout is altijd te gebruiken voor de boomhut. Ze rijden om het
industrieterrein heen. Bij een paar bosjes stopt Leo. Hij zet zijn
fiets tussen de struiken en ook de kar wordt wat weggezet.
"Is dat nodig," vraagt Peter. "Ja," zegt Leo, "anders stelen ze mijn
fiets." Peter haalt zijn schouders eens op en zet dan ook zijn fiets
maar tussen de bosjes. "Moeten we niet bij een ingang van een fabriek
zijn," vraagt hij. "Welnee," zegt Leo," dit is veel handiger. Ze hebben
mij gezegd dat ik hier zo hout mag halen."
Peter vindt het maar raar, maar loopt toch achter Leo aan. Ze komen bij
een hek van gaas. Onder in het gaas zit een groot gat. Daar kruipt Leo
door. Peter kruipt wat aarzelend achter hem aan, want het wordt steeds
vreemder. Leo kijk eens rond. Er is niemand te zien. Zij zijn op het
terrein van een palletfabriek.
"Kijk," zegt Leo, "van die stapel, mogen wij
hout meenemen." Hij loopt naar de stapel en pakt een paar planken. Hij
duwt ze Peter in zijn armen. "Hé, houdt je armen eens op, dan kan ik er
nog wat opleggen." Gehoorzaam steekt Peter zijn armen uit.
Leo stapelt er nog flink wat planken op. Dan neemt hij zelf ook een
flink pakket en gaan ze terug naar het gaas. Leo legt de planken neer
en kruipt door het gat. "Toe, geef mij de planken maar aan, dan stop ik
ze zo wel in de kar." Peter schuift de planken door het gat en snel
hebben ze alle planken buiten het hek. Leo stapelt de planken in de kar
en doet er een zeil over.
"Waarom doe je dat, dat is toch nergens voor nodig, " zegt Peter
verbaasd, "hout mag best een beetje nat worden." "Ik wil niet dat
iemand ziet wat we hebben," antwoordt Leo en stapt op zijn fiets en wil
wegrijden, maar dat gaat niet zomaar. Ineens staat er een man in een
uniform, die bars vraagt wat de jongens daar doen. Peter schrikt en hij
vertrouwt het echt niet langer, hij pakt zijn fiets en wil er vandoor
gaan. De man pakt zijn bagagedrager vast en Peter kan niet veel meer
beginnen. Daar heeft Leo gebruik van gemaakt, hij is de hoek van de
straat al om, voordat de man in de gaten heeft dat hij er vandoor is.
"Hoe heet jij en hoe heet dat vriendje van jou," vraagt de man bars.
"Ik heet Peter, maar hoe die andere jongen heet, weet ik niet,"
antwoord Peter. "Weet jij dat echt niet," vraagt de man achterdochtig.
"Nee," zegt Peter,"ik kwam hier langs en toen vroeg die jongen mij of
ik hem even wilde helpen." "Waarmee moest jij hem helpen," vraagt de
man verder. "Die , die jongen had een heleboel bloemen geplukt en die
moesten in zijn karretje," stottert Peter.
De man vertrouwt het nu helemaal niet meer en neemt Peter mee naar een
kantoor. Daar wordt Peter in een kamertje gezet. De man doet de deur
dicht. Na een kwartier, gaat de deur open en....staat er een
politieagent. Peter moet mee naar het bureau, want intussen is ontdekt
dat er een hele stapel nieuw hout verdwenen is.
Op het bureau probeert Peter nog een poosje vol te houden, dat hij
alleen maar bloemen gezien heeft. Dan gaat de deur open en...wordt Leo
binnengebracht. Hij is door een paar agenten opgepakt.
Iemand van de fabriek heeft het hout herkend, maar Leo heeft gezegd,
dat hij Peter heeft geholpen. Dit wordt Peter toch een beetje te gek.
Hij vertelt hoe het echt gegaan is. Intussen is ook de vader van Peter
op het bureau gekomen. Hij kijkt heel streng naar Peter, die zich
steeds kleiner voelt worden.
"Dus jij wist echt niet dat jullie hout gingen stelen," vraagt een
agent. " Nee, mijnheer, echt niet, Leo zei dat het mocht." Omdat Leo al
vaker bij diefstalletjes betrapt is, geloven de agenten uiteindelijk
Peter. Ze spreken af, dat hij een zaterdag op het politiebureau moet
komen. Dan krijgt hij les over wat wel en wat niet mag. Vader neemt
Peter mee naar huis en stuurt hem thuis gelijk naar zijn kamertje; daar
mag hij na gaan denken over:
"Of je wel of niet moet zeggen dat je iemand kent."
Petrus verloochent zijn Meester. ( Lucas 22, 54 - 62.)
De gerechtsdienaren namen Jezus gevangen en voerden Hem naar het huis
van de hogepriester. Petrus wachtte even en ging hen toen achterna. Op
de binnenplaats brandde een vuur en Petrus ging zitten tussen degenen
die zich aan het vuur warmden.
Een dienstmeisje zag Petrus en herkende hem. Zij zei tegen hem:
"Jij bent er toch ook een die bij Jezus hoort?" Maar Petrus ontkende
het en zei:
"Ik ken Hem niet ".
Even later herkende een ander hem:
"Jij behoort tot de leerlingen van Jezus!" Petrus ontkende het weer:
"Nee, heel beslist niet."
Een uur later zei een derde:
"Jij was ook bij Hem. En je komt ook uit Galilea." Petrus verzekerde
nog eens:
"Man, ik weet niet waar je het over hebt."
Op dat ogenblik kraaide er een haan. Toen herinnerde Petrus zich dat
Jezus hem eens gezegd had:
"Voordat de haan 's morgens kraait, zul jij Mij driemaal verloochenen."
Petrus stond op en ging naar buiten. Hij weende bitter.
1. Bespreek eens met de kinderen wat ze er van vinden dat iemand, die Jezus in feite ontkend heeft, toch uiteindelijk de eerste paus is geworden. Het is zinnig om ze te laten inzien, dat God dus nooit van iemand verlangt dat hij altijd alles goed doet, je mag best eens een fout maken. De fout die Petrus maakte, is een van de ergste fouten die een mens kan maken, maar toch werd hij een grote heilige!!!!!!Dit geeft een heleboel moed!!!!!
2. Misschien zijn er kinderen wel eens op vakantie geweest in Rome. Laat hen daar eens van vertellen!
3. Met Kerstmis en Pasen komt de paus altijd op de t.v. Hij houdt
dan een toespraak voor de hele wereld en geeft een bijzondere zegen.
Urbi et orbi, voor stad en wereld. Het bijzondere van deze zegen is dat
hij iedereen zegent die hem hoort of ziet, of die nu op het
Pietersplein in Rome staat, of thuis voor de buis. Misschien hebben de
kinderen dit al eens gezien.
De paus heeft een staf in de hand dan, een ijzeren staf met aan de top
een kruis. Deze staf is in de plaats gekomen van een heel rijk
versierde staf zoals bisschoppen (ook Sinterklaas) bij zich hebben.
De krul van de staf van een bisschop wijst van de man af, dat betekent
dat hij iets te zeggen heeft over een heel bisdom. Een abt (dit is de
baas van een gemeenschap van monniken = soort paters) heeft ook een
staf, die heeft de krul naar zich toe gericht, want hij heeft alleen
maar iets te vertellen in zijn gemeenschap.
De paus heeft geen krul, en wil dus zeggen dat Jezus het te zeggen
heeft over de hele wereld.
Als teken van zijn waardigheid draagt de paus witte kleren. Hij heeft een witte mijter en een wit kalotje op zijn hoofd. Dat een mijter op en af gezet wordt, komt omdat die dingen vroeger soms heel zwaar waren, ze waren versierd met edelstenen en die kon je niet lang op je hoofd houden zonder hoofdpijn te krijgen. Door het heel plechtig op- en afzetten is dit een indrukwekkend gebeuren geworden, wat gehandhaafd is.
Vroeger werd een paus op de schouders van vier mannen gedragen in een draagstoel. Dit was ook een gebruik van de oude Romeinen; als iemand terugkwam van een veldslag die hij gewonnen had, werd hij op de schouders gedragen, soms op een schild. Ook de oude Galliërs kenden deze gewoonte; kijk maar in de stripverhalen van Asterix. Paus Johannes XXlll heeft dit gebruik afgeschaft en het is niet meer teruggekomen. In plaats daarvan rijdt onze paus in een pausmobiel.
4. Er zijn veel dia's over Rome, het Vaticaan, de Sint Pieter. Hiervan kun je er wat aan de kinderen laten zien. (Weet je niet precies wat het is, vraag dan hulptroepen!)
5. Bespreek eens met de kinderen wat ze er van vinden dat Peter door zijn vader ook nog naar zijn kamer wordt gestuurd, terwijl hij al een straf gekregen heeft.
6. Petrus heeft een heleboel brieven geschreven aan de eerste christengemeenten (dus de eerste parochies); zoek deze eens op in het Nieuwe Testament en laat ze zien waar ze staan. Laat de kinderen zelf tellen hoeveel brieven het zijn en laat ze kijken naar wie de brieven geschreven zijn. Hierbij een landkaart is natuurlijk wel handig, dan weten ze ook waar de plaatsen liggen.
7. De eerste christenen in Rome zijn vaak bij elkaar gekomen in de catacombes. Dit waren ondergrondse begraafplaatsen met ingewikkelde gangenstelsels. Daar waren ze bij vervolgingen redeijk veilig en konden ze zich verbergen. Daar vierden ze de eucharistie en werden ze gedoopt en kregen ze uitleg over het geloof.