Feest van Christus Koning.

Houdt de moed erin!

Helga en Willeke komen die ochtend heel erg overstuur op school; hun vader is naar het ziekenhuis gebracht en hij is heel erg ziek. "Is jullie vader naar Venray gebracht," vraagt Hanneke. "Nee," zegt Helga, "hij is naar Nijmegen gebracht, naar het Radboudziekenhuis, want in Venray kunnen de dokters papa niet helpen." "Misschien gaat papa, wel dood," zegt Willeke en ze begint te huilen. "Jullie vader is toch nog niet oud," zegt Bas, "die wordt heus wel weer beter." "Oude mensen, zoals oom Jan, die gaan dood," zegt Boris, "en zo oud is jullie vader nog lang niet." De kinderen praten nog een poosje door, want ze snappen niet dat een dokter ineens zo ziek kan zijn. "Papa is al een tijdje niet lekker," vertelt Helga, "maar hij had geen tijd om daar veel op te letten." "Papa had de laatste tijd nooit meer zin om eens lekker een eind te gaan wandelen," zegt Willeke, "want hij was altijd moe." "Dan kan hij nu, in het ziekenhuis, eens lekker uitrusten," vindt Bas, "en dan is hij zo weer beter."
Pas na veertien dagen mogen Helga en Willeke bij hun vader op bezoek; ze gaan samen met hun moeder, die zelf iedere dag bij vader op bezoek gaat. "Jullie moeten maar niet schrikken," zegt moeder tegen de meisjes, "papa heeft heel zware medicijnen gekregen en daarvan zijn zijn haren uitgevallen." "Wat," zegt Willeke, "heeft papa nu een kaal hoofd?"
Moeder vertelt dat ook de baard van papa verdwenen is en zelfs zijn wenkbrauwen. "Dus papa ziet er nu heel raar uit," denkt Helga. "Papa heeft inderdaad een vreemd gezicht en je moet even aan hem wennen, maar je mag niet laten merken dat je schrikt," zegt moeder. Helga en Willeke nemen zich voor flink te zijn, maar het lukt hun toch niet helemaal om niet te laten merken hoe akelig ze het kale hoofd van hun vader vinden. Gelukkig begrijpt vader heel goed, dat zijn dochtertjes het niet leuk vinden om hem zó te zien. "Mijn haren groeien heus wel weer," zegt vader, "soms is het wel goed om even een kaal hoofd te hebben, want misschien krijg ik nu wel krullen." "Is het niet vreselijk koud?" vraagt Helga aan haar vader, "wilt u geen pruik op hebben?" "Dat zou misschien wel prettig zijn," geeft vader toe, "maar ik blijf echt niet lang kaal en zo'n pruik is heel duur, dus wil ik geen pruik kopen."
De volgende dag vertellen Helga en Willeke aan hun vriendjes dat hun vader helemaal kaal is en dat hij geen pruik heeft. "O, maar wij hebben wel pruiken," zegt Bas, "die mag jullie vader best even lenen, die pruiken hebben wij pas weer nodig met Carnaval." "Ik heb ook nog een pruik," zegt Bert. Het blijkt dat bijna alle kinderen een pruik hebben. "Jullie moeten gewoon alle pruiken meenemen, als jullie weer eens mee mogen naar jullie vader," zegt Boris tegen Helga en Willeke, "dan kan hij een pruik uitzoeken."
De volgende dag brengen alle kinderen, die een pruik hebben, dat ding mee naar school. Helga doet alle pruiken in haar rugzak en besluit dat ze haar moeder maar niet moet vertellen dat ze pruiken voor haar vader heeft. Ook Willeke denkt dat het slimmer is om haar mond te houden en aan moeder alleen te vertellen dat ze een leuk cadeautje voor papa heeft.
De meisjes hebben geluk, want dinsdagmorgen vertelt moeder dat zij de volgende middag echt niet bij vader op bezoek kan gaan. "Dan gaan wij toch," zegt Helga, "wij kunnen toch met de trein gaan." "We zijn al zo vaak alleen met de trein ergens naartoe gegaan, dat lukt ons nu ook wel," vindt Willeke. "We weten waar de kamer van papa is en we schrikken nu echt niet meer van hem," voegt Helga er aan toe. Moeder besluit dat ze het er maar op moet wagen en ze geeft de meisjes toestemming om samen op bezoek bij hun vader te gaan. De meisjes vertellen aan hun vriendjes dat zij alleen naar hun vader mogen de volgende middag.
"Dan gaan wij toch met jullie mee,"zegt Bas, "het is niet leuk als je na zo'n bezoek alleen in de trein zit." "Nee, dan voel je je misschien wel een beetje verdrietig en dan maken wij jullie wel weer vrolijk," vult Boris aan.
Alle kinderen van het 14 Oktoberplein hebben de volgende middag veel haast bij het middageten, want ze willen op tijd bij de trein zijn. De hele club fietst naar het station; alleen Edwin neemt zijn fiets mee in de trein, want hij heeft Maaike achterop en die kan de afstand van het station naar het ziekenhuis niet lopen. Helga heeft alle pruiken bij zich; haar moeder heeft daarvan niets in de gaten gehad. Helga en Willeke gaan het ziekenhuis binnen en hun vriendjes blijven bij de ingang wachten. "Zwaaien jullie voor het raam," roept Bas naar Helga en Willeke, "dan weten wij tenminste ook waar de kamer van jullie vader is." Helga en Willeke beloven dat ze dat zullen doen en rennen nu vlug naar hun vader.
"Hoi papa," zegt Helga, "we hebben een cadeautje voor u." Vader had er helemaal niet op gerekend dat hij toch bezoek zou krijgen, want moeder heeft hem verteld dat ze deze middag niet kon komen. "Zo, hebben jullie een cadeautje," zegt vader, "dat vind ik leuk, laat het maar eens zien." "U heeft toch een koud hoofd?" vraagt Willeke nog eens voor de zekerheid." "Ja," antwoordt vader, "maar ik zet nu af en toe een pet op; dan heb ik het niet zo koud meer." "Wij hebben iets veel beters," zegt Helga, "we hebben pruiken bij ons; dan heeft u tenminste weer haren." "U mag één pruik uitkiezen, maar u moet dat ding wel weer teruggeven als u hem niet meer nodig heeft," legt Willeke uit.
Helga haalt de pruiken uit haar rugzak en legt ze allemaal op de buik van haar vader. Ineens ziet het er in de kamer veel vrolijker uit, want de pruiken hebben heel mooie kleurtjes: oranje, geel, groen, paars en er zijn twee knal rode pruiken bij. Ondanks dat vader zich nog steeds erg ziek voelt, begint hij hard te lachen; vader lacht zó hard dat er een man om het hoekje van de deur kijkt.
Vader ziet de man staan en roept hem binnen: "Heb jij soms ook een pruik nodig," vraagt vader aan de man, die net zo kaal als vader is. "Dat is een goed idee," zegt de man en hij pakt een groene pruik en zet hem op zijn hoofd. Vader kiest een rode pruik en zet die ook op; de mannen kijken elkaar aan en lachen nog harder. "Hiernaast ligt nog zo'n stelletje kaalkoppen," zegt man, "die zal ik ook even van pruiken voorzien," hij pakt de pruiken en ziet dan de twee meisjes staan. "Gaan jullie even mee," vraagt hij aan Helga en Willeke, "dan weten die mannen gelijk dat de pruiken van jullie zijn."
Alle pruiken worden uitgedeeld en nu liggen er op de afdeling tien mannen met een fel gekleurde pruik op. De man loopt met de meisjes terug naar de kamer van hun vader. "We moeten nog even naar onze vriendjes zwaaien," zegt Willeke ineens. "Is de hele club dan hier," vraagt vader. "Ja, Bas en Boris vonden het niet goed dat wij alleen gingen; toen zijn al onze vriendjes meegegaan en nu staan ze allemaal buiten op ons te wachten," legt Helga uit. "Ga dat stel maar halen," zegt de man met de groene pruik, "er zijn een heleboel mannen die geen bezoek hebben; dan kunnen die tenminste ook eens lachen, of," voegt hij er bezorgd aan toe, "vinden jullie vriendjes het een beetje griezelig?" "Nee hoor," zegt Willeke, "dat vinden ze best leuk, ik haal ze wel even."
Het bezoekuur is voorbij voordat iemand het in de gaten heeft; het is een vrolijke boel geworden en de vader van Helga en Willeke hoopt dat zijn vrouw vaak op woensdagmiddag geen tijd heeft om te komen. Bas en Boris hebben kennis gemaakt met alle mannen die een pruik op hebben en ze vinden dat iedereen er prachtig uitziet. De heren nemen zich voor om de pruiken op te houden, want lachen is nu eenmaal de beste medicijn, ook als je heel erg ziek bent; zó houd je er tenminste de moed in!