Achtentwintigste zondag door het jaar.
Je moet krabben als het jeukt!
Bas wordt midden in de nacht wakker, het is nog helemaal donker; hij
kijkt eens op de wekker en ziet dat het drie uur is.
Bas luistert nog eens en hoort gekreun en gesteun op de gang; hij maakt
Boris wakker en samen luisteren de broertjes naar wat er gebeurt.
"Volgens mij is dat Patrick," zegt Boris, "die ging vanavond toch uit
met zijn vrienden?"
"Het lijkt wel of Patrick ziek is," zegt Bas, "moeten we niet even gaan
kijken?"
"Dat vindt Patrick vast niet fijn als wij komen kijken," bedenkt Boris,
"laten we maar gewoon luisteren of alles goed gaat en Patrick zijn nek
niet breekt."
Na een poosje hoort de tweeling dat Patrick in zijn bed kruipt en de
broertjes besluiten om ook maar weer te gaan slapen, want ze willen de
volgende morgen vroeg opstaan om te gaan vissen.
Wanneer de wekker om zes uur afloopt, hoort de tweeling ook de wekker
van Patrick rammelen.
"O, jee," zegt Bas, "Patrick moet komkommers gaan plukken; die heeft
niet veel geslapen."
De broertjes gaan vlug naar beneden waar hun moeder al bezig is in de
keuken; dat doet ze altijd als Patrick moet gaan werken op zaterdag; zo
gauw hij de deur uit is, kruipt moeder weer lekker in haar bed.
"Is Patrick ook al uit zijn bed," vraagt moeder als ze de tweeling
ziet.
"Ik heb zijn wekker gehoord," antwoordt Bas, "maar Patrick heb ik niet
gehoord."
"Wij gaan hem wel even uit bed gooien," zegt Boris en rent naar boven,
met Bas achter zich aan.
Het kost moeite om Patrick echt wakker te
krijgen en de jongen kreunt en steunt en begint zich te krabben.
"Wat is met jou aan de hand," vraagt Bas.
"Ik heb zo'n jeuk," zegt Patrick, "ik ben in de brandnetels gevallen
gisteravond en dat is nog steeds niet over."
"Opa Matje zegt altijd: het staat geschreven en gedrukt: je moet
krabben waar het jukt," vertelt Boris.
Bas vult het fraaie gezegde nog even aan: "en jeukt het op een rare
plaats, dan krab je er maar naast."
"Van krabben wordt de jeuk alleen maar erger," zegt Patrick heel
ongelukkig.
"Dan moet je er iets op smeren: van dat gekke onkruid, dat helpt heel
goed," zegt Boris.
"Dat heeft opa Matje ons ook geleerd, dat spul heet, geloof ik,
kalmoes, of moeskal, of raaskal," zegt Bas.
"Jullie raaskallen," zegt Patrick," verdwijnen jullie nu maar, dan kan
ik me gaan aankleden."
"We gaan wel wat van die kaltoestand zoeken voor je," zegt Boris, "dan
is jouw jeuk zo over."
Bas en Boris rennen naar beneden en gaan naar buiten; moeder vraagt of
ze eerst komen ontbijten, maar dat horen de broertjes niet.
Kalmoes groeit overal in de wei en al snel hebben Bas en Boris een hele
voorraad bladeren geplukt.
Patrick is intussen ook beneden en zit een kop koffie te drinken; eten
wil hij niet, want hij voelt zich niet erg lekker.
"We hebben dat spul tegen de jeuk," zegt Bas, "steek je arm eens uit,
dan kan ik je insmeren."
"En steek je been ook maar uit, dan doe ik dat wel," zegt Boris.
"Dat helpt toch niet," zegt Patrick.
"Dat helpt wel, dus zeur niet, kom op met die arm en dat been,"
commandeert Bas.
Moeder wil nu toch wel eens precies weten wat er gebeurd is en Patrick
verteld dat hij gevochten heeft.
Bij die vechtpartij is hij in een veldje brandnetels terecht gekomen en
dat doet nu nog vreselijk zeer.
"Was jij de enige die in de brandnetels terecht kwam?" vraagt Boris.
"Nee," antwoordt Patrick, "we waren met een vriendengroep en kregen
ruzie met een andere groep: ik geloof, dat we wel met twintig jongens
in de brandnetels lagen."
Intussen is Bas aan de andere arm en Boris aan het andere been van
Patrick begonnen.
Patrick protesteert niet meer tegen de behandeling, want hij merkt dat
de behandeling van de tweeling echt helpt.
Buiten wordt er hard gebeld met fietsbellen.
"Daar heb je mijn vrienden," zegt Patrick, "ik moet weg."
"Hebben die vrienden ook jeuk," vraagt Bas.
"Dat denk ik wel," antwoordt Patrick.
De tweeling rent naar buiten en biedt de jongens, die staan te wachten,
aan om hen even in te smeren.
Omdat de jongens, alle negen, vergaan van de jeuk en Patrick zegt dat
het echt helpt wat Bas en Boris willen doen, laten ze zich insmeren met
de kalmoesbladeren.
Als ze bijna klaar zijn, gaat Bas een zak halen en stopt daar een verse
voorraad bladeren in; hij geeft de zak aan Patrick en zegt: "Hier dan
kun je je insmeren als het weer gaat jeuken."
De jongens fietsen snel weg, want ze moeten om zeven uur beginnen.
Bas en Boris gaan op hun gemak ontbijten, want van jeuk genezen krijg
je nu eenmaal reuze trek.
Om ervoor te zorgen dat ze tijdens het vissen geen honger zullen
lijden, maakt de tweeling nog maar een stapeltje boterhammen klaar.
"Komen we uit met ieder tien boterhammen?" vraagt Boris aan Bas.
"Dat denk ik niet," antwoordt Bas, "laten we er nog maar vier bij
doen."
Moeder heeft nog een paar koude, gekookte eieren liggen en die pakt de
tweeling ook in.
De broertjes krijgen ieder nog een pak melk en dan vertrekken ze naar
Geysteren.
Bert, Edwin, Eddy en Ron staan al op de tweeling te wachten.
"Waar bleven jullie toch," vraagt Ron.
"We moesten Patrick insmeren, want die heeft gevochten in een
brandnetelveldje," legt Bas uit.
"Die was natuurlijk helemaal teut en zag de brandnetels voor gras aan,"
veronderstelt Boris.
De jongens vissen de hele zaterdag
en genieten
aan de waterkant.
Bas en Boris dobberen in de rubberboot op de Maas en proberen de snoek
weer eens te vangen, maar deze keer lukt dat niet.
"Dat beest heeft zeker in de gaten dat er een touwtje in het water
hangt en nu weet hij wat dat betekent," zegt Bas.
Tegen een uur of vier zijn alle boterhammen op en rammelt de tweeling
van de honger.
"Laten we maar even bij opa Matje langs gaan; dan mag hij de vissen
hebben voor de katten," stelt Boris voor.
"Ik lust best een snee van dat lekkere brood, dat Svetlana bakt,"
bedenkt Bas.
De jongens pakken hun spullen in en fietsen naar opa Matje; ze hebben
geluk want Svetlana heeft net vers brood gebakken.
Bas en Boris bunkeren of zij de hele dag nog niet gegeten hebben. De
katten van opa Matje hebben die avond weer eens feest, want die hebben
geen hekel aan vissen met veel graten.
De volgende dag komt een van de vrienden van Patrick op bezoek en hij
heeft iets bij zich voor Bas en Boris.
"Hier, ik heb een zak drop voor jullie," zegt Patricks vriend, "want ik
heb helemaal geen jeuk meer gehad."
Als de jongen weer weg is, vindt Bas dat ze zich gewoon hadden moeten
laten betalen voor het insmeren: "Er is er maar één komen bedanken,"
zegt Bas.
"Ja, die anderen hebben ook geen jeuk meer en daar krijgen we niets
van," vindt Boris.
"Nu ja," antwoordt Bas, "dat onkruid groeit ook voor niets in de wei,
je moet alleen weten dat het helpt."
"Eigenlijk zouden die jongens opa Matje moeten
bedanken, want die heeft ons geleerd dat dat gekke spul helpt tegen
jeuk," zegt Boris.
"Als een dokter iemand beter heeft gemaakt, gaat die toch ook niet naar
de dokter om te laten zien dat hij beter is," bedenkt Bas ineens, "het
is dus heel gewoon dat we niets meer horen."
"Maar het is wel lekkere drop," zegt Boris, "laten we die maar in de
schatkist doen, dan hebben we weer iets in voorraad."
De tweeling brengt de drop naar hun kamer en gaat dan naar de hut om
met hun vriendjes te spelen.