24ste Zondag door het jaar.
Een onbekende oom!
De kinderen van het 14 Oktoberplein zijn bij opa en oma; de reis naar
Makkum is heel goed verlopen: eerst zijn ze met de trein gegaan en
vanaf Akkrum hebben de kinderen gefietst.
Hoewel de kinderen er al een hele fietstocht op hebben zitten, gaan ze
's avonds toch nog een stukje langs het IJsselmeer rijden; wanneer ze
thuiskomen zien Bas en Boris een heel oude, roestige fiets voor het
huis van opa en oma staan.
"Hé," roept Bas, "er is bezoek, wie kan dat zijn."
"Dat lijkt wel de fiets van een zwerver," vindt Boris."
De kinderen gaan naar binnen en zien een man in de keuken bij opa en
oma zitten.
Oma ziet er een beetje gek uit; net of ze gehuild heeft, "Maar dat kan
niet," denkt Bas, want oma kijkt heel blij.
Oma staat op als zij de kinderen ziet en gaat chocolademelk voor hen
inschenken; "Wil jij ook wat?" vraagt ze aan de man.
"Ja, dat lijkt me lekker, ik heb al zo lang geen warme chocolademelk
meer gedronken," antwoordt de man.
"Wie bent u?" vraagt Boris, die niet langer zijn nieuwsgierigheid kan
bedwingen.
"Ik ben Ben," antwoordt de man.
"O, van die maffe telefoon, waarbij iedereen Ben heet," begrijpt Bas.
"Nee," zegt de man," ik heet echt Ben en ik ben jullie oom."
"Onze oom," zegt Boris, "ik wist niet, dat wij een oom Ben hadden."
"Hoe zit dat dan?" vraagt Bas, die nu alles wil weten.
Opa legt uit dat oom Ben zijn jongste zoon is.
"Dus hij is ook een broer van onze vader," vraagt Bas.
Dat is waar en oom Ben is al jaren niet meer bij opa en oma thuis
geweest.
"Hij is ook nooit bij ons op visite geweest," zegt Bas en hij wijst
naar zijn nieuwe oom.
"En papa en mama hebben ons nog nooit verteld dat wij een oom hebben,
die Ben heet," vult Boris aan.
Nu vertelt oom Ben dat hij, toen hij zestien jaar was, het in Friesland
maar een saaie boel vond; hij is toen naar Amsterdam gegaan en dat
vonden opa en oma niet goed.
"Bent u toen in Amsterdam naar school gegaan," vraagt Bas.
Oom Ben is helemaal niet meer naar school gegaan en heeft geprobeerd om
werk te vinden in Amsterdam; hij heeft een tijdje borden gewassen in
een restaurant en toen heeft hij in een nachtclub gewerkt.
"Een nachtclub?" vraagt Fatima, "moest u dan 's nachts werken, dat is
toch niet fijn?"
Oom Ben vertelt dat het niet prettig was en
dat hij daarom drugs is gaan gebruiken; daardoor raakte hij zijn
baantje kwijt en kwam hij steeds meer in de problemen.
"Maar waarom ging u dan niet gewoon terug naar opa en oma," vraagt
Hanneke verbaasd.
Oom Ben legt uit dat hij dat niet durfde, omdat hij geld uit de
huishoudportemonnee gepikt had, toen hij naar Amsterdam ging.
"Wisten opa en oma dan niet waar u woonde?" vraagt Helga.
"Nee," zegt opa, "als we dat geweten hadden, hadden wij misschien wel
kunnen helpen; ik ben vaak genoeg in Amsterdam geweest om Ben te
zoeken."
"Waarom komt u dan nu wel op bezoek?" vraagt Boris aan Ben.
"Ik heb een behandeling gehad en nu gebruik ik geen drugs meer," legt
oom Ben uit, "nu durfde ik wel terug te gaan, hoewel ik dat toch wel
een beetje griezelig vond."
"Maar voor opa en oma hoef je toch niet bang te zijn," roept Bas uit,
"die snappen echt alles!"
Ben maakt zich de meeste zorgen, omdat hij geen werk heeft en dus geen
geld verdient.
"Dat is toch geen probleem," vindt Boris, "er is werk genoeg, mijn
vader stikt in het werk."
"Ja," vindt Bas, "dan kom je toch gewoon bij papa werken; dat is heel
leuk hoor; dan moet je hooien, gras in kuilen stoppen en gierputten
leegmaken."
"Maar daarvoor heb ik niet geleerd," zegt oom Ben.
"Dat hoeft toch niet," vindt Boris, "wij kunnen dat werk ook, dus dat
kunnen we jou wel leren."
De tweeling loopt weer eens hard van stapel, maar Helga begrijpt het
nog niet helemaal en ze zegt: "Waarom heeft u iedereen zo lang in de
zenuwen laten zitten, dat is toch helemaal niet aardig."
Oom Ben legt uit dat wanneer je drugs gebruikt, je alleen maar aan
jezelf denkt.
"Wat een rotzooi is dat dan," zegt Ron.
"Wordt je van drugs soms ook lazarus," vraag Bas.
Oom Ben vertelt dat je van drugs een beetje gek wordt en dat je
allemaal rare dingen ziet en denkt en gewoon vergeet dat je een vader,
moeder en een broer hebt.
"Wat stom," vindt Monique, "hoe kan je nu mensen vergeten die van jou
houden?"
Het kost oom Ben veel moeite om de kinderen uit te leggen, dat je door
drugs zo verandert, dat je zelfs niet meer van je zelf houdt.
"Dat lijkt wel een heel enge ziekte," zegt Boris, "maar nu bent u weer
beter hè."
Oom Ben bevestigt, dat hij helemaal beter is.
"Weet papa al dat oom Ben beter is," vraagt Bas.
Opa heeft allang naar Overloon gebeld en de vader en moeder van Bas en
Boris komen morgen op bezoek.
"Dan kunt u dus niet met ons gaan zeilen," begrijpt Boris, "wat jammer,
daar hadden we ons nu net zo op verheugd."
"Dat is toch niet zo erg," zegt Hanneke, "zeilen kunnen we een volgende
keer wel doen."
Opa blijkt aan het zeilen al gedacht te hebben en hij heeft aan een
vriend gevraagd of die met de kinderen wil gaan zeilen:
"Die vriend is wel veel strenger dan ik," zegt opa, "want hij is een
echte kapitein."
"Oh," snapt Bas, "en dan kunnen jullie alles mooi met oom Ben regelen."
"Oom Ben mag wel bij ons komen wonen," bedenkt Boris, "dan mag hij onze
kamer hebben en dan gaan wij op de zolder slapen."
Bas kijkt Boris eens aan, want dat is een reuze idee; op de zolder
hebben ze veel meer ruimte en door het dakraam kunnen ze zó op het dak
van de schuur komen; dat is natuurlijk heel handig.
De kinderen gaan naar de schuur om te slapen; Anne, Edwin en Maaike
vinden het heel spannend, want ze hebben nog nooit in het hooi, in
slaapzakken, gemaft.
De meisjes helpen Anne en Maaike om goed te gaan liggen en Bas en Boris
zorgen voor Edwin.
De kinderen praten nog een poosje over de oom die zo stom is geweest.
De volgende morgen schrikken de kinderen zich een ongeluk als er een
scheepstoeter begint te loeien; er staat iemand beneden in de schuur te
roepen: "Alle hens aan dek."
De kapitein, want die is het die de herrie maakt, vindt vijf uur een
goede tijd om op te staan voor matrozen.
De kinderen maken zich vlug klaar en gaan mee naar de boot.
Opa, oma en oom Ben slapen nog, want die hebben tot diep in de nacht
zitten praten.
De kapitein heeft gelukkig een heleboel eten aan boord van het schip en
eerst wordt er stevig ontbeten; de kinderen krijgen zelfs gebakken vis
bij het ontbijt.
"Zie je wel," zegt Bas, "dat het helemaal niet raar is om vis bij het
ontbijt te eten."
Na het ontbijt krijgen de kinderen eerst les in knopen maken, want dat
moeten ze volgens de kapitein prima kunnen, voordat ze gaan zeilen.
De kinderen komen die avond bekaf thuis en zelfs de meisjes zijn niet
zeeziek geweest, want daarvoor hadden zij geen tijd.
De vader en moeder van Bas en Boris zitten bij opa en oma te praten.
Vader vertelt dat oom Ben naar Overloon komt en hem gaat helpen op zijn
bedrijf.
Eerst blijft oom Ben nog een poosje bij opa en oma; zó hebben Bas en
Boris de kans om op hun gemak naar de zolder te verhuizen.
De tweeling is dolenthousiast als zij dit plan horen en Bas zegt: "Dan
doen jullie precies wat wij al bedacht hadden."
"Af en toe hebben jullie ook wel eens goede ideeën," geeft vader toe.
De kinderen moeten nu naar de trein in Akkrum; dat is nog een heel eind
en opa vindt dat hij de club maar weg moet brengen.
Bij vader en moeder kunnen ook een
paar
kinderen in de auto en de fietsen gaan in een aanhangwagentje.
Vader zegt dat er drie kinderen met de auto naar Overloon mogen
meerijden.
Daar heeft geen van de vriendjes zin in; ze hebben al een treinkaartje
voor de terugreis en... het is veel gezelliger om samen met de trein te
gaan.
Het is al laat als de kinderen van het station in Vierlingsbeek naar
huis fietsen, maar het was een heel fijn weekend en het leukste vinden
Bas, Boris en Hans dat ze er weer een oom bij hebben!